The Project Gutenberg EBook of Robur de Veroveraar, by Jules Verne

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org


Title: Robur de Veroveraar

Author: Jules Verne

Release Date: August 21, 2006 [EBook #19091]

Language: Dutch

Character set encoding: ISO-8859-1

*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK ROBUR DE VEROVERAAR ***




Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/






[Inhoud]

Oorspronkelijke voorkant.

Wonderreizen.

Jules Verne

Robur
De Veroveraar

De Albatros.

Amsterdam
Uitgevers-Maatschappy “Elsevier”
1915

[1]

[Inhoud]

I.

Waarin de geleerden en ook de domkoppen met de handen in het haar zitten.

“Pang!....”

“Pang!....”

De twee pistoolschoten gingen als het ware tegelijkertijd af. Eene koe, die op een afstand van vijftig passen ongeveer rustig graasde, kreeg een der kogels in de bovenrugwervels. Toch, dat moet erkend worden, had zij aan het geheele geval hoegenaamd geene schuld. De onschuldigen boeten in den regel voor de schuldigen.

Geen der beide vechtenden was geraakt geworden. Zoo gaat het gewoonlijk in de wereld.

Wie waren die twee heeren, die daar op elkander geschoten, die naar elkanders leven getracht hadden?

Wij weten het niet. En toch was, dunkt ons, de gelegenheid schoon, om hunne namen aan de vergetelheid te ontrukken, om die namen voor het verre nageslacht te bewaren. Alles wat hier evenwel medegedeeld kan worden is, dat de eene, de oudste, Engelschman, en de andere, de jongste, Amerikaan was.

Vraagt men of wij de plek kunnen aanduiden, waar de doodonschuldige herkauwster haar laatste bosje gras gegraasd had? Niets gemakkelijker dan dat. Dat viel voor op den rechteroever van de Niagara, niet heel ver van die hangende brug, welke de verbinding daarstelt van den Amerikaanschen met den Canadaschen oever, op ongeveer drie mijlen beneden de beide watervallen.

De Engelschman trad toen met vasten tred op zijn tegenstander den Amerikaan toe:

“En toch, in weerwil van alles, houd ik steeds vol, dat het de Rule Britannia! was,” zeide hij.

“Neen, gij vergist u. Het was de Yankee Doodle; ik verzeker het u,” hernam de andere.

De twist zou waarlijk weer losgebroken zijn, toen een der getuigen—waarschijnlijk in het belang van het grazend vee—meende tusschenbeiden te moeten komen. [2]

“Kom, kom,” zeide hij, “laten wij aannemen, dat het de Rule Britannia en de Yankee Doodle was, dan hebt gij beiden gelijk, en dan kunnen wij ten minste gaan ontbijten, niet waar? Vindt gij dat geen prachtig voorstel?”

Dat compromis tusschen de beide vaderlandlievende volksgezangen van Noord-Amerika en van Groot-Brittannië werd tot aller tevredenheid door beide partijen aangenomen.

Amerikanen en Engelschen gingen stroomopwaarts langs de Niagara en namen plaats aan de gastvrije tafel van het Goat-Island-hôtel, hetwelk op eene strook neutraal grondgebied tusschen de beide watervallen opgetrokken was.

Nu zij eenmaal voor hunne gekookte eieren, voor hunne traditioneele ham, voor hun koud roastbeef, dat met brandverwekkende mixed pickles smakelijk gemaakt werd, voor hunne thee, die bij stroomen vloot, om de beroemde watervallen jaloersch te maken, gezeten waren, nu zullen wij hen met rust laten. Wie weet daarenboven, of er over die mannen nog in dit verhaal zal gehandeld worden.

Wij voor ons gelooven aan die waarschijnlijkheid wel het allerminst.

Maar, wie had nu gelijk? De Engelschman, of de Amerikaan?

Dat was zeer moeielijk uit te maken. In ieder geval was dit tweegevecht een bewijs te meer, hoe hartstochtelijk opgewonden de gemoederen niet alleen in de Nieuwe maar ook in de Oude Wereld waren ter zake van een onverklaarbaar verschijnsel, hetwelk sedert een maand ongeveer, al de hersenen in de war bracht.

.... Os sublime dedit coelumque tueri

zegt Ovidius Naso ergens in zijne onvergetelijke gedichten ter verheerlijking van het menschelijk schepsel.

Inderdaad, nimmer had men, sedert de mensch op den aardbol verschenen was, zooveel en zoo bestendig naar den hemel gekeken als in deze laatste dagen.

Nu had juist gedurende den voorafgaanden nacht nog, eene luchttrompet hare schrille koperklanken door het luchtruim laten weergalmen, vlak boven dat gedeelte van Canada, hetwelk tusschen het meer Ontario en het meer Erie gelegen is. De een had duidelijk het Yankee Doodle gehoord, de andere het Rule Britannia. Vandaar die twist tusschen Anglo-Saksers, die met een stevig ontbijt te Goat-Island eindigde. Misschien hadden zij, alles wel beschouwd, niets van die vaderlandlievende gezangen gehoord, maar, wat door niemand betwijfeld werd, was dat dit vreemde geschetter zeer zonderling uit den hemel naar de aarde scheen neder te dalen. [3]

Moest er aan een hemelsche trompet gedacht worden, die door een engel of een aartsengel bespeeld werd?.... Had men niet eerder te denken aan vroolijke en opgeruimde luchtreizigers, die dit klankrijke instrument, waarvan de Faam een zoo luidruchtig gebruik maakt, bespeelden?

Neen, waarlijk niet. Men kon kijken en turen, zooveel men maar wilde. Er was geen ballon, en er waren bijgevolg ook geen luchtreizigers te bespeuren. Een buitengewoon natuurverschijnsel deed zich in de hoogere luchtlagen vernemen.

Dat was een luchtverschijnsel, waarvan men noch den aard noch den oorsprong wist aan te wijzen.

Heden werd het boven Amerika vernomen en acht-en-veertig uren later boven Europa, acht dagen later in Azië boven het Hemelsche Keizerrijk.

Maar als nu die trompet, welker toon zeer duidelijk vernomen werd, niet die van het laatste oordeel was, welk soort van blaasinstrument was het dan?....

Dat natuurverschijnsel veroorzaakte in alle landen en streken van het aardrijk, in de verschillende keizerrijken, koninkrijken of gemeenebesten eene zekere mate van onrust, die bestreden moest worden.

Wanneer gij in uw huis vreemde en onverklaarbare geruchten zoudt vernemen, zoudt gij dan niet zoo spoedig mogelijk den aard van die geruchten willen leeren kennen? En als die nasporingen mislukten, zoudt gij dan uw huis niet verlaten, om een ander, meer rustig, te betrekken?

Ongetwijfeld, niet waar? Zoo zou ieder verstandig redelijk wezen handelen.

Maar in het onderhavige geval gold het niet uw huis, maar den geheelen aardbol.

Men kan dien bol maar niet zoo verlaten, om naar de Maan, naar Mars, naar Venus, naar Jupiter of naar eene andere planeet van ons zonnestelsel te verhuizen.

Men moest dus opsporen wat er omging, niet in de onmetelijke luchtledige ruimte, die onzen aardbol omgeeft, maar in de atmosferische lagen, welke zich tusschen die ruimte en den bol bevonden.

En, inderdaad, zonder lucht, geen geluid. En daar er toch geluid vernomen werd van die trompet, zoo moest het natuurverschijnsel plaats vinden te midden van de luchtlaag, welker dichtheid afnemende en verminderende is, zoodat zij zich op niet verder dan twee uren gaans van ons aardrijk uitstrekt.

Natuurlijk bespraken duizenden dagbladen, weekbladen en tijdschriften de zaak en behandelden haar en bekeken haar van alle [4]kanten. Poogden zij het natuurverschijnsel toe te lichten, zoo benevelden en verduisterden zij het ook vaak. Zij verkondigden valsche of ware berichten, stelden hunne lezers gerust of beangstigden hen, naarmate dat in hun kraam en in het belang van de grootte hunner oplage te pas kwam, en prikkelden de menigte, die toch al niet erg op haar gemak was, hartstochtelijk.

Waarachtig, de staatkunde leed er door, hoewel de zaken over het algemeen niet minder gedreven werden en noch handelsman, noch nijverheidsman redenen van ontevredenheid hadden.

Maar, in Godsnaam, wat had er dan toch in dat luchtruim plaats?

Men raadpleegde de sterrenwachten van de geheele wereld. Van Parijs, van Greenwich, van Berlijn, van Rome, van Leiden.... in een woord allen. En toen die wetenschappelijke inrichtingen het antwoord schuldig bleven, vroeg men zich af, waartoe die sterrenwachten, die zooveel geld kostten, toch wel dienden.

Wanneer sterrenkundigen in staat zijn om sterren in dubbelsterren, in drievuldige sterren, op duizenden, op honderd-duizenden uren afstand te ontleden, waarom konden zij den aard en den oorsprong van een eenvoudig kosmisch natuurverschijnsel niet verklaren, dat toch maar plaats kon hebben binnen een straal van slechts weinige kilometers?

Waarlijk, de vraag kan gegrond heeten: waartoe dienen die sterrenkundigen?

Wat er dan ook maar op een telescoop, op een verrekijker, op een bril, op een neusknijpertje, op een tooneelkijker geleek, werd opgeduikeld om naar den hemel te turen, zelfs de monocles, de eenoogige brillen zou men ze kunnen noemen, waarvan de fatten zich zoo bevallig bedienen, werden gebruikt om gedurende die fraaie zomernachten het uitspansel te bespieden. Allen, die maar oogen en een brilleglas ter beschikking hadden, waren in de weer, en inderdaad hun getal was ontelbaar. Zonder overdrijving kon hun aantal, die gezichthelpende instrumenten van alle lengten en alle dikten bezigden, gerust op honderdduizend, ja op veel meer begroot worden. Er waren meer waarnemers dan sterren die aan de hemelsche transen met het bloote oog te zien waren.

Neen! nimmer was aan eene zons- of maansverduistering, die toch in het belang der wetenschap van alle punten van de beschaafde en onbeschaafde landen van het geheele aardrijk bespied wordt, zulk eene eer, zulk eene waarneming ten deel gevallen. Het was, alsof alle sterrenkundigen, ja alle natuurkundigen het hoofd verloren hadden.

Eindelijk kwam er antwoord van de sterrenwachten. Maar het was er ook naar. [5]

De twee pistoolschoten gingen als het ware tegelijkertijd af (bladz. 1).

De twee pistoolschoten gingen als het ware tegelijkertijd af (bladz. 1).

Het was trouwens te voorzien. Zet twee geleerden bij elkander, dan kibbelen zij. Breng er drie bij elkander, dan twisten zij; zijn [6]er vier bijeen, dan vechten zij. Bij groote bijeenkomsten worden geregelde veldslagen geleverd.

Iedere sterrenwacht diende een antwoord in; maar die antwoorden klopten volstrekt niet met elkander. Ieder gaf zijne meening ten beste; maar ieders meening verschilde hemelsbreed met die van zijn collegialen buurman.

Natuurlijk werd daaruit een binnenlandsche oorlog tusschen de geleerden geboren, die van de laatste weken van April tot in de eerste weken van Mei duurde en met de meeste hartstochtelijkheid gevoerd werd.

De sterrenwacht van Parijs nam eene zeer gereserveerde houding aan. Geen harer sectiën leverde eene bepaalde uitspraak. In den diensttak der wiskunstige sterrenkunde had men hooghartig nagelaten uit te kijken en waarnemingen te doen; in dien van de meridiaanwaarnemingen had men niets bijzonders opgemerkt; in dien van de natuurkundige waarnemingen had men niets gezien; in den geodesischen diensttak had men niets vernomen; in den meteorologischen had men zelfs niets gegist, en eindelijk in dien der berekenaars had men zich—ongeloofelijk, niet waar?—in de eenvoudigste formulen vergist. De bekentenis was openhartig ten minste, dat moet erkend worden.

Diezelfde openhartigheid werd ook door de sterrenwacht te Montsouris en door den magnetischen waarnemingspost te Saint-Maur betracht. Dezelfde hulde werd aan de waarheid gebracht door het Bureau des Longitudes.

Waarachtig: Fransch stamt af van Frank. En frank beteekent: vrijmoedig, waarheidlievend.

In de departementen week men eenigszins van dat openhartigheidsstelsel af.

Misschien was er in dien nacht van den 6den op den 7den Mei een lichtstraal gezien, die als een electrisch verschijnsel, hetwelk hoogstens twintig seconden mag geduurd hebben, kon opgenomen worden.

Op den Pic du Midi, een der hoogste toppen van het Pyreneeëngebergte, was die lichtstraal des avonds tusschen negen en tien uur waargenomen geworden.

Op den meteorologischen waarnemingspost van Puy de Dôme, een der toppen van het Hoogland van Auvergne, was dat licht na middernacht tusschen een en twee uur gezien geworden.

Op den Mont-Ventoux, niet ver van Avignon in de Provence, was dat licht des ochtends tusschen twee en drie uren ontwaard.

Te Nizza, aan de Middellandsche zee, had die lichtstraal zich tusschen drie en vier uren vertoond.

Eindelijk op den Semnoz-Alp, tusschen Annecy, le Bourget en [7]het meer van Genève gelegen, had men dat licht bespeurd, toen de dageraad reeds de kim verlichtte.

Klaarblijkelijk konden die verschillende waarnemingen niet verworpen worden.

Ongetwijfeld was dat licht achtereenvolgens in de tijdruimte van weinige uren op al die waarnemingsposten gezien geworden. Dus, òf die lichtstraal was door verscheidene lichtbronnen veroorzaakt geworden, die zich door de bovenste luchtlagen bewogen; òf slechts door eene eenige. Maar als zij aan eene eenige lichtbron toegeschreven moest worden, dan moest deze eene snelheid van voortbeweging bezeten hebben, die de tweehonderd kilometers per uur zeer nabij bereikte.

Maar had men bij daglicht iets abnormaals in den dampkring ontwaard?

Neen! Dat was nimmer geschied.

Had men ten minste de trompet bij daglicht in de bovenste luchtlagen vernomen?

Ook dat niet, dat moest een ieder, zelfs de meest nauwkeurige waarnemer bekennen.

Nimmer had dat trompetgeschal tusschen zonsopgang en ondergang weerklonken.

Men was in het Vereenigde Koninkrijk zeer overstuur. De sterrenwachten daar konden maar tot geene overeenstemming komen. Greenwich twistte met Oxford, hoewel beiden beweerden en stokstijf staande hielden, “dat er niets was.” Zelfs die twistende overeenkomst was merkwaardig.

“Een optisch bedrog!” zei de eene en klampte zich daaraan halsstarrig vast.

“Een akoustisch bedrog!” antwoordde de andere en was in zijne meening niet minder hardnekkig.

Vandaar de twist! Vandaar het dispuut! Hoewel beiden erkenden, dat er zinsbedrog bestond. Of het nu de oogen of de ooren waren, die het bedrog pleegden? Ziet, dat moest uitgemaakt worden.

De Nederlandsche sterrenwachten te Utrecht en te Leiden behandelden de quaestie leuker. Daar had men eenvoudig hoegenaamd niets waargenomen. Men hield zich als neutrale mogendheid buiten den twist.

Tusschen de sterrenwachten te Berlijn en te Weenen dreigde de quaestie tot internationale verwikkelingen aanleiding te geven. Wat zij evenwel waargenomen hadden, was zoo Duitsch geleerd, zoo Duitsch verward, zoo nevelachtig, dat zij zelve er geen touw aan vastmaken konden. Maar de directeur van de Russische sterrenwacht te Poultawa bewees hen toch, dat zij beiden gelijk hadden. Het gold alleen volgens hem het standpunt, hetwelk ieder hunner [8]tegenover het natuurverschijnsel innam. In theorie was dat natuurverschijnsel onmogelijk aan te nemen; in de praktijk was het evenwel mogelijk en bestaanbaar.

In Zwitserland, namelijk op de sterrenwachten van Bern, van Genève en van Zurich, op de waarnemingsposten op den Santis, op den Gaebris in het kanton Appenzeil, op den Rigi, in het kanton Lucern, op den Sint Gothard, op den Sint Bernard, op den Julier-top, op den Simplon, op den Sombliek in de Tyrolsche Alpen, nam men eene groote terughoudendheid in acht omtrent dat natuurverschijnsel, hetwelk niemand nog had kunnen waarnemen of bevestigen.

En ieder nadenkend wezen zal moeten erkennen, dat zulk eene terughoudendheid wezenlijk verstandig was.

In Italië daarentegen, aarzelden de wachters op de meteorologische waarnemingsposten op den Vesuvius, op den Etna, deze laatste ingericht in de oude Casa Inglese, op den Monte Cavo, niet, om de daadwerkelijkheid van het natuurverschijnsel aan te nemen. En de geleerden hadden op een helderen dag iets waargenomen, dat veel weg had van een gekruld, dicht opeengerold wolkje, en gedurende een helderen nacht iets, wat veel geleek op eene vallende ster. Een hunner had zelfs bij die gelegenheid, waarschijnlijk om zijn Fransch te luchten, uitgeroepen:

Encore une étoile, qui file, qui file et disparaît,

en daardoor bewijzen gegeven, dat hij zijn Béranger niet vergeten had.

Wat die Italiaansche geleerden eigenlijk gezien hadden; ja, zij moesten erkennen, dat zij het niet wisten.

Waarlijk, dat geheimzinnige natuurverschijnsel begon den geleerden de keel uit te hangen, en zij zouden het hunne geëerde aandacht onwaardig verklaard hebben,—hunne gewone taktiek, wanneer zij tegenover onverklaarbare feiten gesteld worden,—wanneer niet de nederigen en onwetenden, die steeds de overgroote meerderheid van het menschelijk geslacht uitgemaakt hebben, die nog uitmaken en steeds zullen uitmaken, wat volgens onze bescheiden meening een zeer wijze natuurwet is, niet hartstochtelijk opgewonden en beangst geworden waren. Nu moest men er wel eenige aandacht aan blijven wijden.

Hij, die zijne naald het dichtst nabij het midden der lijn en het hout plantte.
(Bladz. 20).

Hij, die zijne naald het dichtst nabij het midden der lijn en het hout plantte. (Bladz. 20).

Maar toen bekoelde de ijver der sterrenkundigen en der meteorologen in zooverre, dat zij besloten de oplossing van het vraagstuk als hopeloos op te geven, toen in den nacht van den 26sten op den 27sten op de sterrenwacht te Kautokeino in de Noorweegsche provincie Finmarken, en in den nacht van den 28sten op den [9]29sten op die van Isfjord op Spitsbergen, de Noorwegers op het eene punt en de Zweden op het andere, geheel en al overeenkomstig [10]met elkander waargenomen hadden, dat te midden van een prachtig noorderlicht een groote vogel, een soort van luchtmonster verschenen was. Het is waar, men had den vorm, de soort, de familie en het geslacht van dit monster niet kunnen bepalen, door zijne snelheid van verschijnen en verdwijnen; maar daarin kwam men toch overeen, dat het kleine lichaampjes uitgeworpen had, die met een knal uit elkander gesprongen waren, alsof men met bommen te doen had gehad.

Gelukkig voor die brave Noordsche geleerden, was men zoo welwillend in het overige geleerde Europa, om hunne verklaring niet te betwijfelen. Wat evenwel daarbij hoogst opmerkenswaardig was, dat was dat Zweden en Noorwegers in eenig punt tot eene overeenkomst hadden kunnen geraken. Zoo iets was nog nimmer geschied, zoolang de aarde bestond en zoolang daarop Scandinaviërs geleefd hadden.

Maar die Europeesche welwillendheid werd door de overige geleerden niet betracht. Men lachte over die vermeende waarneming op alle sterrenwachten van Zuid-Amerika, bij voorbeeld op die van Brazilië, van Peru, van La Plata. Men lachte ook op de sterrenwachten van Australië, op die van Sydney, van Port-Adelaïde, van Melbourne. En het Australische lachen is aanstekelijk evenals eene bacteriën-ziekte.

Om kort te gaan, in Azië was slechts een enkele chef van een meteorologischen waarnemingspost die behoorlijk een eigen meening omtrent dat natuurverschijnsel had, en die, in weerwil van al de veelvuldige scherpe hatelijkheden, welke als puntige pijlen allerwege afgeschoten waren, had durven verkondigen. Dat was de Chinees Chang Kwa Ong, directeur van de sterrenwacht Zi Ka Way, welke te midden van eene uitgestrekte vlakte, op meer dan tien mijlen van de zee gelegen was, en het voordeel genoot van een onmetelijken horizon en een heldere en zuivere dampkringslucht te bezitten. Waarlijk, die Chinees Chang Kwa Ong beschaamde de geheele geleerde wereld!

“Het is toch mogelijk,” had deze zoon van het Hemelsche Rijk gezegd, “dat het zooveel besproken natuurverschijnsel toch niets anders ware dan een zwevend toestel, eene vliegende machine, in een woord een luchtschip.”

“Wat een uil! Welk een bespottelijke grap!” riep men van alle kanten uit.

Intusschen, als het twisten in de Oude Wereld hevig was en de meeningen daar zeer verdeeld waren, dan was het nog een graad erger in de Nieuwe Wereld gesteld. En daaronder konden de Vereenigde Staten, die de grootste oppervlakte van Amerika besloegen, meetellen. Het was waarlijk, alsof men daar dol was! [11]

Men weet, dat een Yankee gewoonlijk recht op zijn doel afgaat. In ieder geval kiest hij niet den langsten weg, om dat doel te bereiken. Hij doet dat wel eens wat ruw en onbehouwen; maar hij komt er, en dat is het voornaamste. De geleerden, aan de sterrenwachten van het Amerikaansche Bondgenootschap verbonden, aarzelden dan ook geen oogenblik, om elkander duchtig de waarheid te zeggen. Dat zij elkander hunne argumenten niet naar het hoofd wierpen, had alleen tot oorzaak, dat zij die argumenten wilden bewaren, om ze op het juiste en beslissende oogenblik te kunnen aanwenden. Nog al niet dom van die Amerikanen, niet waar?

Bij dit zoo heftig betwiste vraagstuk kibbelden de sterrenwachten te Washington in den Staat Columbia, en te Cambridge in den Staat Duna, met die van Darmouth-College in den Staat Connecticut en van Ann-Arbor in den Staat Michigan. Het onderwerp van den twist betrof niet den aard van het lichaam, hetwelk in denzelfden nacht, in hetzelfde uur, in dezelfde minuut en in dezelfde seconde door die sterrenwachten was waargenomen, hoewel de baan, die door het geheimzinnige en bewegelijke natuurverschijnsel was afgelegd, zich slechts op eene geringe hoogte boven den gezichteinder verhief. Maar de afstand van den Staat Connecticut tot dien van Michigan, en van den Staat Duna tot dien van Columbia, was groot genoeg om die dubbele waarneming, op hetzelfde oogenblik gedaan, zoo niet onder de onmogelijkheden, dan toch onder de onwaarschijnlijkheden te doen sorteeren.

Dudley te Albany in den Staat New-York, en West-Point, de Amerikaansche Militaire Akademie, stelden hunne collega’s in het ongelijk, door middel van eene nota, waarin de rechte opklimming en de trapsgewijze daling van het waargenomen lichaam op het nauwkeurigst uitgerekend werd.

Later werd evenwel uitgemaakt, dat die waarnemers zich omtrent het waargenomen lichaam vergist hadden.

Ontegenzeggelijk was hetgeen zij gezien hadden, niets anders dan een bolied, een luchtsteen geweest, die onzen dampkring ter halver hoogte doorsneden had. Dus de gevolgtrekking lag voor de hand: die bolied kon onmogelijk het onderwerpelijk zooveel besproken lichaam zijn.

Daarenboven, hoe zou een bolied een trompet hebben kunnen bespelen? Het was om te lachen?

Wat die trompet aangaat, ja, men poogde wel hare schetterende fanfaar onder de rubriek: akoustisch bedrog te rangschikken. Maar daarin slaagden de geleerden volstrekt niet. In dit geval waren de ooren beter te vertrouwen geweest dan de oogen. Men meende iets gezien te hebben; maar men had zeker iets gehoord.

O, dat kon, dat mocht niet betwijfeld worden! Door niemand! Neen, door niemand! [12]

In den nacht van den 12den op den 13den Mei—een zeer sombere nacht, tusschen twee haakjes gezegd—hadden de waarnemers van Yale-College, de wetenschappelijke school van Sheffield, zelfs eenige maten kunnen opschrijven van eene muzikalische melodie in ré majeur en in de vierkwarts maat, die noot voor noot het refrein van het Chant du Départ weergaf.

“Mooi!” riepen de Amerikaansche grappenmakers, “het is een Fransch orkest, dat daar boven in de hoogste luchtlagen speelt. Nu hebben wij le Chant du Départ, straks krijgen wij la Reine Hortense!”

Maar spotten is niet redeneeren. Dat merkte een waarnemer van de sterrenwacht te Boston op, welke inrichting door de Atlantic Iron Works Society gesticht werd. De meeningen van die Society op het gebied van sterrenkunde en meteorologie begonnen kracht van wet in de geleerde wereld te verkrijgen.

Toen kwam de sterrenwacht van Cincinnati tusschenbeiden, die in 1870 opgericht werd op den berg Lookout, dank zij der onbekrompenheid van den heer Kilgoor, die door zijne micrometrische metingen der dubbelsterren zooveel naam in de geleerde wereld verworven heeft. De directeur van die inrichting verklaarde met de meest mogelijke goede trouw, dat er zeker iets bestaan moest, hetgeen als onomstootbaar moest aangenomen worden; dat een bewegelijk lichaam zich nu en dan en binnen betrekkelijk korte tijdperken op verschillende punten in den dampkring vertoond had; maar dat het onmogelijk was omtrent den aard, de afmetingen, de snelheid van voortbeweging, de loopbaan van bedoeld lichaam eene uitspraak te doen.

Zoo stond het vraagstuk, toen een dagblad, welks verspreiding onmetelijk te noemen is: de New-York Herald, van een zijner geabonneerden de navolgende niet onderteekende mededeeling ontving:

“Men heeft voorzeker niet vergeten de ijverzucht, welke de twee erfgenamen van de Begam van Ragginahra bezielde, namelijk dien Franschen dokter Sarrasin, die te Franceville verblijf hield, en den Duitschen werktuigkundige Herr Schultze, die te Stahlstadt woonde. Die beide steden lagen, zooals men zich nog wel herinneren zal, in het zuidelijke gedeelte van den Staat Orégon, die deel uitmaakt van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.

“Men zal voorzeker evenmin vergeten hebben, dat Herr Schultze, zwanger van het denkbeeld, om Franceville te verwoesten, een vreeselijk projectiel afschoot, met het doel om dat op de Fransche stad te werpen, ten einde haar met één slag in een puinhoop te verkeeren. [13]

“En nog veel minder zal men vergeten hebben, dat dit projectiel waarvan de aanvankelijke snelheid bij het verlaten van de monding van het monsterkanon onnauwkeurig berekend was; door eene kracht zestienmaal grooter dan die der gewone projectielen voortgestuwd werd,—ongeveer honderd-vijftig geographische mijlen in het uur,—die het buiten onzen dampkring voerde, zoodat het niet meer op onze aarde teruggevallen is; maar dat het thans als een bolied rondom die aarde draait en daarom in alle eeuwigheid moet blijven draaien.

“En na de herinnering deswege opgewekt te hebben, zal het voorzeker veroorloofd zijn te vragen, waarom het lichaam, waarover zooveel rumoer gemaakt wordt en welks bestaan niet geloochend kan worden, die bolied niet zou zijn?”

Zeer geestig gevonden van dien geabonneerde van den New-York Herald, niet waar?

Maar de trompet dan?.... Hoe die te verklaren?

Er was wel springlading, maar geene trompet in het projectiel van Herr Schultze!

Dus, al die twisten, al die uitleggingen leidden tot niets. Het moest erkend worden: al die waarnemers namen al zeer slecht waar. Dat kon niet ontkend worden.

Bleef dus de hypothese van mijnheer Chang Kwa Ong, den directeur van Zi Ka Way over.

Maar,.... mocht men wetenschappelijke waarde hechten aan de meening van een Chinees?....

De oordeelvellingen waren natuurlijk alweer verdeeld. Een nieuwe oorzaak tot twisten was gevonden.

O, die geleerden! Wie zal de aarde er van verlossen?

De lezer moet nu niet gelooven, dat het publiek zoowel van de Oude als van de Nieuwe Wereld beu werd van het onderwerp. O, lang niet! Het gekibbel ging zijn gang, het getwist nam toe, zonder dat men er in slaagde tot overeenstemming te geraken. Men scharrelde en schermutselde eindeloos.

En toch had er een soort van wapenstilstand plaats. Het was alsof den geleerden gelegenheid gegeven werd om tot adem te komen.

Een paar dagen gingen toch voorbij, zonder dat het bewuste lichaam, bolied of geen bolied, gezien, zonder dat eenig trompetgeschal in de lucht vernomen werd. Was dat vreemdsoortige lichaam dus op het een of ander punt van de aarde neergevallen en zou het onmogelijk geacht moeten worden het weer te vinden? Of lag het in de diepten van de Groote Stille Zuidzee, of van den Atlantischen Oceaan? Of was zijn verdwijnen van meer bescheiden aard? Lag het bijvoorbeeld in de Kaspische zee, of in een der groote meeren op Amerikaanschen bodem? [14]

Wie ter wereld zou dat kunnen uitmaken?

Men zat daar nog over te tobben, toen zich in het tijdperk van den 2den tot den 9den Juni eene nieuwe serie van feiten voordeed, waarvan de verklaring onmogelijk door het aannemen van een eenvoudig kosmisch natuurverschijnsel te geven was.

In minder dan acht dagen hadden de Hamburgers op de spits van den Sint Michiels toren, de Turken op de hoogste minaret van de Sint Sophia kerk te Constantinopel, de Rouaaneezen aan het uiteinde der metaalspits hunner kathedraal, de Straatsburgers aan het uiteinde van hun Munster, de Noord-Amerikanen op het hoofd van het Vrijheidsbeeld, aan de monding der Hudson-rivier geplaatst, en op den top van het Washington monument te Boston, de Nederlanders aan de punt der Phrygische muts der Nederlandsche Maagd op het Plein 1813 te ’s Gravenhage, en aan den Signaalmast van de bastionvormige sterrenwacht te Utrecht, de Chineezen aan de nok van den tempel aan de vijfhonderd Genieën te Canton gewijd, de Hindoes op den zestienden omgang van den piramidevormigen Boeddhatempel te Tanjoer, de Javanen aan den vlaggestok op den modernen koepel, gebouwd op het platform van den Boro Boedoer bij Magelang gelegen, de San Pietrini’s aan het kruis van de Sint Pieters kerk te Rome, de Engelschen aan het kruis van de Sint Pauls kerk te Londen, de Egyptenaren aan den scherpen top van de Groote Piramide te Gizèh, de Parijzenaren aan den bliksem-afleider van de IJzeren Toren van de tentoonstelling, die in 1889 zal plaats hebben en drie honderd meters hoog is, een vlag zien wapperen, die, op elk dier moeilijk te genaken punten vastgehecht was en in den wind golfde.

En die vlag bestond uit een zwart veld, dat met zilveren sterren bezaaid was, terwijl in het midden een groote gouden zon prijkte. Welke was die vlag? Niemand wist daarop een antwoord te geven.

[Inhoud]

II.

Waarin de leden van Weldon-Institute met elkander kibbelen, zonder er in te slagen tot overeenstemming te geraken.

“En, den eersten, die het tegendeel zal willen beweren, zal ik....”

“Zoo, zoo!”

“En wat zou dat dan?”

“Dien zal ik....” [15]

“Welnu, ik zal het tegendeel beweren, wanneer daar aanleiding toe bestaat!”

“En ik ook, en dat in weerwil van uwe dreigementen, waaraan ik mij niets hoegenaamd stoor!”

“Pas op uwe woorden, Bat Fyn! Ik waarschuw u ernstig, hoor!”

“En gij, past gij maar op de uwe, Uncle Prudent! Ik waarschuw u ook!”

“Ik houd staande dat....”

“Wat houdt gij staande?”

“Dat de schroef niet aan het achtereinde moet geplaatst zijn! Dat’s duidelijk, dunkt me!”

“Wij ook!.... Wij ook!.... Wij houden dat ook staande!” schreeuwden een vijftigtal stemmen zoo valsch mogelijk, waarbij zij evenwel een volmaakt akkoord vormden.

“Neen!.... De schroef moet aan den voorkant zijn!” riep Phil Evans uit.

“Ja, aan den voorkant,” riepen vijftig anderen met even valsch stemgeluid, maar met niet minder krachtige overeenstemming. “Ja, zeker, aan den voorkant!”

“Neen, aan den achterkant!” protesteerden anderen niet minder krachtvol en niet minder luidruchtig.

“Neen, noch voor, noch achter, maar in het midden!” riepen anderen even opgewonden.

“Zoo zullen wij nooit tot overeenstemming geraken! Dat is duidelijk!”

“Neen, nooit!.... Nooit....”

“Waarom dan te redekavelen, waarom dan te kibbelen, waarom dan te twisten?”

“Wij twisten niet.”

“Wat doen wij dan?”

“Wij redetwisten! En, dat moet gij toch bekennen, dat is geheel verschillend!”

Aan dien redetwist zou geen mensch geloofd hebben, die, meer kalm van aard, die tegenwerpingen, die scherpe woordspelingen, dat geschreeuw vernomen had, welke al te zamen de geheele zaal—en die was ruim—sedert een kwartieruurs vervulden.

Ja, die zaal van Weldon-Institute was groot. Wellicht de grootste van de geheele stad, zooals Weldon-Institute zelf de grootste en meest beroemde club was van Philadelphia, de hoofdplaats van den Staat Pensylvanië, die op zijne beurt een onderdeel uitmaakt van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.

Nu hadden er daags te voren in die stad, bij gelegenheid van [16]de aanstelling van een gaslantaarn-ontsteker, publieke betoogingen en luidruchtige meetings plaats gehad, waarbij over en weer klappen en slagen gewisseld waren geworden.

Vandaar die opgewondenheid, die nog niet geheel bedaard was. Vandaar dat onstuimige opbruisen, waarvan de leden van Weldon-Institute thans nog bewijzen gaven.

En toch gold het hier slechts eene eenvoudige samenkomst van ballonnisten, die het, wel is waar zelfs in dat tijdstip, steeds netelige en opwekkende vraagstuk, van de bestuurbare luchtballons behandelden en trachtten op te lossen.

Dat viel voor in eene stad der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, welker spoedige ontwikkeling zelfs die van New-York, van Chicago, van Cincinnati en van San Francisco overtrof; in eene stad die evenwel noch havenplaats, noch middelpunt van het een of andere mijnstelsel van steenkolen-ontginning of van petroleum-bronnen was, die noch eene opeenhooping der nijverheids-producten daarstelde, noch eindelijk het eindstation van een der openbare spoorwegbanen was;—in eene stad, die grooter dan Berlijn, grooter dan Manchester, grooter dan Edinburg, grooter dan Liverpool, grooter dan Weenen, grooter dan Petersburg, grooter dan Dublin was;—in eene stad, die een park bezit, waarin de zeven parken van de hoofdplaats van Groot-Brittannië te zamen kunnen ronddraaien;—in eene stad eindelijk, die thans eene bevolking telt van ongeveer twaalf honderd duizend zielen en die er trotsch op is de vierde stad der wereld te zijn en dus na Londen, Parijs en New-York genoemd te worden.

Men kan schier zeggen, dat Philadelphia met hare grootsche huizen en hare openbare gebouwen, die geene mededinging dulden, eene marmeren stad is. Het voornaamste en meest belangrijke van al de collegiën in de Nieuwe Wereld is dat van Girard en dat is te Philadelphia opgericht. De breedste brug van de geheele wereld is de brug, welke over de Schuylkill-rivier geworpen is, en deze bevindt zich te Philadelphia. De fraaiste Vrijmetselaars tempel bevindt zich in het loge-gebouw te Philadelphia. Eindelijk, de grootste club van de aanhangers der luchtvaart bevindt zich te Philadelphia.

Ja, de grootste club ter wereld, en wanneer men haar op dien avond van den 12den Juni met ons wil bezoeken, dan gelooven wij, dat de lezer daar zeker eenig genoegen zal smaken.

In die groote zaal bewogen zich een honderdtal ballonisten, die allen met den hoed op het hoofd, gebaren maakten, door elkander spraken, kibbelden, twistten, schertsten, en dat alles, onder het hooge voorzitterschap van een president, die bijgestaan werd door een secretaris en een penningmeester. [17]

Had hij een vervaarlijken val gedaan (bladz. 24).

Had hij een vervaarlijken val gedaan (bladz. 24).

Die ballonisten waren geene werktuigkundigen van professie. Neen, het waren slechts liefhebbers, die behagen schepten in alles [18]wat de luchtscheepvaart betrof. Maar het waren aartsliefhebbers, die zich vooral vijandig toonden aan allen, die tegenover de luchtballons de werktuigen en toestellen plaatsten, die “zwaarder dan de lucht” waren, zooals vliegende machines, luchtschepen, enz. enz.

Dat die brave lieden ooit eenigen invloed op het besturen van ballons zouden kunnen uitoefenen, is mogelijk, doch zeer weinig waarschijnlijk. Zooveel is zeker, dat hun voorzitter wel eenige moeite had, om hen zelven te besturen.

Die voorzitter was te Philadelphia wel bekend. Het was de beruchte Uncle Prudent.—Prudent was zijn familienaam, en bijgevolg geen bijvoegelijk naamwoord, zooals men wellicht veronderstellen kan.

Wat de qualificatie van dat woord Uncle: oom betreft, dat zou vooral in Amerika geene verwondering baren, waar men oom kan zijn zonder neven of nichten te bezitten. Men noemt daar iemand Uncle: oom of oompie, zooals men elders vader tegen personen zegt, die nimmer aanspraak op het vaderschap kunnen doen gelden.

Uncle Prudent was een belangwekkend persoon, die in weerwil van zijn naam Prudent: voorzichtig, aangehaald werd voor zijne stoutmoedigheid. Hij was zeer rijk, hetgeen overal, maar vooral in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zeer gezien maakt. En hoe zou hij niet rijk geweest zijn? Hij bezat toch het grootste gedeelte der aandeelen van de Niagara-watervallen. In dat tijdstip had zich eene maatschappij van werktuigkundigen te Buffalo gevormd, om de kracht van die watervallen te exploiteeren.

Dat was eene heerlijke zaak. Oordeelt er over.

De zevenduizend vijfhonderd kubieke meters water, welke de Niagara per seconde voortstuwt, vertegenwoordigen een vermogen van zeven millioen paardekracht. Die onmetelijke kracht, behoorlijk verdeeld over al de fabrieken, welke binnen in een kring van vijf kilometers opgericht waren, leverde eene besparing jaarlijks van ongeveer vijftienhonderdmillioen francs, waarvan een goed deel in de brandkast van de maatschappij en vooral in de zakken van Uncle Prudent terechtkwam.

Daarenboven, hij was ongetrouwd en leefde hoogst eenvoudig, hetgeen door de omstandigheid bewezen werd, dat hij slechts één knecht er op nahield, die Frycollin heette en die waarachtig niet waard was bij zoo’n stoutmoedigen meester in dienst te zijn, want die knecht verdiende den naam van lafaard ten volle.

Maar men ziet zooveel van die vreemde dingen op dit ondermaansche.

Dat Uncle Prudent vrienden had, zal wel niet behoeven gezegd [19]te worden. Hij was, zooals opgemerkt werd, rijk, en dan heeft men altijd vrienden. Maar hij had ook vijanden, daar hij voorzitter van de club was. En onder die vijanden behoorden in de eerste plaats allen, die hem die voorzittersplaats benijdden.

Onder de meest verbitterden van die vijanden behoort de secretaris van Weldon-Institute vermeld te worden.

Die secretaris heette Phil Evans. Deze was ook zeer rijk, daar hij aan het hoofd stond van de Walton Watch Company. Dat is eene zeer belangrijke uurwerkfabriek, die per dag vijfhonderd mechanisch vervaardigde uurwerken voortbrengt, welke behoorlijk afgeleverd, de mededinging met de beste producten van Zwitserland glansrijk doorstaan kunnen, en dat wil op het gebied van uurwerkfabrikatie nog al wat zeggen.

Phil Evans zou dus voor een der gelukkigste menschen van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, ja van de gansche wereld hebben kunnen doorgaan, ware de maatschappelijke toestand van Uncle Prudent hem geen doorn in het oog geweest. Hij was evenals deze vijf-en-veertig jaren oud, en had evenals deze een ijzeren lichaam en een ijzeren gezondheid. Evenals deze legde hij eene onbetwistbare stoutmoedigheid aan den dag, en ook hij was er weinig belust op, om de zekere voordeelen van het jonggezellenleven te verwisselen tegen de twijfelachtige geneugten van het huwelijksleven, waarin die twee, zooals de lezer wel bevroeden kan, zoo’n groot ongelijk niet hadden.

In een woord, het waren twee mannen, die geschapen schenen om elkander te begrijpen en te verstaan, maar die elkander niet begrepen en elkander niet verstonden. Daarbij kwam nog, dat beiden zeer heftig van karakter waren; maar daarin toch van elkander verschilden, namelijk dat Uncle Prudent warmbloedig en Phil Evans koudbloedig heftig was.

En waarvan had het nu inderdaad afgehangen, dat Phil Evans niet tot voorzitter van de club benoemd was?

De stemmen hadden gestaakt, dat wil zeggen, dat evenveel leden voor hem als voor Uncle Prudent gestemd hadden. Meer dan twintig malen was men tot herstemming overgegaan, zonder te kunnen slagen, om de meerderheid, al was het ook maar van ééne stem, voor den eenen of den anderen te verwerven.

Dat was een uiterst moeielijke toestand, die voorwaar langer dan het geheele leven der beide candidaten had kunnen duren.

Toen stelde een der clubleden een ander middel voor, om tot den gewenschten uitslag, namelijk om tot eene onevenredige verdeeling der stemmen te geraken. Hij, die dat middel uitdacht was een sluwe vent, Jem Cip genaamd, die penningmeester van Weldon-Institute was. Jem Cip was een vegetariër uit overtuiging, met [20]andere woorden: een van die groenten-verorberaars, die een eeuwigen haat aan ieder dierlijk voedsel, aan alle gegiste dranken gezworen hebben, zooals halve Brahmannen en halve Muzelmannen, en zich tot mededingers opwerpen van Nieuwmann, van Pitman, van Ward, van Daris en van meer andere beroemde volgers van de onschadelijke secte der getikten.

In deze omstandigheid werd Jem Cip ondersteund door een ander clublid, namelijk door William T. Forbes, directeur van eene groote fabriek, waarin glucose, door de behandeling van lompen met zwavelzuur, vervaardigd werd. Door deze behandelingswijze werd eigenlijk gezegd suiker uit oude hemden en onderbroeken verkregen.

Die William T. Forbes was een uitermate deftig man, daarenboven vader van twee bekoorlijke oude dochters, waarvan de oudste miss Dorothea, ook wel Doll, en de jongste miss Martha of verkort Mat, genoemd werd. Die twee oude vrijsters gaven den toon in de beschaafdste kringen van Philadelphia aan.

Het voorstel van den vegetariër Jem Cip werd dus door den directeur William T. Forbes en door nog eenige andere clubleden ondersteund, zoodat men besloot de benoeming van den voorzitter te laten afhangen van het treffen van het middelpunt.

Waarlijk, die verkiezingswijze zou kunnen toegepast worden in alle die gevallen, waarin het er op aankomt den waardigste te verkiezen, en een groot aantal zeer verstandige Amerikanen dachten er reeds aan, om dat stelsel te gebruiken bij de verkiezing van den president van de republiek der Vereenigde Staten.

Hoe die verkiezing in zijn werk ging? Ziehier.

Op twee wit geschilderde schoolborden en zonder eenig vlekje, was een zwarte lijn getrokken. De lengte dier twee lijnen was zuiver mathematisch aan elkander gelijk; want men had die met evenveel nauwkeurigheid bepaald, alsof zij de basis zouden uitmaken van den eersten driehoek eener geographische driehoeksmeting.

Toen dat gedaan was, werden de beide schoolborden in het midden van de zittingszaal opgesteld, waarbij gezorgd werd, dat zij beide evenveel door het invallend licht begunstigd werden. De beide mededingers werden toen met eene uiterst fijne naald gewapend, waarna zij, ieder van zijn kant, op het schoolbord moesten aanstappen, dat hun door het lot aangewezen was. Hij, die zijne naald het dichtst nabij het midden der lijn in het hout plantte, zou tot voorzitter van Weldon-Institute uitgeroepen worden. Men ziet het, niets eenvoudiger dan dat, inderdaad.

Het zal wel niet behoeven gezegd te worden, dat dit naaldplanten eensklaps, zonder mikken of meten, zonder aarzeling of tasten, maar alleen geleid door de scherpte van den blik moest geschieden. [21]

Hier kwam voorwaar de volksspreuk: een passer in het oog hebben, tot haar volle recht.

Uncle Prudent plantte zijne naald in hetzelfde oogenblik, dat Phil Evans de zijne in het schoolbord stak.

Daarna ging men aan het meten, om tot de ervaring te komen, wie der twee mededingers het middelpunt het meest nabij gekomen was. Die meting werd met de meest mogelijke nauwkeurigheid verricht.

Maar.... o wonder! De naaldenprikkers waren met zulke juistheid te werk gegaan, dat de metingen geen waarneembaar verschil aantoonden. Het is waar, het wiskunstig middelpunt der lijn was niet bereikt; de afwijking daarvan evenwel, door de beide naalden aangegeven, was uitermate klein; maar wat het gekste was, die afwijking was voor de twee naalden even groot of beter gezegd even klein. De beide afwijkingen waren klaarblijkelijk aan elkander gelijk.

Natuurlijk was de verslagenheid van de vergaderde clubleden uitermate groot.

Gelukkig stond een der vergaderden, de geleerde Truk Milnor er op, dat de metingen andermaal zouden geschieden, maar dezen keer door middel van de gegradueerde liniaal van het micrometrisch instrument van den heer Peireaux, waarmede een vijftienhonderdste van een millimeter kan gemeten worden.

Drommels, er moest toen getuurd worden! Met die liniaal, die de vijftienhonderdste gedeelten van een millimeter, welke met een fijn diamantsplintertje er op gekrast waren, aangaf, werden de metingen hervat, en nadat men de verdeelingen en onderverdeelingen met een mikroskoop nagegaan had, verkreeg men den navolgenden uitslag:

Uncle Prudent had zijne naald op een afstand van zes vijftien honderdste gedeelten van een millimeter van het middelpunt geplant, en Phil Evans op een afstand van negen vijftien honderdste gedeelten van een millimeter.

En, ziedaar hoe Phil Evans slechts secretaris van Weldon-Institute geworden was, terwijl Uncle Prudent tot voorzitter van die vermaarde club uitgeroepen werd.

Eene afwijking van drie vijftien honderdsten van een millimeter, meer was niet noodig geweest, om Phil Evans het onderspit te doen delven, maar ook om hem een diepen haat, een stillen, maar daarom niet minder woesten haat tegen Uncle Prudent te doen opvatten.

In dat tijdperk had het vraagstuk van de bestuurbare ballons, sedert de proefnemingen in het laatste vierendeel van deze negentiende eeuw gedaan, wel vorderingen gemaakt. [22]

De schuitjes, voorzien van voortstuwende schroefbladen, door de kapiteins van het Fransche leger Krebs en Renard gebezigd, hadden resultaten opgeleverd, die niet over het hoofd mogen gezien worden. Die officieren hadden den langwerpigen vorm van luchtballons, door Henri Giffard reeds in 1852 uitgevonden, in 1872 door Dupuy de Lôme en in 1883 door de gebroeders Tissandier verbeterd en gewijzigd, behouden en als het ware volmaakt.

Maar, al hadden die werktuigen, omgeven als zij waren door eene middelstof, welke zwaarder was dan zij zelven, zich ook al onder de voortstuwing eener schroefwenteling voorwaarts bewogen, al hadden zij ook al tegen den wind gekampt, en al waren zij dien ook te boven gekomen, om tot hun uitgangspunt terug te keeren, zoodat zij zich werkelijk bestuurbaar betoond hadden, zoo moest toch erkend worden, dat dit welslagen alleen te danken was aan buitengewoon gunstige omstandigheden. In uitgestrekte halls, die behoorlijk gesloten en omwand waren, ging dat natuurlijk uitstekend. In een kalmen dampkring ging dat ook nog zeer goed. Bij eene zachte bries van vijf of zes meters snelheid in de seconde, ging het ook nog! Maar verder was, alles wel beschouwd, niets practisch uitvoerbaar bereikt.

Bij eene zoogenaamde molenbries—van acht meters snelheid in de seconde—zouden die werktuigen onbeweeglijk op dezelfde plaats gebleven zijn. Door eene frissche bries—tien meters snelheid in de seconde—zouden zij achteruit gedrongen zijn. Door een storm—vijf en twintig of dertig meters snelheid in de seconde—zouden zij als eene veer heengevoerd zijn. Te midden van een orkaan—vijf en veertig meters snelheid in de seconde—zouden zij gevaar geloopen hebben vernield te worden. En eindelijk, bij het heerschen van een cycloon, die eene snelheid van meer dan honderd meters in de seconde heeft, zou men er waarschijnlijk geen stuk van teruggevonden hebben.

Het is dus onbetwistbaar, dat zelfs na de zooveel geruchtmakende proefnemingen van de twee kapiteins, Krebs en Renard, het gebleken is, dat al hebben de bestuurbare ballons ook al eenigszins in snelheid gewonnen, die verkregen snelheid ter nauwernood voldoende is, om onbeweeglijk te blijven tegen eene eenvoudige bries in.

En zoolang de toestand zoo is, mag voorloopig gerust de onmogelijkheid van die soort luchtscheepvaart beweerd en aangenomen worden. Dat is duidelijk en onweerlegbaar.

Maar wat er ook van aan moge zijn, naast het vraagstuk van de bestuurbaarheid der luchtballons, of beter naast het vraagstuk van de gebezigde middelen, om aan die luchtgevaarten een eigene snelheid, eene eigene beweging te verleenen, had het andere vraagstuk [23]omtrent die beweegkracht zelve betrekkelijk veel grootere vorderingen gemaakt.

De stoommachines van Henri Giffard en de aanwending van menschelijk spierkracht, door Dupuy de Lôme gebezigd, waren langzamerhand vervangen geworden door electrische motoren.

De batterijen van de heeren gebroeders Tissandier, waarbij de electriciteit door middel van dubbel chroomzure potasch werd opgewekt, die elementen van groote spanning opleverden, bereikten eene snelheid van vier meters in de seconde. De dynamo-electrische werktuigen van de kapiteins Krebs en Renard, die een vermogen gelijkstaande aan dat van twaalf paardekracht konden ontwikkelen, bereikten eene snelheid van zes en een halven meter in de seconde.

En toen eerst hadden werktuigkundigen en electriciteitskundigen, dat spoor volgende, gepoogd het doel, hetwelk als desideratum bepaald zoude kunnen worden, namelijk het vermogen van een paardekracht in eene horlogekast besloten, al meer en meer nabij te komen.

Gaandeweg dan ook werden de verkregen uitkomsten door de batterij, waarvan de kapiteins Krebs en Renard het geheim zorgvuldig bewaard hadden, voorbijgestreefd, en na hen hadden de luchtscheepvaarders motoren weten te gebruiken, welker lichtheid aangroeide met hare kracht.

Dat alles was wel geschikt om de adepten, die aan de mogelijkheid der bestuurbaarheid van de luchtballons geloofden, aan te moedigen, ja in vuur en vlam te zetten; en toch, hoeveel degelijke breinen waren er niet, die bepaald weigerden aan de bereiking van dat doel te gelooven! En inderdaad, al vindt de luchtballon ook al een steunpunt in de lucht, dan toch mag daartegenover niet uit het oog verloren worden, dat hij door die middenstof geheel en al omgeven wordt, en dat hij als het ware daartoe behoort en daarmede voortbewogen wordt. En hoe zou nu onder die omstandigheden zoo’n massa aan de dampkringsstroomingen kunnen weerstand bieden? Hoe zou zij den kamp kunnen aanvaarden, al was het ook maar met matige winden, hoe machtig hare voortstuwende schroefomwenteling ook mocht zijn?

Dat was en bleef het groote vraagstuk van den dag. Men hoopte het evenwel op te lossen, door het bezigen van toestellen van zeer groote uitgebreidheid.

Nu had zich een omstandigheid voorgedaan, dat Noord-Amerikanen, in dien wedstrijd van uitvinders, bij het zoeken naar eene machtige en lichte voortstuwende kracht, het zoozeer nagejaagde doel het meest nabij gekomen waren. En inderdaad, een dynamo-electrisch toestel, gegrond op het gebruik eener nieuw gevonden batterij, welker samenstel nog in een geheimzinnigen sluier gehuld was, [24]was gekocht geworden van zijn uitvinder, een scheikundige van Boston, die tot op dat tijdstip geheel onbekend was gebleven. Berekeningen, met zeer veel zorg uitgevoerd, diagrammen, met de meest mogelijke nauwkeurigheid vervaardigd, hadden aangetoond, dat met dit toestel, hetwelk eene schroef van behoorlijke afmetingen in beweging bracht, eene snelheid of beter eene verplaatsing van achttien tot twintig meters in de seconde te verkrijgen was.

Waarlijk, dat zou prachtig geweest zijn. Dat moet iedereen erkennen.

“En de onkosten daarvan zijn niet hoog,” had Uncle Prudent er aan toegevoegd, terwijl hij den uitvinder tegen kwitantie in behoorlijken vorm, het laatste pakje van honderdduizend dollars in bankpapier overhandigde, waarmede men hem zijne uitvinding betaalde.

En dadelijk toog Weldon-Institute aan het werk. Er mocht geen oogenblik verloren gaan.

Wanneer het eene proefneming geldt, die een degelijk practisch nut kan opleveren, dan hebben de Amerikanen, in tegenstelling met vele andere natiën van de beschaafde wereld, daar veel geld voor over. De fondsen stroomden dan ook toe, zonder dat het zelfs noodig was eene maatschappij met aandeelen op te richten.

Drie maal honderdduizend dollars—hetgeen zoo ongeveer met zevenhonderd vijftigduizend guldens, Nederlandsche munt, overeenkomt—waren bij de eerste oproeping reeds in de kas van de club bijeengebracht.

De werkzaamheden werden toen onmiddellijk begonnen onder de directie van den meest beroemden luchtvaartkundige van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, den heer Harry W. Tonder, die inderdaad de onsterfelijkheid verworven heeft door drie opstijgingen, merkwaardig onder duizenden.

Bij de eerste daarvan steeg hij tot eene hoogte van twaalf duizend meters op, dus veel hooger dan Gay-Lussac, dan Coxwell, dan Sevel, dan Crocé Spinelli, dan Tissandier en dan Glaisher deden.

Bij de tweede trok hij geheel Noord-Amerika, in zijne volle breedte, van New-York tot San Francisco door en overtrof daarbij de luchttochten van Nadar, van Godard en van zooveel anderen, met ettelijke honderd mijlen, zonder daarbij de reis te rekenen van John Wise, die een afstand van elf honderd en vijftig geographische mijlen had afgelegd van Saint Louis naar het graafschap Jefferson.

“Burgers van de Vereenigde Staten, ik heet Robur!” (bladz. 29).

“Burgers van de Vereenigde Staten, ik heet Robur!” (bladz. 29).

Bij de derde eindelijk, had hij een gevaarlijken val gedaan van [25]eene hoogte van vijftienhonderd meter, waarbij hij slechts eene ontwrichting van den rechterpols opliep, terwijl Pilâtre de Rosier, [26]minder gelukkig, bij een val van eene hoogte van slechts zevenhonderd voeten, op de plaats dood bleef.

Weldon-Institute had, zooals de lezer wel reeds zal gegist hebben, de zaken dus bij het begin van deze geschiedenis kranig aangepakt. In de Turner-werkplaatsen te Philadelphia kon reeds een luchtballon van langwerpigen vorm opgemerkt worden, welks stevigheid nog beproefd moest worden door samengeperste lucht onder eene groote drukking er in te brengen.

Waarlijk, dat gevaarte verdiende ten volle den naam van monsterballon!

En, inderdaad, hoeveel inhoud meette de Gérant van Nadar? Slechts zesduizend kubieke meters.

Hoeveel inhoud meette de luchtballon van John Wise? Slechts twintigduizend kubieke meters.

Hoeveel meette de ballon van Henri Giffard, die op de wereldtentoonstelling van 1878 prijkte? Slechts vijf en twintigduizend kubieke meters bij een straal van achttien meters.

Vergelijk nu eens die drie luchtballons met het gevaarte van Weldon-Institute, welks inhoud veertigduizend kubieke meters bedroeg; dan zal ten volle begrepen worden, dat Uncle Prudent en zijne medeleden wel eenigermate het recht hadden, evenals hun ballon opgeblazen van hoogmoed en trots te zijn.

Die luchtballon was niet bestemd, om nasporingen in de hoogste luchtlagen van den dampkring te bewerkstelligen. Hij werd ook niet Excelsior gedoopt, eene qualificatie, die maar al te zeer bij de burgers van Noord-Amerika gebruikelijk is. Neen! hij werd eenvoudig Go ahead genoemd, hetgeen “Vooruit” beteekend. Dat gevaarte bleef dus niets anders over, dan onder de leiding van zijn gezagvoerder dien naam te rechtvaardigen.

Men was toen op dat tijdstip reeds zoo ver gevorderd, dat het dynamo-electrische werktuig, hetwelk volgens eene uitvinding, waarvoor het octrooi door Weldon-Institute aangekocht was, vervaardigd werd, bijna geheel klaar was. Het was dus te voorzien, dat de Go ahead binnen zes weken zijn tocht door de hemelruimte zou kunnen beginnen.

De lezers evenwel hebben reeds kunnen bemerken, dat alle moeielijkheden op het gebied van werktuigkunde niet opgelost waren. Zeer veel zittingen van Weldon-Institute waren gewijd, niet aan de bespreking van den vorm of van de afmetingen der schroef, maar aan het vraagstuk, waar die schroef geplaatst zoude worden, achter aan het toestel, zooals de gebroeders Tissandier gedaan hadden, of aan het voorgedeelte van het toestel, zooals de kapiteins Krebs en Renard te werk waren gegaan. [27]

Het zal onnoodig zijn er bij te zeggen, dat bij die discussie, de aanhangers der beide systemen slaags geraakt waren. De groep van hen, die de aanhechting der schroef aan het voorgedeelte voorstonden, was in getal aan de andere partij gelijk. Nu had Uncle Prudent, wiens stem in geval van staking beslissend had moeten wezen, zich als een echte leerling van de school van Buredon van stemming onthouden, omdat het voor en het tegen bij hem juist in evenwicht in zijn brein om den voorrang streden.

Er bestond dus totale onmogelijkheid, om tot overeenstemming te geraken en derhalve totale onmogelijkheid, om de schroef op hare plaats te brengen. Dat zou zeer lang kunnen duren, wanneer namelijk het gouvernement niet tusschenbeiden trad. Maar men weet het, in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bemoeit zich het gouvernement zoo min mogelijk met de particuliere zaken der ingezetenen en heeft er een afschuw van zich te mengen in zaken, die het niet aangaan. En daarin heeft dat Amerikaansche gouvernement groot gelijk en onderscheidt het zich zeer gunstig van anderen, welke die gedragslijn niet volgen.

Zoo was de stand van zaken, en de zitting van den 13den Juni dreigde geen einde te zullen nemen, of wel zij scheen een gruwelijk einde te zullen hebben. Want er werden beleedigingen geuit, die met vuistslagen beantwoord werden. Op die vuistslagen volgden stokslagen en op die stokslagen revolverschoten, toen, juist terwijl de klok acht uren en zeven en dertig minuten aanwees, eene afleiding wel te stade kwam.

De portier van Weldon-Institute naderde koelbloedig en bedaard, als een politie-agent te midden van de stormachtige tooneelen eener democratische meeting, de tafel van den voorzitter. Hij reikte dezen een visitekaartje over en wachtte onverstoorbaar kalm de bevelen, welke Uncle Prudent hem geven zou.

De voorzitter liet de stoomtrompet weerklinken, die dienst als voorzitters-hamer of voorzitters-bel moest doen. Want bij dergelijke vergadering zou de klok van het Moskouer Kremlin niet voldoende hare stem hebben kunnen laten hooren! Maar in weerwil van dat stoomgehuil, ging het spektakel voort, ja vermeerderde zelfs.

Toen nam de voorzitter den hoed van het hoofd, waarop, dank zij dit laatste redmiddel, eene gedeeltelijke stilte intrad. Het was waarlijk tijd ook.

“Eene mededeeling!” riep Uncle Prudent, terwijl hij een kolossalen greep deed in zijne snuifdoos, die hem nimmer verliet. “Eene mededeeling, leden van Weldon-Institute!”

“Spreek! Spreek!” riepen negen en negentig stemmen uit, die bij toeval omtrent dit punt eenstemmig dachten. [28]

“Een vreemdeling, waarde collega’s, wenscht in de zaal onzer vergaderingen toegelaten te worden.”

“Nooit!” riepen een groot aantal stemmen, die ook op dit punt eensgezind dachten.

“Nooit!” riepen de anderen met niet minder geweld.

Zoo iets was nog nooit geschied, dat al de leden van Weldon-Institute in eenig punt volmaakt overeenstemden.

“Hij stelt voor ons te bewijzen,” ging Uncle Prudent voort, “dat de meening omtrent de bestuurbaarheid der luchtballons het meest domme en belachelijke droombeeld is, wat in het brein van een sterveling kan opkomen.”

Een dreigend gebrom was het antwoord op die stoutmoedige verklaring.

“Laat hem binnenkomen?.... Laat hem binnenkomen!”

“Ja, laat hem binnenkomen!”

Ook op dit punt heerschte de meest mogelijke eenstemmigheid, hoewel een oogenblik te voren met de meeste eenparigheid het: “nooit! nooit!” als protest tegen de toelating door de zaal gedonderd had. De meening der menigte kan nimmer als rotsvast aangemerkt worden.

“Hoe heet die zonderling?” vroeg de heer Phil Evans, secretaris van Weldon-Institute.

“Robur,” antwoordde Uncle Prudent met duidelijk verstaanbare stem.

“Hoe?” vroegen een aantal leden, die meenden niet goed verstaan te hebben.

“Robur,” herhaalde de voorzitter met nog duidelijker stem, als dit mogelijk geweest was.

“Robur!.... Robur!.... Robur!” huilden een aantal stemmen met de hoogst mogelijke opgewondenheid.

“Robur!.... Robur!.... Robur!....” herhaalden de anderen niet minder onstuimig en woest.

Dat de eenstemmigheid bij het hooren van dien naam zoo eensklaps ingetreden was, kwam daarvandaan alleen, dat geheel Weldon-Institute hoopte haren wrevel te kunnen koelen op hem, die dien naam droeg.

En inderdaad, die wrevel was ten toppunt gevoerd en kon vergeleken worden met een boordevollen beker, die door een enkelen droppel tot overloopen genoopt zoude worden.

De storm was dus voor een oogenblik bedaard—in schijn althans.

Wij zeggen in schijn, omdat een storm bij een volk, dat twee of drie stormen per maand, in den vorm van windvlagen naar Europa zendt, zoo maar niet in eens tot kalmte te brengen is. [29]

[Inhoud]

III.

Waarin een nieuwe figuur ten tooneele verschijnt, die den lezer niet behoeft voorgesteld te worden, om de eenvoudige reden, dat hij zich zelven voorstelt.

“Burgers van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, ik heet Robur, dat wil zeggen: Kracht. Ik ben dien naam volkomen waardig. Ik ben veertig jaren oud, hoewel ik er uitzie, alsof ik er slechts dertig ware. Mijne gezondheid is volmaakt en tegen iederen stoot bestand. Ik bezit eene buitengewoon groote spierkracht en een maag, die zelfs bij het struisvogelengeslacht onder een der besten gerekend zoude kunnen worden.

“Ziedaar, wat het lichamelijk gedeelte van mijn persoon aangaat! Ik kan nu verder gaan.”

Men luisterde naar hem. Ja, zeker! De levenmakers van straks waren aanvankelijk uit het veld geslagen, door het onverwachte van die toespraak pro facie suâ, die zeer veel van eene lofuiting op zich zelf had.

Was die man een krankzinnige, of eenvoudig een grappenmaker? Wie kan dat beantwoorden?

Hoe het ook zij, die krankzinnige of die grappenmaker maakte indruk en verstond de kunst om de ooren in beslag te nemen. Geen zucht, geen geritsel werd meer in die vergadering vernomen, waarin weinige minuten vroeger een ware orkaan van hartstochten huilde. Dat was waarlijk de kalmte na den storm.

Daarenboven merkte men wel op, dat Robur de man was, zooals hij zichzelven beschreef. Hij was van middelbare gestalte, maar zoo regelmatig en evenredig gevormd, dat zijn geheele persoon eene geometrische figuur mocht heeten, bij voorbeeld een regelmatig trapezium, waarvan de grootste der evenwijdige zijden, door de lijn der schouders gevormd werd. Op die lijn verhief zich een kolossaal groot spheroïdaal hoofd, dat met een breeden stevigen nek op die schouders geplant scheen. Met welk dierenhoofd zou dat menschenhoofd gelijk te stelling zijn geweest, om aan de theorie van de hartstochtsvergelijking eenigermate tegemoet te komen? Aan dat van een stier. Goed, maar dan toch van een stier met een verstandig uiterlijk. Dat hoofd bezat oogen, die bij den minsten weerstand, bij de geringste teleurstelling vuur schoten, en meer dan dat. Die oogen waren overwelfd door een paar wenkbrauwen, welke, voortdurend in beweging, aan den blik eene uitermate groote scherpte verleenden en dus van ontembare [30]geestkracht getuigden. Dat hoofd was bedekt met korte haren, die eenigszins gekroesd waren en eene soort metaalglans bezaten, zooals een priktol, van ijzerdraad vervaardigd, zoude vertoonen. Een breede borst ging met de machtige beweging van een smids-blaasbalg onder dat hoofd op en neer. De armen, de handen, de heupen, de beenen, de voeten, dat alles was in volkomen evenredigheid met dat hoofd en die borstkas.

De man droeg geen knevels en geen bakkebaarden, maar daarentegen een welgevulden kinbaard, zooals de Amerikaansche zeelieden gewoonlijk dragen. Daardoor waren de gewrichten van de kakebeenen waarneembaar, welker kauwspieren eene onmetelijke kracht moesten bezitten. Men heeft berekend,—wat berekent men toch al niet?—dat de drukking, door de bovenkaak tegen de onderkaak van een gewonen krokodil veroorzaakt, gelijkstaat met eene drukking van vier honderd atmosferen. Die van een grooten jachthond staat gelijk met honderd atmosferen. Daaruit heeft men de zonderlinge formule afgeleid, dat wanneer een kilogram hondskracht acht kilogrammen kauwspierkracht ontwikkelt, een kilogram krokodrillenkracht minstens twaalf kilogrammen kauwspierkracht zou vertegenwoordigen.

Welnu, onze Robur zou volgens die formule minstens tien kilogrammen kauwspierkracht kunnen ontwikkelen.

Zij stond dus zoo wat tusschen den jachthond en den krokodil.

Waar kwam die merkwaardige type vandaan? Dat was moeielijk te zeggen.

Zooveel is zeker, dat hij zich vlug en vloeiend in het Engelsch uitdrukte, zonder dien sleependen tongval te verraden, die de Yankees van Nieuw-Engeland algemeen kenmerkt.

Na zijne lichamelijke persoonsbeschrijving vervolgde hij aldus:

“Ik kan nu overgaan tot de zedelijke beschrijving van mijn persoon, niet waar, eerwaarde burgers? Welnu, gij ziet thans voor u een werktuigkundige, wiens zedelijke waarde niet beneden de lichamelijke staat. Ik ben bang voor niets en voor niemand. Ik heb eene wilskracht, die nog voor geen andere ter wereld gebogen of ondergedaan heeft. Als ik mij een doel gesteld heb, dan kan geheel Amerika, dan kan de geheele wereld, zelfs als zij een bondgenootschap met elkander aangingen, mij niet beletten het te bereiken. Als ik een denkbeeld heb, dan verg ik, dat men het deele en kan volstrekt geene tegenspraak dulden. Ik leg nadruk op die omstandigheden, eerwaarde burgers, omdat ik vind, dat het noodzakelijk is, dat gij mij geheel en al kent. Misschien vindt gij, dat ik een weinig te veel over mij zelf spreek? Daarin kunt gij gelijk hebben, maar uwe meening daaromtrent kan mij niet schelen. En nu, denkt goed na, alvorens mijne toespraak te onderbreken; want ik waarschuw [31]u, dat ik u zaken te vertellen heb, die waarlijk niet geschikt zijn, om u te behagen.”

Een geluid als van eene branding werd vernomen, hetwelk zich langs de banken der vergadering verspreidde. Dat was een onfeilbaar teeken, dat die menschenzee weldra stormachtig zou worden.

“Spreek, eerwaarde vreemdeling,” vergenoegde zich Uncle Prudent, te zeggen, terwijl hij de meeste moeite had om bedaard te blijven. “Spreek; wij luisteren.”

En Robur ging voort met spreken in denzelfden trant, als hij gedaan had, zonder zich verder om zijne toehoorders te bekommeren.

“Jawel, ik weet het! Na eene geheele eeuw doorgebracht te hebben met proefnemingen, die tot niets geleid hebben, met pogingen, die zonder uitslag bleven, bestaan er nog slechts in evenwicht verkeerende breinen, die koppig genoeg zijn, om aan de mogelijke bestuurbaarheid der luchtballons te blijven gelooven. Zij verbeelden zich, dat de een of andere voortstuwende kracht door de electriciteit of door iets anders voortgebracht, op hunne toestellen, die veel op kussensloopen gelijken, en die zooveel vat aan de atmosferische stroomingen verleenen, zoude kunnen worden toegepast. Zij verbeelden zich, dat er een tijd komen zal, dat men een luchtballon in den dampkring evenzeer in zijne macht zal kunnen hebben, als een vaartuig op de oppervlakte der zee. En waarom verbeelden zij zich dat?

“Omdat eenige uitvinders er in geslaagd zijn bij kalm weer, hetzij laveerende, hetzij bij zeer zachte bries, tegen den wind in vooruit te komen.

“En uit die zeer onvolledige proefnemingen maakt men nu als onomstootbaar vaststaande op, dat de bestuurbaarheid van luchtvaarttoestellen, die lichter dan de lucht zijn, onder alle omstandigheden mogelijk zou zijn! Zijn dat geen redeneeringen van krankzinnigen?

“Ja, ik stel u die vraag in allen ernst, aan u, een honderdtal ongeveer hier bijeen, die aan de verwezenlijking dier droomen gelooft, aan u, die bezig zijt, duizenden en nog eens duizenden dollars niet in het water, maar in de lucht weg te werpen. Welnu, in weerwil van uw aantal, zeg ik u, dat dit het onmogelijke willen is!”

Waarlijk, het moest als eene overgroote zeldzaamheid, ja schier als een wonder beschouwd worden, dat de leden van Weldon-Institute, bij het hooren van die stoutmoedige bewering, geen vin verroerden. Waren zij dan niet alleen geduldig, maar ook doof geworden? [32]

Of namen zij eene afwachtende houding aan, om te zien, hoe ver die roekelooze tegenspreker gaan zou?

Robur vervolgde evenwel, in stembuiging en in houding van de meest mogelijke vastberadenheid getuigende:

“Wat?.... Een luchtballon!.... ik vraag het u, hoe komt het in iemands brein op? Wanneer een kubieke meter gas noodig is, om een kilogram op te voeren!.... Wat?.... een luchtballon zou met behulp van zijne machines weerstand aan den wind kunnen bieden, wanneer de drukking van eene marszeilskoelte, uitgeoefend op het zeil van een schip, niet minder mag berekend worden dan op eene krachtsontwikkeling van vier honderd paarden; wanneer men den ramp met de Tay-brug gebeurd, nagaat, waarbij de orkaan een krachtdruk van vier honderd veertig kilogrammen op den vierkanten meter uitoefende! Wat?.... een luchtballon!.... wanneer men het onder de oogen heeft, dat de natuur geen enkel vliegend wezen naar dat systeem vervaardigd heeft.... zij het ook al met vleugels, als de vogels, of met vliesachtige vinnen of vlerken, zooals sommige visschen of sommige zoogdieren, bedeeld zijn....”

“Zoogdieren?....” riep een der clubleden uit.

“Ja, zoogdieren,” antwoordde Robur. “Ik geloof u toch niets nieuws te vertellen, dat de vleermuis vliegt. Of weet mijn onderbreker niet, dat dit vliegend dier een zoogdier is? Of heeft hij ooit een pannekoek van vleermuizeneieren gegeten?”

Die onderbreker had er dadelijk genoeg van. Hij staakte althans voorloopig zijne tegenwerpingen, en Robur kon daarna met dezelfde opgewondenheid voortgaan:

“Die nu uit het voorafgaande zou willen afleiden, dat ik van meening zoude zijn, dat de mensch er van af zoude moeten zien, om het luchtgebied te veroveren, ten einde door dat bewonderenswaardig vervoermiddel de zedelijke en staatkundige omstandigheden van de beschaafde wereld geheel en al te wijzigen, zou het deerlijk mis hebben. Neen, ik ben van meening, dat de mensch moet heerschen! En zoowel als hij de zee beheerscht met zijne vaartuigen, hetzij die door roeiriem, door zeiltuig, door raderen of door schroeven voortbewogen worden, zoo zal hij ook de dampkringsruimte beheerschen door toestellen, die zwaarder dan de lucht zijn. Want alleen de zwaarderen zullen sterker dan de lucht wezen!”

Ditmaal was er geen houden meer aan. Hoe de kreten te beschrijven, die ontsnapten aan al de kelen, aan al die monden, die op Robur gericht waren als zooveel geweerloopen, of als zooveel kanonmondingen? Hadden zij daar niet eene oorlogsverklaring vernomen, die als het ware in het kamp der ballonisten gesmeten werd? Was dat niet de strijd, die tusschen “lichter dan de lucht” en “zwaarder dan de lucht” aangebonden werd? [33]

In dit oogenblik knalden vier of vijf schoten. Bladz. 40.

In dit oogenblik knalden vier of vijf schoten. Bladz. 40.

Robur knipoogde zelfs niet. Hij stond daar met de armen over de borst gekruist en wachtte stoutmoedig af, dat weer stilte zoude ingetreden zijn. [34]

Uncle Prudent maakte een gebaar, waardoor hij aan het rollend vuur van hartstochtelijke uitroepingen een einde maakte. Een zoodanige onderworpenheid was op zich zelve reeds eene buitengewone gebeurtenis in Weldon-Institute.

“Ja,” hernam Robur met de meest mogelijke luchthartigheid. “Ja, de toekomst behoort aan de vlieg-machines. De lucht, als men haar maar weet te gebruiken, biedt een stevig steunpunt aan. Dat men slechts aan een kolom van die ijle vloeistof eene stijgende beweging wete mee te deelen van vijf en veertig meters in de seconde, dan zal een man zich op het bovenvlak van die kolom kunnen handhaven, wanneer de afmeting der oppervlakte zijner schoenzolen slechts een achtste gedeelte van een vierkanten meter bedraagt. En wanneer de snelheid van beweging dier kolom op negentig meters gebracht wordt, dan kan een man blootsvoets er op blijven.”

“Ho! ho!” riepen eenige stemmen ongeduldig uit. “Dat is inderdaad te sterk!”

“Wanneer men nu,” ging Robur onverstoorbaar voort, “eene luchtmassa door middel van de bladen eener schroef met die snelheid kan voortdrijven, dan zou men tot denzelfden uitslag geraken.”

Wat Robur daar verkondigde, was reeds vóór hem door al de voorstanders van het vliegen als een vogel verkondigd geworden. En de proefnemingen, door die mannen langzaam maar zeker verricht, zullen ongetwijfeld tot oplossing van het vraagstuk voeren. Eer aan de heeren de Ponton d’Amécourt, de la Landelle, Nadar, de Lazy, de Louvrié, Liais, Béléguie, Moreau, aan de gebroeders Richard, aan Babinet, Jobert, du Temple, Salives, Penaud, de Villeneuve, Gauchot en Tatin, Michel Loup, Edison, Planavergne en aan zooveel anderen, die deze zoo eenvoudige meeningen verkondigd hebben! Die meeningen, herhaaldelijk nu eens verlaten dan weer hervat, moesten op een gegeven oogenblik zegevieren. Aan de tegenstanders van de vogelvlucht, die beweerden, dat de vogel zich slechts in de dampkringslagen handhaaft, omdat hij de lucht verwarmt, waarmede hij zich opblaast, bleven de voorstanders het antwoord niet schuldig. Hadden deze laatsten niet afdoend bewezen, dat een arend, die vijf kilogrammen weegt, volgens dat stelsel met vijftig kubieke meters verwarmde lucht gevuld zou moeten zijn, om slechts zwevende in de dampkringslagen te kunnen blijven? Dat toonde Robur, hoewel een helsch leven zich allerwege verhief, met een niet te weerspreken logica aan.

En, ziehier, welke eindconclusie hij die ballonisten naar het hoofd wierp.

“Met uwe luchtballons kunt ge niets uitvoeren, zult gij tot geen resultaat geraken; ja, ik ga verder, gij zult er niets mee durven [35]ondernemen! De stoutmoedigste uwer luchtschippers, John, die namelijk, hoewel hij reeds een afstand van twaalf duizend mijlen door de lucht, maar boven het Amerikaansche werelddeel had afgelegd, moest van zijn voornemen afzien, om den Atlantischen Oceaan over te steken. En sedert dien tijd is men geen pas, neen, geen enkelen pas op dien weg vooruitgekomen.”

“Mijnheer,” zei toen de voorzitter van Weldon-Institute, die te vergeefs alle pogingen aanwendde om kalm te blijven, “gij vergeet wat onze onsterfelijke Franklin gezegd heeft, toen de eerste montgolfière verscheen, die de geboorte van den hedendaagschen ballon voorafging: ‘het is slechts een kind, maar het zal groeien.’ En ziet het kind is gegroeid.”

“Mis president, mis! Het kind is niet gegroeid!... Het is slechts in dikte toegenomen.... En, gij zult moeten bekennen, dat dit niet hetzelfde is!”

Dat was een rechtstreeksche aanval op de zoo dierbare plannen van geheel Weldon-Institute, welker leden besloten hadden, na langdurige en heftige beraadslagingen, een monster-ballon te doen vervaardigen en daartoe de noodige gelden beschikbaar hadden gesteld. De opgewondenheid steeg dan ook ten top en het was waarlijk niet te verwonderen, dat kreten, verwenschingen en voorstellen als de ondervolgende zich kruisten en allerwege gehoord werden:

“Weg met dien indringeling!”

“Weg met dien zotskop!”

“Werp hem van het spreekgestoelte!”

“Om hem te doen ondervinden, dat hij zwaarder dan de lucht is!”

“En dat hij, in weerwil van zijne praatjes daarin niet zal kunnen opstijgen!”

“Werp dien snoeshaan eenvoudig de deur uit!”

“Wat hebben wij naar dien dwazen kerel te luisteren!”

“Aan de deur met hem! Aan de deur!”

En zoo ging het voort. Het was om hooren en zien te doen vergaan. Het tumult klom als de branding van den oceaan bij hevigen storm en bij hooggaanden vloed.

Maar men schreeuwde nog maar en hield voorloopig de handen te huis. Robur bleef onwrikbaar als een rots op het spreekgestoelte staan, en vond eindelijk gelegenheid om nog uit te roepen:

“Die luchtgevaarten hebben geene vorderingen gemaakt, burgers ballonisten! Maar de toekomst behoort aan de vlieg-werktuigen! De vogel vliegt, toch is het geen ballon maar wel degelijk een machine!”

“Ja! hij vliegt!” riep de van woede kokende Bat. T. Fijn uit; “maar hij vliegt tegen alle wetten der werktuigkunde in! Dat zult gij moeten erkennen, als gij maar een greintje gezond verstand in uw dwaas hoofd hebt!” [36]

“Zoo, zou ik dat moeten erkennen!” antwoordde Robur, terwijl hij minachtend de schouders optrok.

Daarop vervolgde hij:

“Sedert men de vlucht der groote en kleine vliegende dieren bestudeerd heeft, heeft deze eenvoudige meening zich geheel en al op den voorgrond gedrongen, namelijk: dat om te slagen, men slechts de natuur na te volgen heeft, want die vergist zich nooit. Tusschen den albatros, die ter nauwernood tien vleugelslagen in de minuut volvoert....”

“Negen en een halve!” riep eene spottende stem uit.

“En den pelikaan, die er zeventig volvoert....”

“Een en zeventig!”

“En de bij, die haar vleugeltjes honderd twee en negentig malen in de seconde op en neer beweegt....”

“Honderd drie en negentig malen!....” werd er hatelijk spottend geroepen.

“En de gewone huisvlieg, die dat drie honderd en dertig malen verricht....”

“Drie honderd dertig en een halven keer!....”

“En de muskiet, die dat millioenen malen doet....”

“Milliarden malen, wilt gij zeggen, niet waar?”

Maar Robur liet zich niet van zijn stuk brengen, hoe dikwijls hij ook in de rede gevallen werd. Hij vervolgde dan ook onverstoorbaar zijn betoog:

“Tusschen die verschillende afwijkingen....”

“Behoort op de allergrootste afwijking, die van uwe hersenen gelet te worden!”

“.... bestaat de mogelijkheid, om eene practische oplossing te vinden.”

“Gekheid! Onverstand! Het scheelt den kerel in zijn bol!”

“Toen de heer de Lucy afdoend bewees....”

“Wat bewees?”

“Dat de schalebijter, een insect, hetwelk, zooals de leden van Weldon-Institute wel weten zullen, slechts twee grammen weegt...”

“Twee en een kwart!”

“Nu dan, een insect dat twee en een kwart grammen weegt, een gewicht van vier honderd grammen kan optillen....”

“Vier honderd en vijftig grammen.”

“Dus twee honderd malen zwaarder dan het zelf weegt, was het vraagstuk van de vliegkunst opgelost....”

“De kerel is krankzinnig!”

“Men heeft daarenboven aangetoond en bewezen, dat de afmeting van de oppervlakte van den vleugel betrekkelijk vermindert, naarmate de omvang en het gewicht van het dier verminderen. Daarop [37]afgaande, heeft men de vervaardiging uitgedacht van meer dan zestig toestellen, die....”

“Die nimmer hebben kunnen vliegen!” riep Phil Evans, de secretaris van Weldon-Institute uit.

“Die gevlogen hebben of die vliegen zullen,” ging Robur voort, zonder zich uit het veld te laten slaan. “En of men ze nu ook al streophoren, helicopteren of orthoptheren noemde, of dat men ze ook al vaartuig heette, het toestel bestaat dat den mensch tot heer en meester van de luchtruimte zal maken.”

“O, gij bedoelt de schroef,” hernam Phil Evans sarcastisch. Maar geen vogel is in het bezit van eene schroef.... ten minste voor zoover wij weten.”

“Welnu, dan weet gij het niet goed. Zooals de heer Penaud degelijk bewezen heeft, is de geheele vogel eene schroef en is zijne vlucht aan die der helicopteren gelijk. De schroef is dan ook de motor van de toekomst....”

D’un pareil maléfice

Preservez nous, Sainte Hélice!

neuriede een der aanwezigen, die bij toeval dat wijsje uit de Zampa van Herold onthouden had.

Het geheele gezelschap viel daarop in koor in en herhaalde dat refrein met zulke oorverscheurende tonen, dat de Fransche componist voorzeker zich van afschuw in zijn graf heeft moeten omkeeren.

Toen eindelijk de laatste tonen van die kattenmuziek zich in een vervaarlijk geschreeuw opgelost hadden, meende Uncle Prudent, die van eene zeer kortstondige verademing bij dat leven maken behendig gebruik maakte, te moeten zeggen:

“Burger vreemdeling, men heeft u tot nog toe het woord laten voeren, zonder u in de rede te vallen....”

Het scheen dat voor den voorzitter van Weldon-Institute, die toornige uitroepen, dat geschreeuw, de bedreigingen, die geuit waren, niet golden, maar dat die slechts beschouwd werden als eene eenvoudige wisseling van gedachten of van argumenten.

“Intusschen meen ik u te moeten herinneren,” ging de president voort, “dat de theorie der vliegkunst door het meerendeel der Amerikaansche werktuigkundigen en ook door anderen bij voorbaat veroordeeld en verworpen is. Dat systeem, hetwelk den dood van Sarrazin Volant te Constantinopel, dien van den monnik Voador te Lissabon, dien van Letur in 1852, van Groof in 1864 op zijne rekening heeft, zonder nog te tellen de slachtoffers, die ik vergeet, en waarbij de mythologische Icarus niet mag vergeten worden....” [38]

“Dat systeem,” viel Robur den voorzitter in de rede, “is niet in meerdere mate te veroordeelen, dan dat welker martelaarslijst de namen van Pilatre des Roziers te Calais, van mevrouw Blanchard te Parijs, van Donaldsen en Greinwood, in het meer van Michigan verdronken, van Swel en van Crocé-Spinelli en van zooveel anderen bevat, die wel nimmer vergeten zullen worden.”

Dat was een degenstoot “á fond”, zooals men in de schermzaal zou zeggen.

“Daarenboven,” hernam Robur, “met uw luchtballon, hoe volmaakt zij ook zijn moge, zult gij nimmer eene snelheid bereiken, die daadwerkelijk practisch bevonden zal worden. Gij zoudt drie jaren noodig hebben om de reis rondom de wereld te volvoeren, wat eene vliegmachine in acht dagen zal kunnen doen.”

Andermaal had er eene uitbarsting van verwenschingen plaats, die als protest moesten dienen, maar die in de eerste vijf minuten niet tot bedaren te brengen waren.

Eindelijk toch gelukte het aan den secretaris Phil Evans, om aan het woord te komen.

“Mijnheer de vliegkundige,” vroeg hij, “gij die zoozeer de voordeelen der vliegkunst bij ons komt ophemelen, zeg mij: hebt gij ooit gevlogen?”

“Bepaald!”

“Dus gij hebt de lucht veroverd?”

“Misschien, mijnheer de secretaris.”

“Hurrah! voor Robur den Veroveraar!” riep eene spottende stem snijdend uit.

“Hurrah! voor Robur den Veroveraar!” herhaalden al de aanwezigen met vijandigen geestdrift.

“Welnu, ja! Robur de Veroveraar!” hernam de spreker. “Dien naam neem ik aan, dien naam zal ik dragen; want ik heb er alle recht op!”

“Gij zult ons veroorloven dat te betwijfelen!” riep Jem Cip met schrille stem uit.

“Betwijfelen?”

“Ja, zeker, betwijfelen! Hebt gij daar iets op tegen? Komaan, zeg het dan maar!”

“Mijne heeren,” hernam Robur, terwijl hij de wenkbrauwen fronste, “wanneer ik eene ernstige zaak op de meest ernstige wijze bij u kom bepleiten, dan wil ik niet, dat men mij voor leugenaar houdt. Mag ik den naam weten van hem, die mij het laatst in de rede gevallen is?”

“Zijn naam?” vroeg Uncle Prudent.

“Ja, zijn naam, mijnheer de voorzitter!”

“Ik heet Jem Cip.... en ben vegetariër....” [39]

“Burger Jem Cip,” hernam Robur, “ik wist reeds lang, dat de darmen van de vegetariërs langer zijn, dan die van andere menschen.”

“Wat heeft dat met de zaak te maken?” vroeg Jem Cip stoutmoedig bij die onverwachte wending van het gesprek.

“Laat mij voortgaan. Die darmen zijn, wel is waar, slechts een voet langer dan die van anderen. Dat is reeds veel,—dat beken ik,—maar noodzaak mij nu niet, ze nog langer te doen worden, door u bij de ooren te trekken....!”

“De deur uit met den kerel!”

“Smijt hem de straat op!”

“Verscheurt hem:”

“Met vier paarden!”

“De lynchwet!”

“Hij moet aan de ooren getrokken worden!”

“Neen, wij zullen hem als eene schroef draaien en wringen!....”

“Dat heeft hij verdiend!”

“En meer dan dat!”

De woede der vereenigde ballonisten in Weldon-Institute was ten top gestegen.

Zij waren van hunne stoelen opgevlogen en omringden thans gillend en schreeuwend het spreekgestoelte.

Robur verdween als het ware in een woud van armen, die zich krampachtig bewogen, alsof zij door een hevigen stormwind heen en weer geschud werden.

Te vergeefs gilde de stoomfluit van den voorzitter te midden van die menigte!

Geheel Philadelphia moest dien avond wel gelooven, dat een hevige brand een der voornaamste stadskwartieren verwoestte, en dat al het water van de Schuylkill-rivier niet voldoende zoude zijn om dien te blusschen.

Plotseling stoof de menigte achteruit. Robur had zijne handen uit zijne zakken gehaald en stak die plotseling naar de eerste rij van die verbitterden uit.

In beide handen hield hij een van die Amerikaansche ploertendooders, die behoorlijk de vuist wapenen en haar als eene knots doen neerkomen, maar tegelijkertijd ook revolvers zijn, waarop de vingers slechts te drukken hebben, om de schoten te doen afgaan; in één woord: ware zak-mitrailleuses.

En toen gebruik makende van het achteruitstuiven der aanvallers en ook van de stilte, die dien terugtocht vergezelde, zeide hij:

“Inderdaad, het is niet Americus-Vespucius, die de Nieuwe Wereld heeft uitgevonden, maar Jocrisse. Gij zijt, bij mijne ziel, geen Amerikanen, maar ware Jocr....” [40]

In dit oogenblik knalden vier of vijf schoten, welker projectielen slechts gaten in den wand maakten en derhalve niemand kwetsten. De werktuigkundige verdween te midden van den kruitdamp, en toen die opgetrokken was, vond men geen spoor van dien zonderling.

Robur de Veroveraar was weggevlogen, alsof een of andere vliegmachine hem door de lucht naar de bovenste dampkringslagen vervoerd had.

[Inhoud]

IV.

Waarin de schrijver, handelende over den knecht Frycollin, poogt de Maan in hare eer te herstellen.

Ontegenzeggelijk hadden het geschreeuw en het spektakel, die in den regel het gevolg waren der stormachtige zittingen van Weldon-Institute, en door de leden bij het verlaten van het gebouw aangeheven en veroorzaakt werden, meer dan eens de rust van de bewoners van Walnut-street en van de aangrenzende wijken gestoord. Herhaaldelijk hadden die eerzame burgers terecht klachten ingebracht over die eindberaadslagingen in de open lucht, welke hen gewoonlijk in hunne vreedzame verblijven deden opschrikken. Meer dan eens hadden de politie-agenten hulp moeten verleenen om het openbaar verkeer open te houden voor de voorbijgangers, die voor het meerendeel zeer onverschillig waren voor de behandelde vraagstukken der luchtvaart. Maar tot heden had het straatrumoer nimmer zulke afmetingen aangenomen, als nu geschiedde. Nooit waren de klachten meer gebillijkt en nimmer was de tusschenkomst der politie-agenten meer noodzakelijk geweest.

Toch waren, volgens onze zienswijze, de leden van Weldon-Institute wel eenigermate te verontschuldigen. Men was er toch niet voor teruggedeinsd, hen op hun eigen grondgebied te komen aanvallen. Tot die heethoofdige aanhangers van het stelsel: “lichter dan de lucht”, had een niet minder heethoofdige aanhanger van het stelsel: “zwaarder dan de lucht” zeer onaangename dingen gezegd. Daarbij kwam nog, dat hij plotseling verdwenen was, toen men hem eene tuchtiging had willen toedienen, die hij, volgens aller meening, zoozeer verdiend had.

Dat schreeuwde natuurlijk om wraak.

Kon men zulke beleedigingen in gemoede ongestraft laten! Neen, dat kon niet! Men zou geen Amerikaansch bloed in de aderen moeten hebben! Nakomelingen van den roemrijken Americus Vespucius [41]voor Jocrisse uit te schelden! Dat was eene beleediging, die onvergeeflijk was, daar zij toch eenigermate doel had getroffen.

Niet in Amerika, mijnheer! Niet in Amerika! Bladz. 43.

Niet in Amerika, mijnheer! Niet in Amerika! Bladz. 43.

[42]

“Niets kwetst meer dan waarheid,” zegt een oud spreekwoord.

De leden van de Club verschenen dus in verscheidene groepen in Walnut-street en verspreidden zich van daar, steeds heftig opgewonden, in de naburige straten en van daar door het geheele stadskwartier. Door hun vreeselijk tumult wekten zij de bewoners uit hunnen zoeten slaap. Zij noodzaakten hen, om hunne huizen te laten doorzoeken en waren volstrekt niet ongenegen, om later schadevergoeding te betalen voor den overlast, dien zij veroorzaakt, en voor de inbreuk, die zij zich veroorloofd hadden op de onschendbaarheid van het private leven, die bij de volkeren van het Anglo-Saksische ras zoo zeer geëerbiedigd is.

Al die nasporingen en die plagerijen waren evenwel te vergeefs. Robur werd nergens bespeurd.

Geen enkel spoor was van hem achtergebleven. Als hij met de Go ahead, de luchtballon van Weldon-Institute vertrokken ware, zou hij niet meer onvindbaar geweest zijn.

Na een vol uur met nasporingen zoek gebracht te hebben, moest men het opgeven. De Club-leden scheidden evenwel niet dan nadat zij bij plechtigen eed gezworen hadden, dat zij hunne nasporingen over het geheele grondgebied zouden uitstrekken, hetwelk zoowel tot Noord- als tot Zuid-Amerika behoort, en dat het Nieuwe Vasteland genoemd wordt.

Het was intusschen reeds elf uur geworden, alvorens de rust in het stadskwartier hersteld was. Eindelijk dan toch konden de bewoners zich aan een diepen slaap overgeven, die slechts genoten wordt in steden, die niet met de nijverheid te doen hebben en waarin derhalve geene fabrieken met hunne geraasmakende machines en stank verspreidende schoorsteenen aangetroffen worden. De verschillende Club-leden begaven zich naar hunne respectieve woonhuizen. Zoo deed William T. Forbes, toen hij zijne schreden naar zijne lompen-suikerfabriek richtte, waar miss Doll en miss Matt hem met een kopje thee wachtten, die zij met zijn eigen lompen-glucose gesuikerd hadden. Zoo begaf zich Frank Milner ook naar de afgelegen voorstad, waar zijne fabriek gebouwd was, welker werktuigen nacht en dag door stoomden en stampten. Zoo ging ook Jem Cip, die in het openbaar beschuldigd was een voet meer darmen te bezitten dan een gewoon menschenkind, naar huis, waar hem als vegetariër een avondmaal van groenten en peulvruchten wachtte.

Twee der voornaamste ballonisten—twee slechts—dachten er niet aan om hunne woonhuizen op te gaan zoeken. Zij maakten van de gelegenheid gebruik, om met nog meer verbittering dan gewoonlijk te kibbelen. Dat waren onze onverzoenbare bekenden, Uncle Prudent en Phil Evans, de president en de secretaris van Weldon-Institute. [43]

De knecht Frycollin wachtte Uncle Prudent, zijn meester, aan de deur van de Club.

Hij volgde hem zonder zich om de redenen van den twist tusschen die twee te bekommeren.

Hierboven werd van kibbelen gesproken. Dat geschiedde uit een gevoel van welwillendheid jegens die twee, om hun gedrag eenigermate te vergoelijken. Maar zij twistten inderdaad en nog wel met die geestkracht, die door hunne oude mededinging gevoed werd.

“Neen, mijnheer, neen!” herhaalde Phil Evans. “Wanneer ik de eer had gehad voorzitter te zijn van Weldon-Institute, dan zou nooit, neen, nooit zoo’n schandaal plaats gegrepen hebben!”

“En verondersteld, dat gij die eer gehad hadt, wat zoudt gij dan gedaan hebben?” vroeg Uncle Prudent.

“Wat ik zou gedaan hebben?”

“Ja, ik vraag u: wat gij in dat geval zoudt gedaan hebben?”

“Ik zou dien openbaren beleediger het woord ontnomen hebben....”

“Zoo?....”

“Nog voordat hij tijd gehad zou hebben, om den mond te openen!”

“Ei, ei! Maar om iemand het woord te ontnemen, moest men hem toch eerst laten spreken, dunkt me?”

“Niet in Amerika, mijnheer! Niet in Amerika!”

En terwijl zij elkander zoo schimpscheuten naar het hoofd wierpen, stapten zij de straten door, die hen al meer en meer van hunne woningen verwijderden. Zij doorsneden stadskwartieren, welker ligging hen tot aanmerkelijke omwegen noopte.

Frycollin volgde hen steeds; maar hij gevoelde zich toch niet op zijn gemak, toen hij bespeurde, dat zijn meester zich naar zeer eenzame plaatsen begaf. En de bediende Frycollin hield niet van die plaatsen, vooral wanneer het middernachtuur nabij was. Inderdaad het was pikdonker en de maan, die wassende en nog maar als een zilveren sikkeltje aan den hemel verschenen was, had die duisternis maar zeer weinig verminderd. Daarenboven was zij op het punt van onder te gaan.

Frycollin keek dan ook rechts en links, om te zien of geen verdachte schaduwen hen bespiedden. En, waarachtig, hij meende dat vijf of zes groote duivelengedaanten hen niet uit het oog verloren.

De bange kerel naderde instinctmatig zijn meester; maar voor niets ter wereld zou hij dezen hebben durven in de rede vallen, vooral niet te midden van een zoo heftig gesprek, waarvan hij waarschijnlijk de onaangenaamheden in den vorm van klappen zou ondervinden. [44]

Om kort te gaan, het toeval alleen was schuld, dat de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute, geheel onbewust en al twisttende, hunne schreden naar Fairmont-Park richtten.

Daar overschreden zij, terwijl zij onafgebroken voorttwistten, de Schuylkill-rivier langs de beroemde metaalbrug. Zij ontmoetten slechts eenige voorbijgangers, die zich verlaat hadden, en bevonden zich eindelijk op een onmetelijk terrein, waarvan het eene gedeelte uitgestrekte weilanden vormde, terwijl het andere gedeelte een overheerlijk park daarstelde, hetwelk door zijn hoog geboomte en zijn doelmatigen aanleg, als het fraaiste van de geheele wereld kan geroemd worden.

Daar werden de schrik en de angst van den knecht Frycollin ten top gevoerd. En ditmaal niet zonder reden; want thans had hij heel duidelijk gezien en waargenomen, dat die vijf of zes spookachtige gedaanten hen tersluiks over de brug van de Schuylkill-rivier gevolgd waren. Zijn oogappels waren dan ook door den angst zoodanig uitgezet, dat zij zich zoo groot vertoonden als het geheele regenboogvlies zijner oogen. Maar ter zelfder tijd dat die oogappels zich uitzetten, kromp zijn lichaam als het ware in, alsof het bedeeld ware met die kracht van samentrekking, eigen aan de meeste weekdieren en aan sommige geleede dieren.

Ja, inderdaad, de knecht Frycollin was een bange kerel. Een lafaard in een woord.

Frycollin was een neger, in Zuid-Carolina geboren. Hij had een groot dom hoofd, hetwelk met een langen nek op een ellendig mageren romp geplant stond. Hij telde een en twintig jaren en was derhalve nimmer slaaf geweest, zelfs krachtens zijne geboorte niet. Maar of hij daardoor meer waarde als mensch had, kan gerust ontkend worden. Hij was een grappenmaker, die gewoonlijk leelijke gezichten trok, daarbij gulzig, lui en boven alle beschrijving laf was. Hij was sedert drie jaren in dienst bij Uncle Prudent. Deze was honderd malen op het punt geweest, om hem de deur uit te zetten; de vrees voor nog erger had hem weerhouden. Dat die lafhartigheid den armen drommel, wiens bestaan om zoo te zeggen innig met het leven van zijn meester, die steeds gereed stond aan de dolste en stoutmoedigste ondernemingen deel te nemen, saâmgeweven was, menig angstig oogenblik berokkende, zal wel niet behoeven gezegd te worden. Maar die oogenblikken van dollen angst hadden hunne tegenstellingen, werden door andere hoedanigheden voldoende opgewogen. Zoo liet men zijne gulzigheid nagenoeg den vrijen teugel en zoo ook zijne luiheid.

Maar.... Maar.... O, arme Frycollin, als ge eens in de toekomst hadt kunnen lezen!

Waarom was Frycollin niet te Boston gebleven, waar hij in dienst [45]was van eene zekere familie Sneffel? Wel is waar, was die op het punt geweest, om eene reis naar Zwitserland te ondernemen. Dit had Frycollin minder aangestaan en daarom had hij toen op zijn ontslag aangedrongen. Toen de familie Sneffel van die reis afzag, bij het vernemen der aardstortingen, die in de Alpen plaats gehad hadden, was het te laat. En toch zou de dienst bij dat vreedzame gezin hem beter geleken hebben, dan bij Uncle Prudent, die de stoutmoedigheid en de waaghalzerij in eigen persoon was.

Er viel niet veel meer aan te doen. Frycollin was in dienst van den voorzitter van Weldon-Institute en deze was er zelfs mede geëindigd, zijne gebreken over het hoofd te zien. En die gebreken, wij weten het reeds, waren velen. Maar tegenover die gebreken stond eene goede hoedanigheid. Hoewel hij neger van oorsprong was, sprak hij geen neger-engelsch. En dat was te waardeeren; want er bestaat niets afschuwelijkers dan die platte taal, waarin de bezittelijke voornaamwoorden en de onbepaalde wijs voor de werkwoorden tot in het oneindige voorkomen.

Het is dus als onwraakbaar bewezen aan te nemen, dat Frycollin laf was, “laf als de maan”, zoo als een volksgezegde zich uitdrukt.

Tegen die volksuitdrukking, die zoo beleedigend mogelijk is voor de blonde Phoebé, de zachte Selena, de kuische Diana, de zuster van den schitterenden Apollo, valt onzes inziens protest aan te teekenen. Welk recht heeft men om dien trouwen wachter, die, zoolang als de aarde bestaat, haar steeds het aangezicht, maar nimmer hare keerzijde vertoond heeft, van lafhartigheid te beschuldigen?

Maar die quaestie daargelaten, zooveel is zeker, dat thans, op dat middernachtuur, de sikkel van de “bleeke belasterde” op het punt was in het westen, achter de loofkruinen van het hooge geboomte te verdwijnen. Hare stralen gleden als het ware tusschen de takken door en teekenden op den grond grillige lichtbeelden, die de duisternis er naast nog zwarter maakten.

In weerwil daarvan keek Frycollin steeds scherp uit. Het was alsof hij de eigenschap der katten en der uilen bezat, namelijk in het donker te kunnen zien.

“Br!” zei hij bij zich zelven. “Die schoften volgen ons steeds! En inderdaad zijn zij reeds meer nabij gekomen.”

Eindelijk kon hij het niet meer uithouden. Hij naderde zijn baas.

“Master Uncle,” zei hij.

Zoo noemde hij zijn meester en zoo wilde de voorzitter van Weldon-Institute aangesproken worden.

In dit oogenblik was de twist tusschen de beide mededingers tot zijn hoogsten graad van opgewondenheid gestegen. En daar zij [46]elkander hartelijk naar den duivel wenschten, werd Frycollin barweg verzocht de reis ook derwaarts te ondernemen. De arme neger was zeer beangst voor Beëlzebub en durfde derhalve den mond niet meer open doen.

Maar terwijl die twee Yankees zoo twistten en elkander afsnauwden, stapten zij al verder en verder de eenzame weilanden, die Fairmont Park begrenzen, door, waarbij zij zich steeds verder van de Schuylkill-rivier verwijderden, en dus ook van de brug, die haar overspande en het eenige toegangspunt was, om de stad weer binnen te komen.

Ons drietal bevond zich eindelijk te midden van een groep hoog opgaande boomen, welker boventakken nog slechts door het zwakke maanlicht beschenen werden. Op de grens van die boomgroep was eene uitgestrekte vlakte, die een ovalen vorm had en een prachtige gelegenheid aanbood voor een wedstrijd van velocipedisten of van cricketspelers of voor een wedloop van renpaarden. Geen enkele terreinplooi zou menschen of paarden den minsten hinderpaal in den weg gelegd hebben. Geen enkele boom of struik zou den blik der toeschouwers over een oppervlakte van verscheidene mijlen begrensd hebben.

En toch, wanneer de aandacht van Uncle Prudent en van Phil Evans niet zoo door hun twisten in beslag genomen was, wanneer zij met eenige aandacht rond gekeken hadden, dan zou het hun niet ontgaan zijn, dat die vlakte haar gewoon uiterlijk niet meer had. Het was alsof daar inderdaad een gevaarte stond, waarboven schroefvormige windschepraderen, die evenwel thans stilstonden, in het halfduister scherp tegen de lucht afstaken.

Maar noch de voorzitter, noch de secretaris van Weldon-Institute merkte die vreemdsoortige verandering in het uiterlijk voorkomen dat het landschap van Fairmont-Park ondergaan had, op. Frycollin zag er ook niets van. Hij had alleen oog en ooren voor de gedaanten, die hij meende opgemerkt te hebben. Het scheen hem toe, dat die geheimzinnige wezens naderden, dat zij hun kring nauwer toesloten, alsof zij een misdadigen aanslag op het oog hadden. Hij kreeg bijna stuipen van angst; zijne ledematen waren schier verstijfd, terwijl zijne haren op zijn hoofd rechtop rezen. In één woord, de schrik was bij hem ten top gestegen.

Toch had hij, terwijl zijne knieën knikten, de geestkracht nog om met bezwijmende stem te roepen:

“Master Uncle!.... Master Uncle!”

Hij verkreeg evenwel geen gehoor. Uncle Prudent en Phil Evans twistten maar voort.

“Master Uncle!.... Master Uncle!....” kreet de rampzalige Frycollin voor de laatste maal. [47]

“Maar, voor den duivel! wat is er dan toch?” vroeg Uncle Prudent ten hoogste ongeduldig.

Wellicht zoude hij en ook Phil Evans niet rouwig geweest zijn, hun toorn jegens elkander op de schouders van den rampzaligen Frycollin te ontlasten. Handen en vuisten waren reeds opgeheven. Het zou klappen en vuistslagen regenen. Gelukkig evenwel, dat er geen tijd was, voor de eene partij om die klappen uit te deelen, voor de andere om ze te ontvangen.

Een stoot, door een scherp fluitje teweeggebracht, werd in het bosch vernomen. En, alsof dat een sein ware, verscheen te midden van het open gedeelte van het park eene soort van electrische ster.

Wat dat te beduiden had? Onze beide nachtelijke wandelaars konden dat zelfs niet gissen. Instinctmatig evenwel begrepen zij dat dit gefluit en die verlichting het sein waren tot het plegen van de een of andere gewelddaad.

In minder tijd dan noodig was om den toestand te overzien, ja bliksemsnel, sprongen zes mannen uit het bosch, waarvan twee zich op Uncle Prudent wierpen, twee op Phil Evans en twee op den knecht Frycollin. Blijkbaar waren die twee laatste te veel; want de neger was buiten staat zich te verdedigen.

Hoewel de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute bij dien aanval geheel onvoorbereid overvallen waren, zoo poogden zij toch ten krachtigste weerstand te bieden. Zij hadden er echter noch den tijd, noch de kracht toe.

In minder tijd dan noodig is om dien overval te verhalen, was hun een prop in den mond gestoken, die hun belette om hulp te schreeuwen, had men hen de oogen geblinddoekt, en waren zij stevig gekneveld, zoodat zij onmogelijk zich verder verzetten konden. Toen zij zoo onschadelijk gemaakt waren, droeg men hen zoo snel mogelijk naar het open gedeelte van het park.

Wat viel er bij zoo’n overval anders te denken, dan dat zij met lieden te doen hadden, wier geweten zoo ruim en zoo rekbaar was, dat zij er niets misdadigs in zagen de lieden, die zich bij hunne wandelingen in het bosch waagden, uit te kleeden en te berooven.

Eigenaardig evenwel, men raakte niet aan hunne zakken, men betastte hen zelfs niet, hoewel Uncle Prudent, volgens zijne gewoonte, een duizend dollars in banknoten bij zich had.

Om kort te gaan, een minuut na de volbrenging van dien overval, waarbij geen woord tusschen de aanvallers gewisseld was geworden, voelden Uncle Prudent, Phil Evans en Frycollin dat men hen neerlegde, niet op de graszoden van het park, maar op een soort planken vloer, die eenigermate onder hun gewicht kraakte. Daar werden zij netjes naast elkander uitgestrekt. Zij hoorden eene deur achter zich dichtslaan, terwijl het schuiven van een grendelbout [48]in het daarvoor bestemde ijzeren oog, hen vrij duidelijk aankondigde, dat zij gevangen waren.

Toen vernamen zij een soort van onafgebroken geritsel, dat wel met eene trilling kon vergeleken worden. Het was een eindelooze toon of beter een gevoel van frrrr of trrrr, dat hun geheele lichaam doortrilde, zonder dat eenig ander geluid in dien zoo kalmen nacht waarneembaar was.

Welke schrik heerschte er den volgenden ochtend in Philadelphia! Dat laat zich begrijpen.

Al zeer vroeg wist iedereen reeds, wat des avonds te voren in de vergaderíng van de leden van Weldon-Institute voorgevallen was. Men had vernomen,—hoe en door wien, dat kon niemand verklaren,—dat een geheimzinnig persoon, een zekere werktuigkundige, Robur genaamd,—Robur de Veroveraar!—verschenen was en dat hij een wedstrijd had willen aangaan met de ballonisten; maar dat hij toen op eene onverklaarbare wijze verdwenen was, zonder dat men er in had kunnen slagen, hem weer op te sporen. Dat alles had de bevolking ten zeerste verwonderd.

Maar de verwondering sloeg tot schrik over, toen de geheele stad vernam, dat de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute ook gedurende den nacht van den 13den Juni geheimzinnig verdwenen waren. Dat was inderdaad eene ontzettende gebeurtenis.

Het zou onmogelijk zijn, al de nasporingen mede te deelen, die zoowel in de stad zelve als in de omstreken gedaan werden. Zij waren evenwel totaal vruchteloos. De dagbladen van Philadelphia, daarna die van Pennsylvanië, en eindelijk die van geheel Amerika, namen die raadselachtige verdwijning onder hunne berichten op en wijdden geheele kolommen aan de bespreking daarvan, waarbij zij de toedracht op honderderlei verschillende wijzen verhaalden, zonder de waarheid ook maar nabij te komen.

Door middel van advertentiën en van aanplakbiljetten werden belangrijke sommen uitgeloofd, niet alleen aan hem, die de vermisten terugvond, maar ook aan een ieder, die de een of andere degelijke aanwijzing kon doen, geschikt om hen op het spoor te komen.

Niets evenwel hielp. Niets! Niets!

Als de bodem opengescheurd ware, om den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute te verzwelgen, dan zouden zij niet spoorloozer van de oppervlakte der aarde verdwenen kunnen zijn.

De dagbladen van de gouvernementspartij drongen er op aan, dat aan het personeel der politie op ruime schaal uitbreiding gegeven werd. Zij wezen ernstig op de noodzakelijkheid van dien maatregel, daar dergelijke aanslagen op een paar van de beste [49]burgers van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika volvoerd konden worden. En daarin moest iedereen hun gelijk geven, niet waar?

Dat die geheimzinnige wezens naderden. Bladz. 46.

Dat die geheimzinnige wezens naderden. Bladz. 46.

[50]

Het is waar, dat de oppositiebladen de ontbinding der politiemacht eischten. Zij beweerden, dat die macht geheel nutteloos was, daar zulke aanslagen ongehinderd volvoerd konden worden, zonder dat de euveldaders gesnapt of ook maar bekend waren geworden.—En daarin moest iedereen ook dezen gelijk geven, niet waar?

De uitslag van dat twistgeschrijf was, dat de politie bleef hetgeen zij was en hetgeen zij steeds zijn zal op onze aarde, die, in weerwil dat zij niet volmaakt is en ook niet zijn kan, de beste aller werelden genoemd moet worden.

[Inhoud]

V.

Waarin een schorsing van vijandelijkheden tusschen den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute ingewilligd wordt.

Het was een rare toestand, waarin Uncle Prudent, Phil Evans en de knecht Frycollin zich bevonden.

Zij hadden een band voor de oogen, en een prop in den mond. Vandaar dus eene totale onmogelijkheid, om te kunnen zien, om te kunnen hooren.

Hunne handen en voeten waren met stevige touwen gebonden. Vandaar dus eene totale onmogelijkheid, om van de plaats te kunnen komen of zichzelven te kunnen bevrijden.

Dat alles was niet geschikt om den toestand van ons drietal prettig of zelfs maar dragelijk te maken.

Daarenboven niet te weten, welke de uitvoerders van zoo’n oplichting waren; onbekend te zijn met de plaats, waarin zij gesmeten waren, alsof het ijlgoed in een goederenwagen van een sneltrein ware; geen denkbeeld te hebben noch van de plek op Gods lieve aarde, waar zij zich bevonden, noch van het lot, hetwelk hen beschoren kon zijn; dat alles was wel geschikt om zelfs wezens, tot het schapengeslacht behoorende, buiten hun humeur te brengen. En de lezers weten dat de leden van Weldon-Institute, wat het geduld betreft, nu niet precies voor schapen konden doorgaan.

Als men de heftigheid van karakter van Uncle Prudent in aanmerking neemt, dan valt licht te beseffen, wat er in diens ziel moest omgaan.

Maar wat er ook van aan zij, zooveel is zeker, dat hij en Phil Evans tot de overtuiging kwamen dat het moeielijk zou zijn, om den volgenden avond op de vergadering van de club tegenwoordig te zijn.

Wat Frycollin betrof, die lag daar met gesloten oogen en met [51]gesloten mond. Het was hem onmogelijk zijne bovendien reeds zoo schrale gedachten op iets te vestigen. Hij was eer dood dan levend.

De toestand der gevangenen onderging gedurende het eerste uur van hunne inhechtenisneming geene wijziging. Niemand kwam hen opzoeken en niemand kwam hun het gebruik van hunne armen, oogen en mond weergeven. Toch snakten zij daar zeer naar.

Alles, waartoe zij zich bepalen konden, was het slaken van zuchten, het kreunen van een erbarmelijk “helaas!” voor zooveel de prop in hun mond zulks toeliet, of het volvoeren van sprongen, niet ongelijk aan jammerlijke karpers, die op het droge liggen te gapen. De lezer zal begrijpen, hoeveel innerlijke, of beter: gebonden toorn en woede daar opgevreten werd. Eindelijk, na eene reeks van vruchtelooze pogingen, om zich te bevrijden, bleven zij als machteloos liggen. Maar toen poogden zij, daar het zintuig van het gezicht hun ontnomen was, door het gehoor te vernemen of te raden, in welken onrustbarenden toestand zij zich bevonden. Ook dat was geheel en al vergeefs, want zij vernamen geen ander geluid dan het eindeloos en onverklaarbaar “frrr”, dat hen als met een trillenden dampkring omgaf.

Evenwel gebeurde het, dat de secretaris Phil Evans, die niet zoo heet gebakerd was als Uncle Prudent, en derhalve met meer kalmte te werk ging, er in slaagde het koord, dat zijn polsgewrichten samenbond, los te maken. Eindelijk knelde de knoop niet meer zoo sterk, zijne vingers gleden over elkander en weldra had hij het gebruik zijner handen herkregen.

Hij wreef zich de gewrichten met kracht, ten einde den bloedsomloop te herstellen, die door dat binden gestremd geweest was. Een oogenblik later had de secretaris Phil Evans den band afgerukt, die hem blinddoekte, den prop uitgehaald, die hem den mond snoerde, en met behulp van het scherpe lemmet van zijn bowie-knife de touwen doorgesneden, die hem handen en voeten gekneveld hadden. Een echte Amerikaan verlaat zijne woning niet, zonder zijn bowie-knife op zak; zonder dit zou hij geen Amerikaan genoemd kunnen worden.

Maar al kon de secretaris Phil Evans zich nu ook bewegen en spreken, dan was dat toch alles, wat hij met zijne pogingen verworven had. Van zijne oogen kon hij in dit oogenblik ten minste geen nuttig gebruik maken; want het was pikdonker in de cel of het hok, waarin zij zich bevonden. Toch sijpelde als het ware een zwakke lichtstraal door een soort schietgat, hetwelk in den wand op eene hoogte van ongeveer zes of zeven voet boven hen aangebracht was.

In weerwil van den plaats gehad hebbenden twist, aarzelde de secretaris Phil Evans geen enkel oogenblik, om zijn mededinger [52]te verlossen. Eenige bewegingen met zijn bowie-knife waren voldoende, om de touwen door te snijden, die de handen en voeten van Uncle Prudent knevelden. Onze voorzitter richtte zich, half razend van woede, op de knieën overeind en rukte den doek van zijne oogen en den prop uit zijn mond.

Daarop zei hij met eene stem, alsof hij op het punt was van te stikken:

“Dankje!”

“Neen, dat niet.”

“Wat niet?”

“Je behoeft mij niet te bedanken.”

“Phil Evans?....”

“Uncle Prudent?....”

“Hier bestaat geen voorzitter meer van Weldon-Institute!”

“En geen secretaris meer van de club!”

“Dus geen mededingers meer!”

“Juist gezien!”

“Gij hebt gelijk.” ging Phil Evans voort.

“Ik heb altijd gelijk!” bevestigde Uncle Prudent.

“Er zijn hier slechts twee mannen aanwezig, die zich wreken willen en wreken zullen....”

“Op wien?”

“Op een derde, wiens aanslag weergaloos te noemen is!”

“Ja, weergaloos en die de strengste weerwraak eischt.”

“En die derde is?....”

“Dat is Robur!....”

“Ja, dat is Robur!....”

Dat was dus een punt, waaromtrent de gewezen mededingers het eens waren. Hierover was geen twist te vreezen.

“En uw knecht,” merkte de secretaris op, terwijl hij op den neger Frycollin wees, die als een bruinvisch blies, “moeten wij hem ook losmaken?”

“Nog niet,” antwoordde Uncle Prudent.

“Waarom nog niet?” vroeg Phil Evans.

“Omdat de kerel ons meer dan half dol zou maken met zijne klaagliederen.”

“Dat’s juist.”

“En wij hebben wel wat anders te doen, dan naar klaagliederen te luisteren.”

“Wat dan, Uncle Prudent?”

“Vraagt gij dat nog, Phil Evans?”

“Het schijnt zoo.”

“Wel, wij moeten er aan denken, om te ontvluchten, als het mogelijk is.” [53]

“Dat’s waar ook! En wij moeten ontvluchten, zelfs wanneer het onmogelijk is!”

“Gij hebt gelijk, Phil Evans. Zelfs wanneer het onmogelijk is!”

Overigens twijfelden zij er geen oogenblik aan, dat die oplichting van hunne personen door dien vreemdsoortigen kerel, die zich Robur noemde, gepleegd was. Iets anders kwam hun niet in het brein op, kon er ook niet in opkomen. Eenvoudige en eerlijke dieven zouden hen van hunne uurwerken, hunne juweelen, hunne portefeuilles en hunne porte-monnaies ontlast en hunne lijken, na een flinken dolksteek in de keel, in de diepte van de Schuylkill-rivier geworpen hebben, in stede van hen zonder poging tot stelen levend op te sluiten in.... Ja, waarin?....

Dat was inderdaad een belangrijk vraagstuk, dat noodzakelijk opgelost moest worden.

Ja, waarin zaten zij opgesloten? Dat moesten zij weten, alvorens zij eene poging tot ontsnapping, met eenige hoop op welslagen, konden ondernemen.

“Phil Evans,” hernam Uncle Prudent, “in stede van bij het verlaten der vergadering zulke zoete bitterheden of bittere zoetigheden te wisselen, zooals wij gedaan hebben en waarop dus niet meer teruggekomen kan worden, hadden wij beter gedaan van minder vertoornd te zijn en beter rondom ons te kijken....”

“Dat’s waar, Uncle Prudent, zeer waar!” antwoordde de secretaris Phil Evans.

“Wanneer wij in de straten van Philadelphia gebleven waren,” ging de voorzitter voort, “dan zou van dat alles niets gebeurd zijn. Dunkt u dat ook niet!”

“Zeer waar,” herhaalde de secretaris Phil Evans, “zeer waar, Uncle Prudent!”

“Klaarblijkelijk heeft die Robur met veel snuggerheid gegist, wat er in de club gebeuren zou. Hij heeft voorzien, tot welken toorn en welke woede zijne tartende houding en gesprekken aanleiding zouden geven....”

“Zeer waar, Uncle Prudent, zeer waar!”

“Waarschijnlijk stonden eenige zijner bandieten bij de deur op post, om hem, als de nood aan den man kwam, te hulp te schieten. Zoo dunkt mij ten minste....”

“Mij ook,” betuigde Phil Evans goedkeurend knikkend.

“Toen wij de Walnutstreet verlieten, hebben die bandieten ons gevolgd en bespied....”

“Zeer waar, Uncle Prudent, zeer waar!”

“En toen zij zagen, dat wij zoo onvoorzichtig de donkere lanen insloegen van het eenzame Fairmont-Park, toen was de zaak klaar en de volvoering van den aanslag gemakkelijk gemaakt.” [54]

“Waar, zeer waar, Uncle Prudent,” herhaalde de secretaris Phil Evans. “Ja, wij hebben zeker groot ongelijk gehad, dat wij na de zitting niet dadelijk naar huis zijn gegaan. Groot ongelijk!”

“Men heeft altijd ongelijk, wanneer men geen gelijk heeft,” betuigde Uncle Prudent heel snedig.

“Inderdaad!” beaamde de secretaris.

In dit oogenblik weerklonk een lange zucht in het donkerste gedeelte van de cel, waarin zij opgesloten waren.

“Wat is dat?” vroeg Phil Evans.

“Wat?”

“Hoordet gij dien zucht niet?”

“Och loop.... dat’s Frycollin, die droomt.”

“Meent ge?”

“Ik ben er zeker van,” antwoordde Uncle Prudent.

Daarna hernam hij:

“Tusschen het oogenblik, waarin wij op weinige passen van de open plek in het park gegrepen zijn geworden, en dat, waarin wij in dit hok gesmeten zijn, zijn hoogstens twee minuten verloopen....”

“Ja, hoogstens!” beaamde Phil Evans.

“Het is dan buiten kijf, dat die lieden ons niet buiten het Fairmont-Park gebracht hebben. Zijt gij dat niet met mij eens, Phil Evans?”

“Voorzeker, Uncle Prudent; want volgens mij, wanneer zij ons buiten het Park gebracht hadden; dan zouden wij de beweging van het vervoer moeten ontwaard hebben.”

“Zeer juist!” antwoordde Uncle Prudent. “Het is dus aan geen twijfel onderhevig, dat wij in een compartiment van een voertuig opgesloten zitten; misschien wel in een van die lange karren, in de Prairiën in gebruik, of in een wagen van heidenen of kermispotsenmakers.”

“Dat gevoelen deel ik geheel en al,” zei Phil Evans. “Wanneer wij toch aan boord van een vaartuig gebracht waren, dat aan een der oevers van de Schuylkill-rivier vastgemeerd gelegen had, zouden wij dat door de schommelingen van de schuit bemerkt hebben bij het aan boord brengen, ook door die, veroorzaakt door den snellen stroom der rivier.”

“Juist, steeds zeer juist!” herhaalde Uncle Prudent. “Daaruit maak ik twee stellingen op. De eerste is, dat wij de open plek van Fairmont-Park nog niet verlaten hebben. En de tweede daaruit afgeleide is, dat het nu of nooit het oogenblik is om te vluchten.”

“En Robur dan?”

“O, die zullen wij later wel terugvinden! Wees gerust. Dat neem ik op mij!”

“Ja, hem weervinden, om hem betaald te zetten....” [55]

“Dubbel betaald te zetten, Phil Evans. Gij weet het heilig woord: Die zaait zal dubbel maaien!”

“Om hem duur betaald te zetten dien aanslag, dien hij zich op de vrijheid van twee burgers van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika veroorloofd heeft!”

“Juist.... duur.... zeer duur betaald zetten!”

“Maar,.... wie is die man?”

“Dat weet ik niet, Uncle Prudent.”

“Vanwaar komt hij?”

“Dat weet ik ook niet.”

“Is het een Engelschman, een Duitscher, een Franschman, een....”

“Dat weet ik evenmin,” viel Phil Evans den voorzitter in de rede. “Maar wat ik weet....”

“Welnu, wat weet gij?”

“Dat het een ellendeling is! En dat is genoeg, dunkt mij.”

“Mij ook.”

“En nu aan het werk!”

“Aan het werk!”

Beiden staken nu de handen met uit elkander gespreide vingers voor zich uit en betastten de omwanding van het hok, waarin zij opgesloten waren, om een naad of een voeg te ontdekken. Maar niets, niets. Ook niet bij de deur. Die sloot volkomen hermetisch en het zou onmogelijk geacht moeten worden het slot te doen springen. Zij moesten dus een gat maken om daardoor te ontsnappen.

Het was nu evenwel zaak om te onderzoeken, of hunne bowie-knifes die omwanding zouden kunnen aantasten, of de lemmeten bij dat werk niet geschaard zouden worden of wel zouden breken.

“Maar waar vandaan zou die trilling toch komen, die geen oogenblik ophoudt?” vroeg Phil Evans, die verbaasd was over dat onafgebroken “frrr, frrr”.

“Dat is ongetwijfeld de wind,” antwoordde Uncle Prudent.

“De wind?.... Maar ik dacht, dat tot middernacht volkomen stilte in de atmosfeer geheerscht had?”

“Volkomen juist, Phil Evans; maar als het de wind niet is, wat zou het volgens u dan kunnen zijn?”

Phil Evans antwoordde niet, maar opende het beste lemmet van zijn bowie-knife en poogde de omwanding in de nabijheid van de deur aan te tasten. Misschien was het voldoende een klein gat te maken, om de deur te kunnen openen, wanneer die door een eenvoudigen grendel gesloten was, of dat men aan de buitenzijde den sleutel in het slot had laten steken.

Na eenige minuten hard gearbeid te hebben, had de secretaris van Weldon-Institute geen ander resultaat verkregen, dan dat al de [56]lemmeten van zijn bowie-knife zoodanig geschaard waren, dat zij veel geleken op eene duizendtandige zaag, en dat de punten er van gebroken waren.

“Slaagt gij?” vroeg Uncle Prudent.

“Neen!”

“Zou de omwanding van deze cel ook van plaatijzer vervaardigd kunnen zijn?”

“Neen, Uncle Prudent. Wanneer men op die omwanding klopt, dan geeft zij geen metaalklank.”

“Dan is zij van ijzerhout vervaardigd misschien?”

“Ook niet. Zij is noch van ijzer noch van hout.”

“Maar waaruit bestaat zij dan?”

“Dat kan ik niet zeggen. Maar in elk geval uit eene stof of substantie, waarop het scherpste staal geen vat heeft.”

Uncle Prudent kreeg een aanval van hevige woede. Hij vloekte en stampte met den voet op den holklinkenden vloer, terwijl hij met beide handen het gebaar maakte, alsof hij een denkbeeldigen Robur worgde.

“Kalmte, Uncle Prudent!” vermaande de secretaris Phil Evans. “Kalmte en probeer gij op uwe beurt ook eens.”

Uncle Prudent ging aan den gang; maar zijn bowie-knife kon de omwanding evenmin ergens aanraken. Het lukte hem zelfs niet met zijn beste lemmet een kras er op te maken. Het was waarlijk, alsof die omwanding van bergkristal was.

Dus iedere vlucht werd daardoor onmogelijk, hierbij van de veronderstelling uitgaande, dat zij uitvoerbaar ware, wanneer zij er in geslaagd waren de deur te openen, of een gat in de omwanding te maken.

Zij moesten zich, althans voor het oogenblik, aan hun noodlot onderwerpen, hetgeen met hunne Yankee-geaardheid volstrekt niet overeenkwam. Zij moesten alles aan het toeval overlaten, iets wat iederen practischen man tegen de borst stuit. Maar die onderwerping, die gelatenheid geschiedde niet zonder pruttelen, zonder groote woorden, zonder heftige uitingen, aan het adres van dien Robur gericht, die de man er niet naar was, om zich daarvan veel aan te trekken, wanneer hij althans in het gewone dagelijksche leven dezelfde geaardheid aan den dag legde, waarvan hij te midden van de vergaderde leden van Weldon-Institute had doen blijken.

Frycollin begon intusschen zulke teekenen van onpasselijkheid te geven, dat omtrent hare beteekenis geen twijfel bestond. Hij boog en krimpte zoo pijnlijk mogelijk, alsof hij aan maagkrampen of wel aan zenuwtrekkingen in alle lichaamsdeelen leed.

Uncle Prudent meende, dat het tijd was, om aan die acrobatische [57]bewegingen een einde te maken; althans hij sneed de touwen door, die de handen en voeten van den neger knevelden.

Een oogenblik later stond de secretaris op de schouders van Frycollin. (Bladz. 61)

Een oogenblik later stond de secretaris op de schouders van Frycollin. (Bladz. 61)

[58]

Wie weet, of hij er geen berouw over gevoelen zou? Want al dadelijk barstte eene eindelooze reeks van klaagliederen los, waarbij kreten van pijn zich afwisselden met gekerm van honger.

Frycollin was niet alleen in het brein, maar ook in de maag aangetast. Het zou zeer moeielijk geweest zijn, uit te maken, aan welke dier beide lichaamsdeelen het akelige gevoel moest toegeschreven worden, hetwelk de arme neger beving.

“Frycollin!” riep Uncle Prudent.

“Master Uncle!... Master Uncle!...” antwoordde de bediende tusschen twee akelige jammerkreten.

“Het is mogelijk, dat wij veroordeeld zijn, om in deze gevangenis van honger te sterven...”

De neger rilde van angst over zijn geheele lichaam, van het hoofd tot de voeten.

“Maar,” ging Uncle Prudent met indrukwekkende stem voort, “wij zijn vast besloten, om tot het uiterste vol te houden en om niet het onderspit te delven, dan wanneer wij alle aanwezige voedingsmiddelen zullen verorberd hebben, die geschikt zullen bevonden worden, om ons bestaan te rekken...”

“Gij wilt mij opeten?” riep Frycollin ten uiterste ontsteld en handenwringend uit.

“Zooals men steeds met een neger in dergelijke omstandigheden doet!....”

“Master Uncle!... Master Uncle!”

“Zorg er dan voor, dat wij je vergeten, dat wij je niet gewaar worden, Frycollin!”

“Anders zullen wij je fricasseeren!” voegde de secretaris Phil Evans er bij.

“Master Uncle!... Master Uncle!”

En waarachtig, de onnoozele Frycollin was ernstig beangst, dat hij met zijn lichaam zou moeten dienen, om die twee levens, die klaarblijkelijk veel kostbaarder waren dan het zijne, te verlengen. Hij bepaalde er zich dan ook toe, om slechts in petto te zuchten.

De tijd vlood middelerwijl voorbij, en iedere poging om de deur met geweld te openen, of om een gat in de omwanding der cel te maken, was vruchteloos gebleven.

Waaruit bestond de bouwstof toch van die omwanding? Waarlijk, dat was onmogelijk te zeggen.

Het was geen metaal, het was geen hout, het was geen steen. Dat was alles, wat er van te vertellen viel.

De vloer daarenboven van de cel scheen van hetzelfde materiaal vervaardigd te zijn. Wanneer men met den voet trapte, dan veroorzaakte dit een eigenaardigen toon, dien Uncle Prudent onmogelijk onder de bestaande en bekende geluiden kon rangschikken. [59]

Een andere bijzonderheid werd opgemerkt, namelijk dat het onder den vloer hol klonk, alsof hij niet op den bodem van Fairmont-Park rustte. Ja, als men goed luisterde, was het alsof dat onverklaarbare “frrr, frrr” langs den buitenkant van dien vloer scheerde.

Dat alles was voor ons drietal niets geruststellend.

“Uncle Prudent?” zei Phil Evans.

“Phil Evans?” antwoordde Uncle Prudent.

“Denkt gij, dat onze cel van plaats veranderd heeft?”

“Hoegenaamd niet!”

“Denkt ge?”

“Daar ben ik zeker van.”

“Toch kreeg ik, op het oogenblik dat wij in dit hok opgesloten werden, de frissche lucht van het gras en den harsachtigen geur van de boomen in Fairmont-Park in den neus...”

“Ik ook.”

“Maar nu mag ik de lucht zooveel opsnuiven als ik wil, daarvan ruik ik thans volstrekt niets meer.”

“Inderdaad, gij hebt gelijk.”

“Ja, maar hoe is dat te verklaren?”

“Verklaar het op de wijze als gij wilt, Phil Evans, mits gij maar de veronderstelling niet oppert, dat onze gevangenis van plaats veranderd kan hebben. Ik herhaal het, wanneer wij ons in een wagen bevinden, die voortgetrokken wordt, of in een vaartuig, dat op de oppervlakte van het water glijdt, zouden wij het moeten voelen.”

Frycollin liet toen een akelig langgerekt gesteen hooren, dat er wel wat van weg had, of het zijn laatste ademtocht was. Geruststellend was het echter, dat het door verscheidene zware zuchten gevolgd werd.

“Ik houd het er voor, dat die Robur ons weldra voor zich zal doen verschijnen,” hernam Phil Evans.

“Ik hoop het,” riep Uncle Prudent uit. “Dan zal ik hem zeggen....”

“Wat?”

“Vraagt ge wat, Phil Evans?”

“Ja, Uncle Prudent, dat vraag ik.”

“Wel, ik zal hem zeggen, dat hij begonnen is als een onbeschofte kerel en dat hij geëindigd is als een gemeene kerel te handelen.”

“Juist, Uncle Prudent. Dat zal raak zijn.”

Phil Evans bemerkte thans, dat de dag aanbrak. Een nog ijle en onduidelijke lichtstraal gleed door het nauwe schietgat, hetwelk in het bovenste gedeelte van de omwanding vlak tegenover de deur aangebracht was. Het moest toen ongeveer vier uren in den ochtend zijn, daar de dageraad op de breedte van Philadelphia in de [60]maand Juni op dat uur begint aan te breken. Daar viel niets tegen in te brengen.

Uncle Prudent haalde evenwel zijn repetitie-uurwerk, een meesterstuk, door de fabriek van zijn lotgenoot voortgebracht, uit den zak en liet het slaan. Het duidde aan, dat het kwart vóór drieën was. Toch was het niet blijven stilstaan, daarvan waren beiden verzekerd.

“Dat’s vreemd!” zei de secretaris Phil Evans. “Om kwart vóór drieën moest het nog nacht zijn.”

“Of de gang van het uurwerk moet vertraagd zijn...” antwoordde Uncle Prudent.

“Een uurwerk van de Walton Watch Company!!!” riep de secretaris Phil Evans uit. “Onmogelijk!”

Hoe het ook zij, zooveel was onbetwistbaar zeker, dat het wel degelijk de dag was, die aanbrak. Langzamerhand teekende zich het schietgat scherp wit af in de diepe duisternis der cel.

Hoewel de dageraad nu vroeger verschenen was dan wel veroorloofd mocht heeten op den veertigsten breedtegraad, waarop Philadelphia gelegen is, zoo brak het daglicht toch met die snelheid niet door, welke aan lage breedte eigen is.

Dat lokte andermaal eene bemerking van Uncle Prudent uit, die daarop dan ook wees als op een vreemdsoortig en onverklaarbaar natuurverschijnsel.

Phil Evans en Uncle Prudent zagen toe, maar konden er zich geen rekenschap van geven. Daarenboven, het schemerdaglicht vorderde slechts langzaam in de cel, waarin zij opgesloten zaten.

“Wij kunnen niet uitkijken,” merkte de voorzitter van Weldon-Institute op.

“Uitkijken, waarnaar?”

“Wel uitkijken, om waar te nemen, waar wij zijn,” vulde Uncle Prudent aan.

“Dat zouden wij kunnen doen,” antwoordde de secretaris Phil Evans.

“Hoe zoo?”

“Wel door ons tot bij dat schietgat op te hijschen. Dat is waarlijk zoo moeielijk niet.”

“Daar zegt ge zoo iets!” riep Uncle Prudent opgewonden en opgetogen uit.

“Dat zal wel gaan, dunkt mij.”

“Mij ook!” bevestigde de voorzitter van Weldon-Institute.

En zich tot zijn knecht Frycollin wendende:

“Kom Fry!” zeide hij. “Kom, op! En vlug ter been!”

De neger stond met loome bewegingen op.

“Steun je rug tegen dien wand daar,” beval hem Uncle Prudent. [61]

Frycollin voldeed aan die lastgeving.

“En gij, Phil Evans,” ging de voorzitter van Weldon-Institute voort, “en gij, Phil Evans, klim thans op de schouders van dien lummel....”

“Zal Frycollin sterk genoeg wezen, om mijn last te dragen?” vroeg de secretaris Phil Evans.

“Om u te dragen? Hij is sterk als een os! Daarenboven, ik zal hem schoren en steunen. Wees gerust, Phil Evans, gij zult niet vallen. Dat verzeker ik u.”

“Welnu, dan klim ik.”

Een oogenblik later stond de secretaris van Weldon-Institute op de schouders van Frycollin. In dien stand kwamen zijne oogen ter hoogte van het bedoelde schietgat.

Dit schietgat was gesloten niet door een lensvormig glas, zooals dat bij de patrijspoortjes van zeeschepen aangetroffen wordt, maar door eene eenvoudige ruit. Hoewel zij niet zeer dik van glas was, hinderde zij toch het gezichtsvermogen van den secretaris Phil Evans, wiens gezichtsveld zeer begrensd was. Hij merkte dat al grommende op.

“Welnu,” zeide Uncle Prudent, “sla die ruit stuk, dan zult gij beter kunnen zien, dunkt me.”

De raad was goed en werd dus opgevolgd. Phil Evans gaf een hevigen slag met de greep van zijn bowie-knife op de ruit, die een zilverachtigen toon liet vernemen.

“Te drommel!” zeide de secretaris, “dat is sterk glas. Maar ik zal nog eens probeeren.”

Bom!... Een nieuwe slag nog harder dan de eerste, maar met even ongunstig resultaat.

“Mooi!” hernam Phil Evans. “Het is niet alleen sterk, maar totaal onbreekbaar glas!”

Inderdaad, die ruit moest vervaardigd zijn van een soort glas, te zaam gesteld volgens de uitvinding van Siemens, daar het, in weerwil van de hevige slagen en stooten, die Phil Evans daarop uitvoerde, onaangetast bleef.

Toch was de ruimte bij het vorderen van het daglicht nu genoeg verlicht om den blik te veroorloven iets waar te nemen van hetgeen in het beperkte gezichtsveld van de omlijsting van het schietgat te zien zoude zijn.

“Wat ziet ge?” vroeg Uncle Prudent, trappelend van ongeduld. “Nu, wat ziet ge, Phil Evans?”

“Niets, Uncle Prudent,” antwoordde de secretaris bedaard.

“Wat, niets?”

“Neen.”

“Ziet gij dan geen boomen, geen bosch?” [62]

“Neen.”

“Dan toch het bovenste gedeelte der takken?”

“Ook dat niet.”

“Wij zijn dan niet meer in de open ruimte?”

“Neen.”

“Niet meer in het Fairmont-Park?”

“Neen.”

“Ontwaart gij dan geen daken van huizen?”

“Neen.”

“Geen nokken van monumenten?” vroeg Uncle Prudent, wiens teleurstelling, gepaard aan woede, iedere seconde vermeerderde.

“Ook geen nokken van monumenten,” antwoordde Phil Evans. “Niets, niets!”

“Wat! Zelfs geen scheepsmast, geen vlaggestok, geen kerktoren?”

“Neen.”

“Geen fabrieksschoorsteen?”

“Neen.”

“Wat ziet ge dan?”

“Niets! Niets dan de ijle ruimte!”

In dit oogenblik ging de deur der cel open en een man verscheen op den drempel.

Het was Robur.

“Eervolle en hooggeachte ballonisten,” zeide hij met ernstige stem, “gij zijt thans vrij, geheel vrij om te gaan en te komen, zooals gij zulks zult verlangen....”

“Vrij en frank?” vroeg Uncle Prudent.

“Ja, zeker,.... althans binnen de grenzen van den Albatros!”

Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans stormden de cel uit.

Op twaalf- of dertienhonderd meters onder hen ontwaarden zij de oppervlakte van eene landstreek, die zij, hoe zij ook tuurden, tevergeefs poogden te herkennen.

[Inhoud]

VI.

Dat de ingenieurs, de werktuigkundigen en andere geleerden gevoegelijk zouden kunnen overslaan.

Wanneer zal de mensch toch ophouden op dit tranendal rond te kruipen, om eindelijk te gaan leven in het azuurblauw en den vrede des hemels?

Op die vraag van Camille Flammarion is het antwoord gemakkelijk te geven.

Dat zal gebeuren wanneer de vorderingen der werktuigen veroorloven [63]zullen het vraagstuk van de vliegkunst op te lossen. En, zooals reeds sedert eenige jaren te voorzien was, zou eene meer practische aanwending van de electriciteit de oplossing van dat vraagstuk meer nabij brengen.

Reeds in 1783, dus vóórdat de gebroeders Montgolfier het eerste toestel uitdachten, hetwelk hun naam voerde en Montgolfière heette, en vóórdat de natuurkundige Charles zijn eersten ballon vervaardigde, waren eenige stoutmoedige breinen er op bedacht geweest om de verovering der luchtruimte door middel van werktuigkundige toestellen te volvoeren. Die eerste uitvinders hadden dus niet gedacht aan toestellen lichter dan de lucht, hetgeen door de trap, waarop de wetenschap toenmaals stond, totaal onmogelijk geweest ware. Zij vroegen dus de oplossing van het vraagstuk der beweging in de bovenste luchtlagen aan toestellen, die zwaarder dan de lucht waren, aan vliegende machines, die de bewegingen van den vogel nabootsten.

Dat was juist, wat die dwaze Icarus, de zoon van Daedalus, gedaan had. Hij had evenwel de penvederen zijner vleugels met was vastgehecht, en die was smolt, toen de stoutmoedige jongeling de zon te nabij kwam.

Maar zonder nog tot de mythologische tijdperken op te klimmen, zonder te spreken van den geleerden Archytos van Tarente, kunnen wij reeds wijzen op de werken van Dantes van Perussa, van Leonard de Vinci en van Guidotti. Daarin wordt reeds de kiem aangetroffen van werktuigen, die bestemd waren, om zich in de luchtlagen te bewegen.

Twee en een halve eeuw later werden de uitvinders op dat gebied talrijker.

In 1742 werd door den markies de Bacqueville een systeem van vleugels vervaardigd, waarmede hij poogde boven de Seine te vliegen. Hij viel en brak een arm.

In 1768 dacht Paucton een toestel met twee schroeven uit, waarvan de eene een opvoerende en de andere een voortdrijvende kracht bezat. Of hij daarmee proeven nam, weet men niet.

In 1781 vervaardigde Meerwein, de architect van den keurvorst van Baden, een werktuig met orthopterische beweging, en teekende protest aan tegen de mogelijkheid van de bestuurbaarheid der ballons, die toen uitgevonden waren.

In 1784 lieten Launoy en Bienvenu een helicopterisch werktuig manoeuvreeren, dat door stalen veeren werd in beweging gebracht.

In 1808 beproefde de Oostenrijker Jakobus Degen te vliegen.

In 1810 verscheen eene brochure, door Denian van Nantes geschreven, waarin de grondbeginselen van de stelling: “zwaarder dan de lucht” uiteengezet werden.

In het tijdperk van 1811 tot 1840 volgden de studiën en uitvindingen [64]van Berblingen, van Vigual, van Sarti, van Dubochet, van Cagniar en van Latour.

In 1842 trad de Engelschman Henson op met zijn systeem van hellende vlakken en van schroeven, die door stoom bewogen werden.

In 1845 vervaardigde Cossus een toestel met opdrijvende schroeven.

In 1847 kwam Camille Vert op het denkbeeld, zijnen helicopteer van veêren vleugels te voorzien.

In 1852 beweerde Letur een bestuurbaar valscherm te hebben uitgevonden. Bij eene proefneming met zijne uitvinding kwam hij jammerlijk om het leven.

In hetzelfde jaar vertoonde Michel Loup een stelsel van een glijdend vlak, dat van vier draaiende wielen voorzien was.

In 1853 verscheen Béléguie met zijn in de lucht zwevend toestel, dat door trekkingsschroeven voortbewogen werd; Vaussin Chardanne met zijnen vrijen maar bestuurbaren vlieger; Georges Cauley met zijne plannen van vliegende machines, die een gasmotor tot beweegkracht hadden.

Van 1854 tot 1863 traden vele uitvinders op, waaronder Joseph Gline, die voor verschillende systemen van luchtvaart octrooien ontving, Breant, Carlingfort, Le Bres, Du Temple, Bright, wiens opdrijvende schroeven ook achteruit slaan konden, Smythies, Panafieu, Crosnier enz. enz.

Eindelijk werd onder den invloed van Nadar in 1863 de maatschappij “Zwaarder dan de lucht” te Parijs opgericht. Daar lieten toen verscheidene uitvinders hunne werktuigen beproeven en verwierven enkele octrooien, aanmoedigende getuigschriften, zooals: de Ponton d’Amecourt met zijn stoomhelicopteer, de la Landelle met zijn ingewikkeld stelsel van schroeven met hellende vlakken en met valschermen, de Louvrié met zijn vuurschip, d’Esterno met zijn kunstvogel, de Groof met zijn vliegtoestel, waarvan de vleugels door hefboomen bewogen werden.

In één woord, de stoot was gegeven, en wij zijn nu het tijdperk ingetreden, waarin de uitvinders alles uitvinden en de wiskunstenaars alles berekenen kunnen, wat de luchtvaart van de droombeelden der theorie tot de daadwerkelijke uitvoering in de praktijk zal moeten voeren.

Bourcaft, Le Bris, Kaufmann, Smyth, Shingfellow, Prigent, Danjard, Powés, de la Pauze, Moy, Penaud, Jobert, Hureau de Villeneuve, Achenbach, Garapon, Duchesne, Danduran, Pauzel, Dieuaide, Melkirff, Forlanini, Brearey, Tatin, Dandrieux, Edison zijn de mannen, die zich beijveren de zaak tot oplossing te brengen, de eene met vleugels of met schroefbladeren, de andere met hellende vlakken. Die vernuften scheppen, fabriceeren, volmaken en verbeteren hunne vliegmachines, die op het gewilde oogenblik gereed zullen [65]zijn, namelijk op den dag, wanneer de een of andere uitvinder een [66]motor van aanzienlijke kracht, gepaard aan eene buitengewone lichtheid, zal weten toe te passen.

Ontwaarden zij eene landstreek, die zij te vergeefs poogden te herkennen (Bladz. 62).

Ontwaarden zij eene landstreek, die zij te vergeefs poogden te herkennen (Bladz. 62).

Dat de lezer ons die lange lijst van namen vergeve. Maar was zij niet noodzakelijk om al de sporten der ladder van de luchtvaart, op welker hoogste punt Robur de Veroveraar aangekomen was, aan te toonen? Zou die werktuigkundige, zonder de proeven, zonder de mistastingen zijner voorgangers, ooit een toestel hebben kunnen uitdenken, dat zoo volmaakt was als het zijne? Immers neen!

En al sprak hij ook al kleinachtend van hen, die zich nog steeds onledig hielden met het vraagstuk der bestuurbaarheid van de luchtballons, zoo waardeerde hij daartegenover ten volle de aanhangers van het Zwaarder dan de lucht. Hij was in de leer geweest bij Engelschen, bij Amerikanen, bij Italianen, bij Oostenrijkers, bij Franschen,—ja vooral bij Franschen. Hij had de toestellen zijner meesters vervolledigd en verbeterd, en was er zoo toe gekomen, om die vliegmachine te vervaardigen, waarmede hij thans door de hoogere luchtlagen trok en dien hij Albatros noemde.

“De duif vliegt!” had een van de hardnekkigste en vurigste aanhangers van de vliegkunst uitgeroepen.

“Men zal op het gegeven oogenblik de lucht betreden, zooals men den grond betreedt,” had daarop een niet minder geestdriftvolle aanhanger geantwoord.

“Tegenover de locomotief stellen wij de aéromotief!” had de meest opgewondene uitgeroepen met eene stem, die schetterde als een trompet, en wel geschikt was om de echo’s der publiciteit, zoowel in de Oude als in de Nieuwe Wereld op te wekken.

Niets is toch inderdaad meer door proefneming en door berekening bevestigd, dan dat de lucht een zeer stevig steunpunt aanbiedt. Eene oppervlakte van een meter doorsnede, welke een valscherm vormt, kan niet alleen de beweging van een vallend lichaam vertragen, maar ook isochronisch werken, d.w.z. zulke paracentrische lijnen beschrijven, volgens welke een lichaam, door eene zekere kracht gedreven, een gegeven punt in gelijke tijden kan naderen of zich daarvan verwijderen. Ziedaar, wat men wist.

Men wist ook dat, wanneer de snelheid van overbrenging groot is, de arbeid van de zwaartekracht vermindert in omgekeerde reden van het kwadraat dier snelheid en dat zij dan bijna onbeduidend wordt.

Men wist ook dat, hoe meer het gewicht van het vliegend dier toeneemt, de vergrooting van het vleugelvlak, noodzakelijk om het geheele lichaam in de lucht te dragen, niet in diezelfde evenredigheid toeneemt, hoewel de bewegingen, die noodzakelijk gemaakt moeten worden, veel langzamer zijn.

Een vliegtoestel moet dus zoodanig vervaardigd worden, dat het [67]den vogel nabootst, wil men die natuurlijke wetten benuttigen. En de vogel is “de meest bewonderenswaardige type van de bestuurbare beweging der lucht” volgens de uitspraak van dokter Marey, lid van het Instituut van Frankrijk.

Om kort te gaan, de toestellen, die het gestelde vraagstuk, omtrent de vliegkunst zullen kunnen oplossen, kunnen tot drie soorten teruggebracht worden, te weten:

1ens. De helicopteren of spiraalvoerders. Dit zijn slechts schroeven met verticale assen.

2dens. De orthopteren of toestellen, die de natuurlijke vogelvlucht pogen na te bootsen.

En 3dens. De luchtzwevers, die eigenlijk niets anders zijn dan hellende vlakken, zooals de vlieger, maar gesleept of voortgestuurd worden door horizontale schroeven.

Ieder dier stelsels had aanhangers gehad en had ze nog, koppige, onhandelbare aanhangers, die van geen toegeven aan anderer meeningen weten wilden.

Evenwel, onze Robur had na vele overwegingen, na veel wikken en wegen, eindelijk de twee eerst aangehaalde stelsels, namelijk de helicopteren en de orthopteren, bepaald verworpen.

Ongetwijfeld biedt de orthopteer, of de mechanische vogel, enkele voordeden aan. Daaromtrent is iedereen het eens. De geschriften en de proefnemingen van den heer Renaud, in 1884 geschreven en volvoerd, hebben het bewezen. Maar, zooals men het hem meer dan eens aan het verstand gebracht heeft: men moet de natuur niet slaafs navolgen. De locomotieven zijn geen kopieën van de hazen en de stoomvaartuigen niet van de visschen. Aan de eerste heeft men wielen verleend, die toch geen beenen genoemd kunnen worden. De tweeden hebben schroefbladen, die toch geen zwemvinnen zijn. En daarom bewegen zij zich niet slechter voort. Integendeel. Weet men daarenboven welke mechanische arbeid door een vogel, wanneer hij vliegt, verricht wordt? De bewegingen, door het dier daarbij verricht, zijn zeer samengesteld en ingewikkeld. Dokter Marey heeft toch de meening geopperd, dat de baarden der slagpennen zich gedurende de beweging van het terugbrengen van den vleugel, openden, om de lucht gelegenheid te geven te ontsnappen. En zou nu die zoo ingewikkelde beweging door eene kunstmatige machine na te bootsen wezen? Waarlijk, dat zou zeer moeielijk zijn.

Van een anderen kant stond het als een paal boven water, dat de zoogenaamde luchtzwevers met hunne hellende vlakken ook zeer goede resultaten hadden opgeleverd, Wanneer toch bij de voortstuwende beweging der schroeven tegen de inwerking der luchtlaag een schuin vlak gesteld wordt, dan wordt daardoor een naar boven [68]drijvende arbeid verkregen, en de proefnemingen, die men met kleine toestellen uitgevoerd heeft, hebben het bewijs geleverd, dat de ter beschikking staande zwaarte, dat wil zeggen een zeker gewicht, behalve dat van het toestel, in evenredigheid van de vierkanten der snelheid toeneemt. Dat zijn groote voordeelen, oneindig grooter dan die der luchtgevaarten, die aan eene overbrengingsbeweging onderworpen zijn.

Intusschen had Robur de gezonde gedachte haren invloed laten uitoefenen, dat het eenvoudigste stelsel het beste is. De schroeven, “die heilige schroeven”, die men hem in de vergadering van Weldon Institute zoo naar het hoofd gegooid, zoo vinnig verweten had, waren dan ook voldoende geweest, om in alle behoeften zijner vliegende machine te voorzien. De eene diende, om het toestel in de lucht zwevende te houden, de andere bewoog het onder bewonderenswaardige omstandigheden van snelheid en veiligheid voort.

En inderdaad, volgens de theorie, kan “door middel van eene schroef met betrekkelijk korte bladen, maar van eene aanmerkelijke oppervlakte”, luidens de verklaring van den heer Victor Tatin, “wanneer men de zaken tot het uiterste wil drijven, een onbepaald zwaar gewicht met de minst mogelijke kracht opgetild worden.”

De orthopteer, die evenals de vogels vleugelslagen volbrengt, verheft zich door eenvoudig op de luchtlagen te steunen. De helicopteer daarentegen verkrijgt zijn stijgende kracht, door schuins de luchtlagen met de bladen zijner schroef te zweepen en verkrijgt daarbij eene beweging, alsof hij tegen een hellend vlak opstijgt. In werkelijkheid zijn het schroefvormige vleugels in plaats van wieken met platboorden.

De schroef beweegt zich noodzakelijk in de richting harer as voort. Staat die as rechtstandig, dan beweegt de schroef zich in verticale richting, staat zij horizontaal, dan ook geschiedt de beweging in horizontale richting.

Het geheele vliegende toestel van den ingenieur Robur was op het benutten van die twee beweegkrachten gegrondvest.

En wij laten hieronder eene nauwkeurige beschrijving van dat toestel volgen, hetwelk gevoegelijk in drie hoofddeelen verdeeld kan worden, namelijk: het platform of dek, de toestellen tot opheffing en voortstuwing, en eindelijk de machinerie.

Het platform had eene oppervlakte van een honderd twintig vierkante meters en was lang dertig en breed vier meters. Het was in den volsten zin des woords een dek van een schip, welks voorsteven den vorm van een wig zoude hebben. Onder dat dek rondde een romp af, met stevige inhouten, welke bestemd was om de toestellen, die de mechanische kracht zouden voortbrengen, alsook [69]de kruitkamer, de kaarten- en seinvlaggenkamer, het levensmiddelenruim, de bottelarij en de kisten voor den watervoorraad te bevatten. Rondom dat platform verhieven zich eenige lichte stutten daarboven, die door een traliewerk van stevig ijzerdraad verbonden waren, waardoor eene soort van reeling of verschansing gevormd was, welke door een stevigen raambalk gedekt werd, die een flink scheepsboord als het ware vormde. Op de oppervlakte van dat dek verhieven zich vier roeven, die tot verblijf dienden, de eerste der middenvakken voor het personeel, de anderen voor de werktuigen. In de middenroef was de machinerie daargesteld, die de opheffingstoestellen, in de voorste roef de machine, die de schroef van het voorschip, en in de achterste roef, die, welke de schroef van het achterschip in beweging brachten. Die drie werktuigen hadden ieder hun eigen beweegkracht en hun eigen toezicht. In de eerste roef bij den voorsteven was de hut van den hofmeester, de kombuis en het logies der bemanning. In de laatste roef bij den achtersteven waren verscheidene hutten aangebracht, onder anderen die voor den ingenieur, alsook een eetzaal. Daarboven verrees een glazen kooi of schuilplaats, waarin de roerganger stond, die het geheele gevaarte door middel van een krachtig stuurrad stuurde. Al die roeven en die hutten waren door middel van patrijspoortjes verlicht, die gesloten konden worden door vensters van gehard glas, hetwelk een weerstandsvermogen heeft tienmaal grooter dan gewoon glas.

Onder den romp was een stelsel van buigzame veeren aangebracht, die bestemd waren om het stooten te verminderen of te verzachten, hoewel het aan land komen zeer zacht geschieden kon, omdat de werktuigkundige het gevaarte geheel en al in zijne macht had.

Wat nu de toestellen tot opheffing en voortstuwing betreft, daaromtrent kan het volgende medegedeeld worden. Boven het bovengedeelte van het platform en loodrecht daarop waren zeven en dertig staken of beter assen aangebracht, waarvan vijftien langs elke zijde en zeven die hooger waren in het midden van het gevaarte. Men zou gezegd hebben een vaartuig met zeven en dertig masten, met dit onderscheid evenwel, dat die masten geen zeilen voerden, maar ieder twee horizontale schroeven van beknopte doorsnede, waaraan een buitengewoon groot omwentelingsvermogen kon verleend worden. Ieder van die assen had hare eigene beweging, geheel onafhankelijk van de anderen, terwijl zij twee aan twee eene tegenovergestelde omwenteling bezaten. Dit was noodzakelijk om te beletten, dat het geheele gevaarte eene draaiende beweging aannam. Zoodoende vormden de schroeven, hoewel zij allen het hunne er toe bijbrachten, om de stijgende beweging ten opzichte van de loodrechte luchtzuil te verkrijgen en te bevorderen, evenwicht tegen den horizontalen weerstand der lucht. [70]

Het toestel was bijgevolg voorzien van vier en zeventig schroeven, om de stijgkracht te bevorderen. De bladen van die schroeven werden langs den buitenrand weerhouden door een rand van metaal, die den arbeid van vliegwiel volvoerde en waardoor veel beweegkracht bespaard werd. Voor en achter werden door horizontale assen twee voortstuwende schroeven bewogen. Deze bezaten vier bladen met zeer zwak hellende schroefwenteling, die in verschillende richting draaiden en zoo de vooruitdrijvende kracht verleenden. De voortstuwingsschroeven hadden eene veel grootere doorsnede en afmeting dan de opheffingsschroeven, maar konden evenals dezen met eene buitengewoon groote snelheid wentelen.

Alles wel beschouwd, behoorden die toestellen zoowel tot de stelsels welke door de heeren Cossus en de la Landelle, als tot die welke door den heer de Pouton d’Amécourt voorgestaan waren. Zij waren echter door den ingenieur Robur verbeterd, vervolledigd geworden en als het ware volmaakt. Maar ten opzichte van de toepassing der beweegkracht kwam dien grooten man de eer toe inderdaad als uitvinder beschouwd te mogen worden.

Ten opzichte der machine kan hier medegedeeld worden, dat Robur noch aan stoom van water of van andere vloeistoffen, noch aan saamgeperste lucht of aan andere veerkrachtige gassen, noch aan ontplofbare mengsels, die eenig arbeidsvermogen kunnen leveren, de noodige kracht ontleend had, om zijn toestel te doen stijgen, zwevende te houden en voort te bewegen. Maar hij had de electriciteit te hulp geroepen, die kracht welke eens de ziel van de geheele nijvere wereld zal worden. Hij had evenwel geene machine gebezigd, om de electrische beweegkracht voort te brengen, maar daarentegen niets dan batterijen en accumulatoren. Welke evenwel de elementen of samenstellende deelen van die batterijen waren, welke de zuren waren, die haar in werking brachten, dat was het geheim van Robur. En zoo was het ook met die accumulatoren gesteld. Van welken aard waren de positieve en negatieve platen, waaruit zij bestonden? Of beter, uit welke grondstof waren zij vervaardigd? Dat wist niemand te zeggen. De ingenieur had zich, en om zeer gegronde redenen, wel gewacht om een oktrooi of een uitvindersbrevet aan te vragen.

Alles bij elkander genomen, moest als onbetwistbaar resultaat aangenomen worden: batterijen van eene buitengewone kracht; zuren van eene voedende sterkte, daarenboven bijna volkomen bestand tegen verdamping en bevriezing; accumulatoren, die de zoo hoog geroemde Faure-Sellen-Volckmar-toestellen verre overtroffen; eindelijk stroomingen, welker ampères niet te berekenen waren of getallen opleverden, die tot nu toe niet bereikt waren. Daardoor werd een arbeidsvermogen verkregen, dat in stoom- of electrische [71]paarden omgezet, om zoo te zeggen oneindig moest genoemd worden. Dat arbeidsvermogen werkte op de schroeven, die het geheele gevaarte eene stijgende, en op die, welke het eene voortstuwende beweging verleenden. En die stijgkracht en die voortstuwende kracht waren meer dan voldoende, om het gevaarte in alle mogelijke omstandigheden handelbaar te doen blijven.

Maar, wij herhalen het, de uitvinding daarvan was het geheim van den ingenieur Robur. Zij was zijn eigendom en hij heeft daaromtrent een volmaakt stilzwijgen bewaard.

Wanneer de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute er niet in zullen slagen, om dat geheim te ontdekken, dan zal het zeer waarschijnlijk voor het menschdom verloren gaan.

Het zal wel niet behoeven gezegd te worden, dat aan het geheele gevaarte door de doelmatige plaatsing van het zwaartepunt eene voldoende stabiliteit verleend was. Er bestond derhalve hoegenaamd geen gevaar, dat het toestel onrustbarende hoeken met het horizontaal vlak zoude vormen, en dat dus geene vrees voor kantelen behoefde te ontstaan. Dat was ook het voornaamste, hetgeen in de gegeven omstandigheden nog al tot hoofdbreken aanleiding had gegeven.

Er blijft ons nu nog over mede te deelen, welk materiaal de ingenieur Robur gebezigd had voor de vervaardiging van zijn luchtschip—eene zeer toepasselijke benaming voor de Albatros. Wat was dat toch voor stof, die zoo hard was, dat zij door het bowie-knife van den secretaris Phil Evans niet aangetast kon worden, en waarvan de president Uncle Prudent den aard niet wist aan te duiden? Ja, wat was dat?

Eenvoudig papier.

De papiervervaardiging had reeds sedert vele jaren eene buitengewone uitbreiding ondergaan. Vellen ongegomd of ongelijmd papier worden met dextrine en stijfsel gedrenkt en daarna onder een hydraulische pers gebracht. Door de ondervonden drukking wordt eene stof of beter eene vaste massa gevormd, die harder dan staal is. Men maakt er schijven tot hijschblokken of katrollen van, spoorwegrails, raderen voor spoorwegrijtuigen, en die voorwerpen zijn sterker dan wanneer zij van metaal vervaardigd worden, terwijl zij bovendien veel lichter zijn. Het was deze sterkte, gepaard aan die lichtheid, welke Robur voor zijn luchtschip had willen benutten. Alles, romp, inhouten, verschansing, hutwanden, potdeksels waren van stroopapier vervaardigd, dat door de ondergane onmetelijke drukking als het ware metaal was geworden, terwijl het daarenboven geheel onbrandbaar was, een voordeel of beter eene eigenschap, die voor een toestel, bestemd om op zulke aanzienlijke hoogte te zweven, waarachtig van onberekenbare waarde moest genoemd worden. [72]

De Albatros. (Bladz. 68).

De Albatros. (Bladz. 68).

Wat de organen betreft van de toestellen, die de stijg- en de voortstuwingskracht leverden, van de ronddeelen en bladen der schroeven, [73]eene geleiachtige vezelstof, die tegelijkertijd stevig en buigzaam was, maakte er het grondbestanddeel van uit. Die stof leende zich volkomen [74]tot het aannemen van alle vormen, was onoplosbaar in de meeste gassen en vloeistoffen, hetzij dat zuren of vluchtige oliën waren. Wordt hierbij nog vermeld, dat die geleiachtige vezelstof nog merkwaardige isoleerende eigenschappen bezat, dan moet erkend worden, dat hare toepassing bij de electrische machinerie van de Albatros van buitengewoon groote waarde was.

Men zou gezegd hebben een vaartuig met zeven en dertig masten... (Bladz. 69).

Men zou gezegd hebben een vaartuig met zeven en dertig masten... (Bladz. 69).

Het personeel van het luchtschip bestond uit den ingenieur Robur, uit zijn tweeden officier Tom Turner, uit een werktuigkundige met twee helpers, uit twee stuurlieden en een kok. In het geheel dus acht koppen. Dat personeel was ruim voldoende, om de verschillende werkzaamheden, voor de luchtvaart vereischt, ten uitvoer te brengen. Jacht- en oorlogswapens, vischtuigen, electrische signaallantaarns, waarnemingsinstrumenten, kompassen en sextanten, om den koers en de lengte en breedte te bepalen, een thermometer om de temperatuur te weten, verschillende barometers, de eene om hoogtewaarnemingen te doen, en te bepalen welken afstand van de aardoppervlakte bereikt was, de andere om de wisselingen van den luchtdruk aan te geven, een “storm-glas” om nopens ernstige storingen in den dampkring bijtijds gewaarschuwd te worden, eene kleine boekerij, eene kleine draagbare drukpers, een achterlaadkanonstuk op draai-affuit, in het midden van het dek of platform opgesteld, waarmede een projectiel van zes centimeter kon voortgeschoten worden, een voorraad van buskruit, van kogels, van dynamietpatronen, eene kombuis wier vuren gevoed werden door de stroomingen der accumulatoren, een vrij aanzienlijke voorraad verduurzaamde levensmiddelen, als vleesch en groenten in blikken, die in een gedeelte van het ruim, daartoe ingericht, gerangschikt lagen, eenige vaten met whiskey, gin en brandewijn—in één woord: mondbehoeften, voldoende om maanden lang in de bovenluchtlagen te kunnen verwijlen, zonder noodig te hebben naar de aarde af te dalen;—ziedaar de complete inventaris van het luchtschip de Albatros, ongerekend natuurlijk de beruchte trompet.

Bovendien bevond zich nog aan boord een licht vaartuig of sloep, van caoutchouc vervaardigd, die in het water niet omkantelen kon. Deze kon acht man op de oppervlakte van eene rivier, van een meer of van eene kalme zee voeren.

Maar had Robur ten minste valschermen ter zijner beschikking, om die ingeval van een ramp te kunnen bezigen?

Neen. Hij geloofde noch aan rampen, noch aan toevallen, die daaronder gerangschikt kunnen worden. De assen zijner schroeven waren onafhankelijk van elkander. Kwam er eene te breken of stil te staan, dan had dat geen invloed op de werking van de anderen. En de arbeid van de helft der aanwezige schroeven was voldoende, om de Albatros in de lucht, haar natuurlijk element, zwevende te houden. [75]

“En met dat luchtschip,” zooals Robur de Veroveraar weldra gelegenheid had tot zijne gasten—gasten tegen wil en dank—te zeggen: “met dat luchtschip ben ik heer en meester van het zevende werelddeel, hetwelk grooter is, dan Australië, Oceanië, Azië, Amerika, Afrika en Europa te zamen zijn. Ik ben heer en meester van dat lucht-Icarië, hetwelk eens door duizenden en nog eens duizenden Icariërs bevolkt zal zijn.

[Inhoud]

VII.

Waarin Uncle Prudent en Phil Evans nogmaals weigeren zich te laten overtuigen.

De geachte voorzitter van Weldon-Institute was buiten zich zelven van verbazing, zijn secretaris en lotgenoot geheel buiten westen. Maar noch de een, noch de andere wilde iets laten blijken van de toch zoo natuurlijke gemoedsstemming, waarin zij zich bevonden.

De bediende Frycollin bemantelde zijn schrik en angst niet, toen hij zich aan boord van zoo’n gevaarte door de ruimte heengevoerd zag. Hij zuchtte, kermde en ontzag zich niet tranen te storten en de handen te wringen; maar in weerwil van dat alles, draaiden de stijgingschroeven inmiddels met verbazende snelheid boven hunne hoofden. Maar, hoe aanmerkelijk die snelheid ook was, zij had kunnen verdriedubbeld worden, inderdaad, wanneer de Albatros hoogere luchtlagen had willen bereiken.

De voortstuwingsschroeven wentelden met vrij gematigden gang en verleenden aan het luchtschip slechts eene horizontale verplaatsing van niet meer dan twintig kilometers in het uur.

Wanneer de passagiers van de Albatros buiten boord beneden zich keken, dan konden zij een lang en bochtig maar vloeibaar lint ontwaren, dat als een eenvoudige beek kronkelde door een zeer geaccidenteerd terrein en te midden van de schitteringen van kleine meren en poelen, die door de schuine stralen der zon getroffen werden. Die beek was evenwel een stroom en nog wel een der meest belangrijke van die streken. Op den linker oever daarvan verhief zich een machtige bergketen, welker voortzetting zich bij den gezichteinder in de nevelen der lucht verloor.

“En zult gij ons nu zeggen,” begon Uncle Prudent met een van woede bevende stem. “Zult gij ons nu zeggen....” [76]

“Wat wenscht gij te weten?” vroeg Robur met een sarcastischen glimlach op de lippen.

“Waar wij zijn?”

“Dat zal ik u wel niet mede te deelen hebben, niet waar?” antwoordde de ingenieur.

“Maar zult gij ons dan toch zeggen, waarheen wij gaan?” vroeg de secretaris Phil Evans op zijne beurt.

“Wij gaan door de ruimte.”

“Zal ze lang duren, die reis door de ruimte?” vroeg Uncle Prudent.

“Ja, zal ze lang duren?” herhaalde Phil Evans.

“Net zoo lang als noodig zal zijn,” was het antwoord van den gezagvoerder van de Albatros.

“Als noodig zal zijn?....”

“Zijt ge dan op reis, om de aarde rond te stevenen?” vroeg Phil Evans spotachtig.

“O, meer dan dat,” antwoordde Robur.

“En als die reis ons niet aanstaat?....” vroeg de president Uncle Prudent.

“Het mocht wat!” was het bijtende antwoord; “zij moet u wel aanstaan.”

Ziedaar een proefje, een voorsmaak als het ware, van den omgang, die tusschen den gezagvoerder van de Albatros en zijne gasten, om ze niet zijne gevangenen te noemen, zoude bestaan. Maar blijkbaar wilde hij hen den noodigen tijd gunnen, om weer tot zich zelven te komen, om het kunstige toestel te kunnen bewonderen, dat hen door de lucht vervoerde en waarschijnlijk ook om den uitvinder te complimenteeren. Hij beijverde zich dan ook, hen alleen te laten, terwijl hij het dek op en neer stapte van het eene uiteinde naar het andere.

Zij waren dus geheel en al vrij de machineriën te bezichtigen en de inrichting van het luchtschip te onderzoeken. Zij konden ook hunne aandacht wijden aan het landschap, hetwelk zich in zijne geheele schoonheid onder hen uitspreidde.

“Uncle Prudent,” zei de secretaris van Weldon-Institute.

“Wat is er, Phil Evans?” hernam de voorzitter.

“Ziet gij het niet?”

“Wat, Phil Evans?”

“Als ik mij niet vergis, Uncle Prudent, dan zweven wij thans boven het centraal gedeelte van het Canadeesche grondgebied.”

“Niet mogelijk, Phil Evans!”

“Neen, ik vergis mij niet. Die stroom, dien wij daar in het noordwesten bespeuren, is de Sint Laurensrivier.”

“En die stad daar, die wij achter ons laten, Phil Evans?” vroeg Uncle Prudent. [77]

“Wel, dat is Québec.”

Inderdaad, dat was de oude stad van Champlain, wier blikken daken als zoovele spiegels de zonnestralen weerkaatsten.

“Maar Québec ligt op den zes en veertigsten graad noorderbreedte,” bromde Uncle Prudent.

Juist, de Albatros heeft dus dien afstand van Philadelphia tot hier in weinige uren afgelegd, en dat verklaart ons het vroege dag-worden en den abnormalen duur van den dageraad.”

“Maar kan het wel mogelijk zijn?”

“Of het mogelijk kan zijn, weet ik niet,” antwoordde Phil Evans, “maar dat het zoo is, kan ik bevestigen. Ja, zeker is het Québec, die amphitheatersgewijze gebouwd is. Zie, daar is de heuvel, waarop hare citadel verrijst. Die citadel, die het Gibraltar van Noord-Amerika genoemd kan worden!”

“En die torens daar, wat zijn dat?”

“Dat zijn de Engelsche en Fransche kerken.”

“En dat gebouw daar, waarboven de Britsche vlag wappert?”

“Dat is het kantoor van in- en uitgaande rechten, de ‘Douane’ genaamd.”

Uncle Prudent was nog niet geheel en al met zijne vragen en Phil Evans met zijne uitleggingen gereed, toen de hoofdstad van Canada reeds aan den horizon begon te verbleeken en zich minder duidelijk voordeed. Het luchtschip geraakte nu in eene bank van kleine wolken, die het gezicht van de aardoppervlakte langzamerhand sluierden.

Robur meende toen te bemerken, dat de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute hunne aandacht weer op de uiterlijke bouworde van de Albatros vestigden. Hij naderde derhalve en zeide:

“Welnu, heeren, gelooft gij thans aan de mogelijkheid van de luchtvaart...?”

Uncle Prudent en Phil Evans gromden iets binnensmonds, zonder zich evenwel begrijpelijk uit te drukken.

“Aan de mogelijkheid der luchtvaart door middel van toestellen zwaarder dan de lucht?” ging Robur onverstoorbaar voort.

Het zou moeielijk geweest zijn de feiten te loochenen, die zij onder de oogen hadden. Toch bleven Uncle Prudent en Phil Evans grommen en zwijgen.

“Gij antwoordt niet?” vroeg Robur met een bijtenden glimlach op de lippen.

Geen geluid werd vernomen.

“Misschien belet u de honger te spreken?” vervolgde de ingenieur. “Heb ik het geraden?.... Welnu, al heb ik mij tot taak gesteld, u door de lucht te laten reizen, zoo heb ik toch niet op [78]mij genomen, u met die weinig voedzame stof te laten maaltijden. Kom, volgt mij, uw ontbijt wacht u.”

Daar Uncle Prudent en Phil Evans een knagenden honger gevoelden, begrepen zij, dat het nu het oogenblik niet was om complimenten te maken of moeielijkheden op te werpen.

“Daarenboven,” dachten zij, “een maaltijd bindt ons tot niets. Als die Robur ons weer op aarde zal teruggebracht hebben, zullen wij onze vrijheid van handelen weten te hernemen.”

Beiden werden toen naar de achterroef geleid, waar zij een kleine “dining-room” binnentraden. Zij vonden daar een zindelijk gedekte tafel, waaraan zij gedurende de reis afzonderlijk zouden eten.

De schotels bevatten verschillende verduurzaamde levensmiddelen en daaronder ook een soort brood, hetwelk uit gelijke deelen meel en tot poeder gestampt vleesch bestond en waarin eenig spek gebakken was. Dat brood, gekookt in water, gaf eene heerlijke soep. Vervolgens waren er sneden gebakken ham en bestond de drank uit thee.

Ook was de knecht Frycollin niet vergeten. Ook hij had in het vooruit eene krachtige soep gevonden, van hetzelfde brood gemaakt. Maar het moet erkend worden, dat hij weinig eetlust had. En poogde hij ook al te eten, dan was dat, omdat hij toch honger gevoelde en zijn maag hem dwong. Maar met smaak ging het toch niet, daartoe klapperden zijne kakebeenen te zeer van angst.

“Als het eens brak!.... Als het eens brak!....” herhaalde de ongelukkige neger voortdurend tusschen twee happen.

En hij huiverde inderdaad bij die gedachte. En niet zonder redenen! Denk er toch eens om! Een val van eene hoogte van vijftienhonderd meters zou hem tot brij verpletterd hebben!

Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans verschenen een uur later weer op het dek. Maar Robur was er niet meer. Op het achterschip stond de roerganger in eene soort glazen kast, die hem tegen de guurheid van de atmosfeer moest beschutten, hield het oog op het kompas gevestigd en hield nauwkeurig en zonder de minste aarzeling het luchtschip in de stuurstreek die hem door den ingenieur aangegeven was.

Het overige gedeelte van het personeel van het luchtgevaarte was beneden, waarschijnlijk bezig met ontbijten.

Slechts een hulp-machinist, die de wacht bij de werktuigen had, wandelde onvermoeid het dek op en neer van de voorroef naar de achterroef.

De beide gevangenen moesten erkennen, dat de snelheid van beweging van het luchtschip groot was, hoewel zij, in weerwil dat de Albatros buiten de wolkenstreek getreden was, en de oppervlakte der aarde op een afstand van vijftienhonderd meters onder hen [79]zichtbaar was, zich van die snelheid slechts een onvolmaakt denkbeeld konden vormen.

“Het is niet om er aan te gelooven,” zei de secretaris Phil Evans hoofdschuddend.

“Dat doe ik dan ook maar niet,” antwoordde de voorzitter Uncle Prudent nurksch.

Beiden stapten toen naar het voorschip en lieten hun blik langs den geheelen gezichteinder waren.

“Kijk, daar doemt eene andere stad op!” zei Phil Evans.

“Waar?” vroeg Uncle Prudent, terwijl hij ongeduldig den hals reikte en uitkeek.

“Wel, daarginds!” antwoordde de secretaris, die den wijsvinger in zuidwestelijke richting uitstak.

“Herkent gij haar?”

“Wel zeker. Mij komt het voor dat het Montréal is.”

“Montréal, Phil Evans?”

“Montréal, Uncle Prudent!”

“Maar het is hoogstens twee uren geleden, dat wij over Québec heengevaren zijn!”

“Welnu, dat bewijst....”

“Wat?”

“Dat dit gevaarte zich voortbeweegt met eene snelheid van minstens vijf en twintig uren gaans in het uur.”

En inderdaad, dat was de snelheid van het luchtschip. Het was merkwaardig, dat de passagiers daarvan den invloed niet ondervonden. Maar de reden daarvan was, dat de vaart in de richting van den wind geschiedde. Hadde er windstilte geheerscht, dan voorzeker zouden zij het wel gewaar zijn geworden, want de aangeduide snelheid was nagenoeg die van een sneltrein. Bij tegenwind zou het doorstaan van zulk snijden tot de onmogelijkheden moeten gerekend worden.

De secretaris Phil Evans had zich inderdaad niet vergist. Onder de Albatros verscheen Montréal, welke stad geheel herkenbaar was door de Victoria-Bridge, eene buisbrug, welke de Sint Laurensrivier, evenals de viaduct van den spoorweg te Venetië de lagune overspant. Daarna onderscheidde men de breede straten der stad, hare onmetelijke magazijnen, het paleis harer bankinrichtingen, hare kathedraal, eene basiliek of domkerk, die kort geleden naar het model der Sint Pieterskerk te Rome gebouwd is, eindelijk de Mont-Royal, een heuvel, die de geheele stad beheerscht en op welks top en hellingen men een overheerlijk park heeft aangelegd.

Het was waarachtig gelukkig, dat de secretaris Phil Evans vroeger reeds de voornaamste steden van Canada bezocht had. Hij was daardoor in staat ettelijken harer te herkennen, zonder tot Robur [80]behoeven zijne toevlucht te nemen, om inlichtingen in te winnen.

Na Montréal zweefden zij zoo omstreeks tegen half twee in den namiddag over Ottawa in het oosten gelegen. De watervallen, in de nabijheid dier stad aanwezig, verschenen, als een overgroote ketel, die flink gestookt werd. Het deed zich voor, alsof de ziedende schuimmassa in breede golvingen overkookte en dit veroorzaakte een indrukwekkend schouwspel, van uit den hooge gezien.

“Daar is het Parlements-paleis!” riep Phil Evans uit.

En hij toonde een gebouwtje, dat veel had van een stuk speelgoed uit een Neurenberger doos, hetwelk door een kinderhand op een heuveltje geplaatst zoude zijn. Dat speelgoed met zijnen uiteenloopenden bouwtrant geleek evenveel op het Londensche Parliament-House als de kathedraal van Montréal op de Sint Pieterskerk van Rome zou gelijken, maar dat kon onze reizigers weinig schelen. Het voornaamste voor hen was, dat het onbetwistbaar was, dat die stad Ottawa was.

Zij begon evenwel zich ook in den nevel te verliezen en vormde weldra niet meer dan een soort lichtgevend punt in de nabijheid van den gezichteinder op den grond.

Het was twee uren ongeveer, toen Robur weer op het dek verscheen. Hij was thans vergezeld van Tom Turner, zijn eerste officier. Tot dezen sprak hij slechts drie woorden. Tom Turner bracht die bij de beide stuurlieden over, welke bij de voor- en achterroeren post gevat hadden. Op een enkelen wenk wijzigde de roerganger den koers van de Albatros in dier voege, dat het luchtschip twee graden meer naar het zuidwesten afviel. Uncle Prudent en Phil Evans konden tegelijkertijd ontwaren, dat de voortstuwingsschroeven eene grootere kracht ontwikkelden en dus aan het luchtschip eene grootere snelheid verleenden.

De snelheid had evenwel verdubbeld kunnen worden, waardoor zij alle werktuigen van voortbeweging, op den vasten bodem gebruikt, hoe volmaakt ook, in de schaduw zou gesteld hebben.

Dat de lezer er over oordeele! De torpilleurs of torpedobooten kunnen vijf en twintig knoopen of veertig kilometers in het uur afleggen. De treinen op de Engelsche en Fransche spoorwegen bereiken honderd kilometers. De ijsschuiten of beter gezegd de schuiten op schaatsen, leggen op de bevrozen rivieren van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika honderd vijftien kilometers af. Een locomotief met eene uiterst krachtige machine van kamraderen, in de werkplaatsen van Patterson te New-York vervaardigd, volbrengt honderd dertig kilometers in het uur op de spoorweglijn van het Erie-meer, en eene andere locomotief legde eens tusschen Trenton en Jersey honderd zeven-en-dertig af.

Nu kon de Albatros, wanneer zij hare voortstuwingsschroeven met [81]volle kracht liet werken eene snelheid bereiken van tweehonderd kilometers in het uur, hetgeen ongeveer vijftig meters in de seconde maakt.

Zij vonden daar een zindelijk gedekte tafel. (Bladz. 78.)

Zij vonden daar een zindelijk gedekte tafel. (Bladz. 78.)

[82]

Welnu, dat is de snelheid van een orkaan, die boomen ontwortelt en huizen van hunne daken berooft. Bij een windstoot gedurende een onweder werd te Cahors in Frankrijk op den 21sten September 1881 eene snelheid van honderd vier en negentig kilometers gemeten. Dat is de gemiddelde snelheid van een reisduif, welker vlucht slechts voorbijgestreefd wordt door die van de gewone zwaluw, welke zeven en zestig meters, en door die van de gierzwaluw, welke negen en tachtig meters in de seconde bedraagt.

In één woord, de Albatros zou, zooals Robur beweerd had, wanneer zij hare schroeven met volle kracht liet werken, de reis rondom de wereld in tweehonderd uren, dat wil zeggen: in minder dan acht dagen kunnen volvoeren!

Dat de aardbol op dat tijdstip ook al vierhonderd vijftig duizend strekkende kilometers aan spoorwegen bezat,—hetgeen tusschen twee haakjes gezegd, gelijk staat met elf malen den omtrek der aarde, bij den Evenaar gemeten,—kon natuurlijk bij de vliegende machine niet in aanmerking komen. Had zij niet het geheele luchtruim tot steunpunt!

Hebben wij thans nog noodig er bij te voegen, dat het dit luchtgevaarte was, hetwelk de belangstelling der menigte van de twee halfronden der aarde in de hoogste mate had beziggehouden? Ja, het was het luchtschip van den ingenieur Robur, dat gezien was; en het was de trompet van Tom Turner, die hare schetterende fanfare had laten hooren. Die vlag, welke op de voornaamste gedenkteeken van Europa, Azië en Amerika geplant was geworden, was de banier van Robur de Veroveraar, die hij zoo fier op de Albatros ontplooide.

Het is waar, tot nu toe had de ingenieur eenige voorzorgen genomen, om niet herkend te worden en had hij bij voorkeur des nachts gereisd, waarbij hij zijn luchtschip dan electrisch verlicht had; terwijl hij overdag gewoonlijk achter eene wolkenbank schuil gegaan was. Maar dat tijdperk was thans voorbij. Hij scheen nu zijne uitvinding niet meer in een geheimzinnig waas te willen verbergen.

Hij was nu te Philadelphia gekomen en in de zittingzaal van Weldon-Institute binnengedrongen, uitsluitend en alleen om van zijne uitvinding mededeeling te doen en om ipso facto de meest-ongeloovigen te bekeeren en te overtuigen.

Men weet hoe hij door het bestuur en de leden ontvangen was geworden en men zal zien welke weerwraak hij op den voorzitter en den secretaris van die club wenschte te nemen.

Robur was intusschen zijn beide gevangenen genaderd. Deze namen het voorkomen aan, alsof zij zich volstrekt niet verwonderden over hetgeen zij zagen en over hetgeen zij ondervonden. Onder het schedelgewelf van die twee Anglo-Saksische dikkoppen bestond [83]klaarblijkelijk eene stijfhoofdigheid, die moeielijk te ontwortelen zoude zijn.

Van zijn kant wilde Robur zelfs niet laten blijken, dat hij dit bemerkte. Hij hernam dan ook, alsof hij een gewoon gesprek voortzette, hetwelk toch gedurende meer dan twee uren afgebroken was geweest:

“Gij doet u zeker de vraag, heeren,” zeide hij, “of dit toestel, hetwelk zoo uitnemend geschikt voor de luchtvaart is, eene grootere snelheid dan thans deelachtig kan zijn?”

Geen der beide aangesprokenen bewoog ook maar de lippen. Zij waren stom als een visch.

“Mijn luchtschip zou niet waardig zijn de ruimte te beheerschen,” ging Robur voort, “wanneer het niet in staat was, om als het ware die ruimte te verslinden. Ik heb gewild, dat de lucht voor mij een degelijk en vertrouwbaar steunpunt zoude zijn en, ziet, zij is het! Ik heb begrepen, dat om den strijd tegen den wind te kunnen voeren, ik eenvoudig sterker dan hij moest zijn, en ziet, ik ben sterker dan de wind. Ik heb geen zeilen noodig om mij heen te voeren; ik heb geen roeiriemen of raderen noodig om mij voort te bewegen, ook geen rails om mij een meer gemakkelijken weg te bereiden. Ik heb slechts lucht noodig, dat is alles. Slechts de lucht, die mij omringt, zooals het water het onderzeesche schip omgeeft, slechts de lucht, waarin ik mij met mijne voortstuwingsbladen inschroef als de schroeven van een stoomschip.”

De beide Philadelphiërs zwegen steeds.

“Ziedaar,” ging Robur voort, “hoe ik het vraagstuk der vliegkunst opgelost heb. Ziedaar, wat een ballon evenmin als ieder ander toestel, lichter dan de lucht, nimmer zal kunnen volvoeren.”

Bij deze laatste woorden keek de ingenieur zijn gevangenen uitdagend aan. Maar dezen volhardden in hun stilzwijgen, hetgeen den spreker niet van zijn stuk bracht. Hij vergenoegde zich even te glimlachen en ging toen op vragenden toon aldus voort:

“Wellicht vraagt gij u nog af, of de Albatros aan de kracht om zich horizontaal voort te kunnen bewegen, ook een gelijke kracht paart om zich in loodrechte richting te verplaatsen; met andere woorden: of mijn luchtschip, wanneer het de bovenluchtlagen wenscht op te zoeken, met een luchtballon zal kunnen wedijveren? Welnu, ik zou u niet aanraden om de Go ahead in het strijdperk met de Albatros te laten treden.”

De beide clubgenooten hadden eenvoudig de schouders minachtend opgetrokken. Maar dat was het juist, wat de ingenieur verwachtte.

Hij gaf een teeken. De voortstuwingsschroeven stonden oogenblikkelijk stil. Vervolgens bleef de Albatros, na nog over eene uitgestrektheid [84]van eene mijl door zijne vaart voortgedreven te zijn, onbeweeglijk zweven.

Op een tweede gebaar van Robur bewogen de opstuwingsschroeven zich met zulk eene snelheid, dat men haar met die der sirenen, in de gehoorkundige proeven gebezigd, zoude hebben kunnen vergelijken. Hun frrrgeluid steeg ongeveer eene octaaf in de toonladder, hoewel de omvang van het geluid verminderde door de toenemende ijlheid der lucht. Het toestel steeg toen loodrecht naar boven, evenals een leewerik, die zijn welluidend gezang door de ruimte laat weerklinken.

“Baas!.... Meester!....” riep Frycollin ten toppunt van angst uit. “Als de boel maar niet breekt!”

Een minachtende glimlach was het eenige antwoord van Robur.

Binnen weinige minuten had de Albatros een hoogte van twee duizend zeven honderd meters bereikt, hetgeen den gezichtskring op een omtrek van zeventig mijlen uitbreidde. Daarop steeg het luchtschip tot vier duizend meters, hetgeen door den barometer aangewezen werd, die op vier honderd tachtig millimeters viel.

Toen die proef genomen was, daalde de Albatros weer. De vermindering van luchtdruk in de bovenste atmospherische lagen heeft eene vermindering van zuurstof in de lucht en bijgevolg ook in het bloed ten gevolge. Daarin bestaat de oorzaak der ernstige ongevallen, die sommigen luchtvaarders getroffen hebben. Robur vermeende, dat het onnoodig was, zich aan dat gevaar bloot te stellen.

De Albatros daalde dus tot op de hoogte, die zij bij voorkeur scheen te willen houden. Toen hare voortstuwingsschroeven in beweging gesteld waren, hernam zij hare snelle vaart in zuidwestelijke richting.

“Welnu, heeren,” sprak Robur met ietwat spotachtigs in zijne stem, “als gij u die vraag inderdaad gesteld hebt, dan zult gij haar nu wel kunnen beantwoorden.”

Daarop boog hij voorover, leunde met het bovenlijf op de verschansing en verdiepte zich in de beschouwing van het verrukkelijke schouwspel, hetwelk de aarde onder zijne voeten ontrolde.

Toen hij een poos later het hoofd weer ophief, stonden de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute vlak voor hem.

“Ingenieur Robur,” sprak Uncle Prudent, die te vergeefs trachtte zijne zelfbeheersching te bewaren, “ingenieur Robur, wij hebben ons geene zoodanige vragen gesteld, als gij schijnt te gelooven. Maar wij wenschen u een vraag te doen, en wij rekenen er op, dat gij haar zult willen beantwoorden.”

“Spreek!”

Stond de roerganger in een soort glazen kast. (Bladz. 78).

Stond de roerganger in een soort glazen kast. (Bladz. 78).

“Krachtens welk recht hebt gij ons in Fairmont Park te Philadelphia [85]aangevallen? Krachtens welk recht hebt gij ons hier in eene cel opgesloten? Krachtens welk recht vervoert gij ons tegen onzen [86]wil,—versta mij goed: tegen onzen wil—aan boord van dit vliegende werktuig?”

“En krachtens welk recht, heeren ballonisten,” vroeg Robur op zijne beurt, “hebt gij mij in uwe Club beleedigd, uitgejouwd, bedreigd, en wel zoodanig, dat het mij verwondert, dat ik levend buiten uwe vergaderzaal geraakt ben?”

“Ondervragen is niet antwoorden,” hernam Phil Evans gebelgd.

“Dat is eene onbetwistbare waarheid; maar....”

“Kom, kom, geen praatjes!” viel de driftige secretaris in. “Gij hebt slechts te antwoorden op de vraag: krachtens welk recht hebt gij gehandeld?”

“Wilt gij dat weten?”

“Als je blieft.”

“Welnu, krachtens het recht van den sterkste.”

“Dat is hondsch!”

“Toegegeven; maar het is zoo!”

“En hoelang, burger ingenieur,” vroeg Uncle Prudent, die ten lange laatste losbarstte, “en hoelang zult gij de vermetelheid hebben, om dat recht van den sterkste uit te oefenen?”

“Maar, mijne heeren,” antwoordde Robur ironisch, “hoe kunt gij mij toch zulke vraag doen, wanneer gij slechts uwen blik naar beneden te wenden hebt, om een schouwspel te genieten, dat zijns gelijken op de geheele wereld niet heeft?”

“Gij spot, mijnheer!” kreet de voorzitter van Weldon-Institute verwoed.

“Volstrekt niet. Kijk slechts!”

De Albatros spiegelde zich toen in de onmetelijke oppervlakte van het meer Ontario. Zij was over de streken gezweefd, die door Fenimore Cooper zoo dichterlijk beschreven zijn. Daarna volgde het luchtschip den zuidelijken oever van dat uitgestrekte zoetwaterbekken en richtte zijn koers naar de beroemde rivier, die hem het water van het Erie-meer toevoert en die ter halve wege tusschen de beide meren, den prachtigsten waterval der geheele wereld vormt.

Gedurende een oogenblik steeg een plechtig geluid, een gegrom als van een verwijderd onweder naar het luchtschip op. De atmospheer koelde zeer merkbaar af. Het was alsof een kille vochtige neveldamp zich in de lucht uitspreidde.

Onder de Albatros stortten zich vloeibare massa’s in den vorm van een hoefijzer naar beneden in de diepte. Men zou gemeend hebben een stroom van gesmolten kristal te zien, te midden van duizenden regenbogen, die door de weerkaatsing, welke de zonnestralen ontleedden, gevormd werden. Dat was inderdaad een verheven schouwspel.

Voor den waterval verbond een loopbruggetje, dat, van uit de hoogte gezien, zich als een gespannen draad voordeed, den eenen [87]oever met den anderen. Een weinig verder op een afstand van drie mijlen benedenstrooms, was eene hangbrug gespannen, waarop toen juist een spoortrein voort scheen te kruipen, die van den Canadaschen oever naar den Amerikaanschen stoomde.

“De Niagara-waterval!” riep de secretaris Phil Evans bewonderend uit.

Die kreet ontsnapte hem, terwijl de voorzitter Uncle Prudent hem met een verwijtend oog aankeek en voor zich zelven alle moeite deed om niets van die wonderen te bewonderen.

De Albatros had eene minuut later de rivier overschreden, die de grensscheiding uitmaakt tusschen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en de Britsche kolonie Canada, en zweefde thans boven het uitgebreide grondgebied van de onmetelijke Republiek.

[Inhoud]

VIII.

Waarin bespeurd zal worden, dat Robur eindelijk besluit, antwoord te verleenen op de gewichtige vraag, die hem gesteld is.

In een van de hutten van de achterroef hadden Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans twee heerlijke kooien of couchetten aangetroffen, alsmede linnengoed en verdere kleedingstukken in voldoenden voorraad, zoo ook mantels en de noodige reisdekens. Een Transatlantische stoomer zou hun niet meer gemakken hebben kunnen aanbieden. Als zij niet goed sliepen, dan had dit tot reden: òf minder goede wil van hun kant, òf werkelijke onrust, die hun nachtrust kwam storen.

In welk avontuur waren zij toch in Godsnaam verward geraakt?

Van welke reeks van proefnemingen waren zij genoodzaakt deel uit te maken, als deze woordspeling geoorloofd is?

Wat zou het einde van dat avontuur zijn, en wat wilde de ingenieur Robur eigenlijk toch?

Al die vragen gaven inderdaad aanleiding tot veel hoofdbreken.

Wat Frycollin betreft, die logeerde vooruit in eene hut, welke aan die van den kok van de Albatros grensde. Die nabuurschap was hem niet onaangenaam. Hij hield er van, om met de machtigen der aarde om te gaan. En in zijn oog was hij, die over de keuken heerschte, een zeer machtig persoon. Toch moet erkend worden, dat wanneer hij insliep, hij slechts droomde van vallen, van voortgeslingerd te worden, en dit veroorzaakte voortdurend bij den armen drommel eene afschuwelijke nachtmerrie.

En toch was er niets kalmers uit te denken, dan die reis te midden [88]van een atmosfeer, welker stroomingen bij het vallen van den avond als het ware ingesluimerd waren. Buiten het frr frr en gedruisch der schroefbladen, was geen enkel gerucht in deze bovenluchtlagen waarneembaar. Soms werd een schel gefluit van eene locomotief, welke zich langs een of andere spoorbaan voortbewoog, vernomen, soms ook het gehuil van huisdieren, zooals honden en katten. Zonderling instinct bij die dieren! Zij voelden als het ware de vliegende machine over zich heen zweven en schreeuwden van angst bij haren overgang.

Den volgenden morgen—14den Juni—wandelden de voorzitter Uncle Prudent en Phil Evans om vijf uur reeds op het platform of beter gezegd op het dek van het luchtschip. Niets was sedert den vorigen dag veranderd: vooruit stond een man op uitkijk, achteruit stond de roerganger.

Waarom toch een man op uitkijk?

Was er dan eene botsing met een toestel van dezelfde soort te vreezen?

Klaarblijkelijk neen; want Robur had nog geen navolgers gevonden.

En wat de aanvaring met een luchtballon betreft, die in de ruimte zou zweven, de kans daartoe was zoo gering, dat die gerust buiten rekening mocht blijven.

In ieder geval zou dat des te erger voor den ballon zijn—de strijd van den ijzeren met den aarden pot. De Albatros zou van zulke aanvaring niets te duchten hebben.

Maar zou een ander gevaar kunnen voorkomen?

Ja, het was niet onmogelijk, dat de Albatros strandde als een gewoon schip, wanneer een berg, dien zij niet had kunnen omtrekken of daarvoor had kunnen uitwijken, haar den weg afsloot. Dat waren de luchtklippen, die ontweken moesten worden, zooals het schip de zeeklippen ontwijkt.

De ingenieur had, wel is waar, den koers opgegeven, zooals een gezagvoerder doet, en had daarbij rekening gehouden met de noodige hoogte, om de uitstekende toppen van de landstreek te kunnen vermijden. Maar daar het luchtschip nu weldra boven een bergachtig land zoude zweven, was uitkijken toch de boodschap, vooral voor het geval, dat het luchtschip eenigszins van den weg afdwaalde.

Toen zij de landstreek beschouwden, die onder hen als het ware voorbijdreef, ontwaarden Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans een uitgestrekt meer, waarvan de Albatros de uiterste punt, naar het zuiden gekeerd, ging bereiken. Zij maakten daaruit op, dat zij gedurende den nacht over het geheele Erie-meer in zijne volle lengte gezweefd hadden. Dus, daar het luchtschip nu meer rechtstreeks westwaarts aanhield, zou men weldra het uiteinde van het meer Michigan bereiken. [89]

Onder de Albatros stortten zich vloeibare massa’s in den vorm van een hoefijzer naar beneden. (Bladz. 86).

Onder de Albatros stortten zich vloeibare massa’s in den vorm van een hoefijzer naar beneden. (Bladz. 86).

“Er is geen twijfel meer mogelijk, Uncle Prudent!” riep Phil Evans eensklaps uit. [90]

“Waaromtrent is geen twijfel mogelijk, Master Phil Evans?” vroeg de voorzitter van Weldon-Institute steeds nurksch.

“Wel die verzameling van daken, dat is....”

“Welnu, dat is?”

“Chicago!”

“Och, kom! Waar dan toch?”

“Daar! daar! In westelijke richting!”

En, inderdaad, de secretaris Phil Evans vergiste zich niet. Dat was daar wel de stad, waarheen zeventien spoorwegen voeren, als zoovele stralen naar een centrum. Ja, dat was de koningin van het Westen, de groote vergaarbak van de landbouw- en nijverheidsvoortbrengselen van de Staten Indiana, Ohio, Wisconsin, Missouri en van al de gewesten, die het westelijk gedeelte van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika uitmaken.

Uncle Prudent, voorzien van een uitnemenden scheepskijker, dien hij in zijne hut aangetroffen had, herkende gemakkelijk de voornaamste gebouwen en monumenten der stad. Zijn lotgenoot was in staat hem de kerken, de openbare gebouwen aan te duiden, als ook de voornaamste der talrijke “elevators” of beter gezegd mechanische graanzolders. Hij toonde hem het onmetelijk hôtel Sherman, hetwelk zich eigenaardig genoeg als een grooten dobbelsteen voordeed, waarop de vensters honderden oogen op ieder der zichtbare vlakken vormden.

“Welnu, daar het dan toch Chicago zijn moet,” zei Uncle Prudent, “zoo ligt daarin het bewijs, dat wij te veel westwaarts heengevoerd zijn, om....”

“Om wat?” vroeg de secretaris.

“Wel, om tot ons uitgangspunt terug te komen. Gij blijft toch steeds onbevattelijk, Phil Evans.”

Deze keek boos; maar zweeg tegen zijne gewoonte in. Waarschijnlijk rekende hij, dat een gekibbel tusschen voorzitter en secretaris thans minder passend zoude zijn.

De opmerking van Uncle Prudent, hoewel barsch geuit, was toch volkomen juist. De Albatros verwijderde zich in rechte lijn van de hoofdstad van Pensylvanië.

Wanneer het evenwel Uncle Prudent’s voornemen was geweest, van den ingenieur Robur te vergen, dat hij zijne gevangenen naar Philadelphia, dus in oostelijke richting, terug zou voeren, dan zou hem daartoe de gelegenheid ontnomen zijn, althans voor het oogenblik. Want de gezagvoerder van de Albatros scheen dien morgen volstrekt niet gehaast te zijn, om zijn kajuit te verlaten; hetzij dat hij zich met eenige werkzaamheden bezighield, hetzij dat hij nog sliep. De beide leden van Weldon-Institute waren derhalve genoodzaakt te gaan ontbijten, zonder hem gezien te hebben. [91]

De snelheid van beweging was sedert den vorigen dag niet gewijzigd. Bij de doorstaande richting van den wind, die uit het oosten blies, was die snelheid geenszins hinderlijk, en daar de thermometer slechts één graad per honderd zeventig meters stijging daalt, was de temperatuur volkomen dragelijk. Onze voorzitter Uncle Prudent en onze secretaris Phil Evans wandelden dan ook, nadenkende en koutende, alsof zij straks niet verstoord op elkander geweest waren, en in afwachting dat de ingenieur Robur zoude verschijnen, het dek op en neer onder hetgeen men de schaduw zou kunnen noemen der schroefbladen, die toen in eene zoodanige draaiende beweging gebracht waren, dat hunne rondzwiepende uitstraling in een beeld versmolt, hetwelk den vorm eener half doorzichtige schijf aannam.

De Staat Illinois werd zoo langs zijne noordelijke grens in minder dan twee en een half uur voorbijgestevend of beter overzweefd. Men overschreed den Vader der Wateren, de Mississippi, waarop de stoombooten met hare twee verdiepingen, van uit die hoogte gezien, zich niet grooter voordeden dan als eenvoudige sloepen.

Daarna kwam de Albatros boven den Staat Jowa te zweven, en kreeg tegen elf uur in den morgen Jowa-City in het gezicht.

Eenige heuvel-ketens, in die streken “bluffs” genoemd, slingerden door het grondgebied van den Staat, zich in hoofdzaak van het zuid-oosten naar het noord-westen uitstrekkende en door de aardrijkskundigen als Prairiën-Plateau aangeduid. De mindere hoogte van die heuvels maakte geene stijging voor het luchtschip noodzakelijk. Die bluffs daarenboven zouden weldra verdwijnen, om plaats te maken voor de onmetelijke vlakten van Jowa, die zich over het geheele westelijke gedeelte van dat grondgebied en over den Staat Nebraska tot aan den voet van het Rotsgebergte in de Staten Wyoming en Colorado uitstrekken.

Hier en daar werden rio’s ontwaard, toevoerrivieren van de Missouri, die zelf eene nevenrivier van de Mississippi is en daarin bij Sint Louis uitmondt. Langs de oevers van die nevenrivieren ontwaarden de passagiers der Albatros steden en dorpen, die evenwel al zeldzamer en zeldzamer werden, naarmate het luchtschip het Far West naderde.

Niets bijzonders deed zich dien dag voor. Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans bleven geheel aan zich zelven overgelaten. Ternauwernood zagen zij Frycollin, op het voorschip, lui uitgestrekt, die daarbij nog de oogen sloot om maar niets te zien. En toch moet erkend worden, dat de neger volstrekt niet aan duizeligheid onderhevig was, zooals men soms mocht meenen. Daarenboven, die duizeligheid zou zich door gebrek aan gezichtssteunpunten niet hebben kunnen openbaren, zooals dat op den top van een hoog [92]gebouw, bij voorbeeld een toren geschiedt. De afgrond trekt niet aan, wanneer men hem van uit een schuitje van een ballon of van het dek van een luchtschip beheerscht. Of beter uitgedrukt, het is geen afgrond, die zich onder den luchtreiziger uitholt, het is integendeel de gezichteinder, die stijgt en hem van alle kanten omgeeft.

Tegen twee uur stevende de Albatros boven Omaha op de grenzen van Jowa en Nebraska. Omaha-City kan als middelpunt gelden van den Stille Zuidzee-Spoorweg, die eene lange aaneengeschakelde baan van rails van vijftien honderd uren gaans vormt, getraceerd tusschen New-York aan den Atlantischen Oceaan en San-Francisco aan de Groote Stille Zuidzee.

Men kon voor een oogenblik de gele wateren van de Missouri-rivier ontwaren; daarna kreeg men de stad in het gezicht met hare houten geraamten met baksteenen aangevuld. Zij verscheen in dat rijke bekken als eene gesp aan den ijzeren gordel, die Noord-Amerika om het midden omsluit.

Terwijl de passagiers van de Albatros al die bijzonderheden opmerkten, moesten de bewoners van Omaha-City buiten allen twijfel ook het luchtschip, dat vreemdsoortige gevaarte opmerken, en voorzeker waren zij niet meer verbaasd bij dien aanblik dan de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute verwonderd waren over hunne eigene tegenwoordigheid aan boord.

In ieder geval zweefde daar eene onbetwistbare daadwerkelijkheid, die ongetwijfeld door de dagbladen van de geheele Vereenigde Staten besproken en gecommenteerd zoude worden.

Men zou thans de opheldering krijgen van het tot nu toe onverklaarbare, waarmede de geheele wereld zich bezig hield en waarin zij ten zeerste belang stelde.

De Albatros had een uur later Omaha-City overschreden.

Het bleek toen evenwel overtuigend, dat het vaartuig meer oostwaarts aanhield en zich daarbij van de Platte-rivier verwijderde, door welker dal de Pacific-Railway in de Prairie kronkelt. Zoo iets was niet geschikt, om den voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans genoegen te doen.

“Het schijnt dus ernstig te zijn,” zei de een.

“Wat?” vroeg de andere.

“Dat plan om ons naar het land der tegenvoeters te voeren!”

“En dat tegen onzen wil!”

“Juist, tegen onzen wil!”

“O! dat die Robur oppasse!....”

“Ja, dat hij oppasse!”

“Want ik ben de man er niet naar,” zei Uncle Prudent ziedend van toorn, “om hem zoo maar zijn gang te laten gaan. Neen, waarachtig niet!” [93]

“En ik ook niet!” zei de secretaris. “Maar geloof mij, Uncle Prudent....”

“Wat moet ik gelooven, Phil Evans?”

“Tracht u te bedwingen.”

“Mij te bedwingen!.... Duivels!....”

“Bewaar uwen toorn, tot het oogenblik, dat hij nuttig zal te voorschijn kunnen treden, dan zal zijne losbarsting effect sorteeren.”

Tegen vijf uur zweefde de Albatros, na het Zwarte Gebergte, hetwelk met dennen en met ceders getooid is, overschreden te hebben, boven dat grondgebied, hetwelk men zoo terecht de Slechte Gronden van den Staat Nebraska genoemd heeft. Die Slechte Gronden bestaan uit een mengelmoes, een ware chaos van heuvels, die eene okerkleur vertoonen, van brokstukken van bergen, die men van boven zou hebben laten vallen en die zich bij hunnen val verbrijzeld zouden hebben. Van verre gezien, namen die blokken de grilligste vormen aan. Hier en daar, ontwaarde men nu eens alsof het een overgroot bikkelspel was, dan weer of het bouwvallen van groote steden uit de middeleeuwen waren, met kasteeltorens, met burchten voorzien van machicoulis en peperbusvormige bastions. Maar in werkelijkheid zijn die Slechte Gronden slechts een groot kerkhof, een onmetelijk knekelveld, waar de overblijfselen van dikhuidigen, van dieren, die tot de familie der zeeschildpadden behooren en, zooals beweerd wordt, zelfs van fossilen of voorwereldlijke menschengeslachten, die daar door de een of andere natuurkracht der eerste tijden verzameld werden, liggen te bleeken.

Toen de avond viel, was dat geheele bekken van de Platte-rivier overschreden. Nu spreidde zich de vlakte tot aan de uiterste grenzen van den gezichteinder uit. En die grenzen lagen ver, zeer ver verwijderd, nu de Albatros langzamerhand in hoogere luchtlagen gestegen was.

Gedurende den nacht werd geen scherp gegil der locomotieven of geen dieper geraas der stoomfluiten van de stoomvaartuigen vernomen, om de stilte en de kalmte van het firmament, waarin myriaden sterren flonkerden, te storen. Soms steeg een langgerekt geloei tot bij het luchtschip op. Dat werd veroorzaakt door geheele kudden bisons, die de prairiën doorkruisten om beken en weilanden op te sporen, ten einde hunnen dorst te lesschen en hunnen honger te stillen. En wanneer dat geloei zweeg, dan toch kon het geritsel der grasstengels onder hunne pooten vernomen worden, dat een dof geluid veroorzaakte, niet ongelijk aan het sombere gerol eener overstrooming, en zeer verschillend van het onophoudelijk frrr frrr der schroeven.

Ook werd van tijd tot tijd het gehuil van een wolf, van een vos, van een wilde kat, of van eene cojote vernomen. Deze laatstgenoemde [94]is de canis latrans der geleerden en verdient zijn naam door zijn schel geblaf ten volle.

En ook de doordringende geuren der kruizemunt, der pepermunt, der absinth-planten, der saliestruiken, vermengd met de nog krachtiger geuren der nagelboomen, stegen door de zuivere nachtelijke luchtlagen op.

Eindelijk werd ook nog tusschen al die aardsche kreten soms een akelig geluid vernomen, dat ditmaal niet door cojoten veroorzaakt werd. Dat was de gil van den Roodhuid, waardoor een pionier niet misleid zou worden en derhalve ook niet door dezen voor het geschreeuw van wilde beesten genomen zoude zijn.

Den volgenden morgen, den 15den Juni, verliet Phil Evans tegen vijf uren in den morgen zijne hut. Misschien zou hij dien dag den ingenieur Robur ontmoeten.

In ieder geval dreef hem zijne nieuwsgierigheid er toe om zich tot den eersten officier Tom Turner te wenden, ten einde te weten, waarom Robur den vorigen dag niet verschenen was.

Tom Turner, een Engelschman van geboorte, was ongeveer vijf en veertig jaren oud. Hij had een breede borstkas en stevige ledematen, die als door een ijzeren geraamte gestut werden. Daarenboven had hij een zeer groot en karakteristiek hoofd, à la Hogarth, zooals die schilder van alle mogelijke leelijke Angel-Saksische gelaatstrekken met zijn penseel bij dozijnen vermenigvuldigd heeft. Wanneer men de vierde plaat van zijn Harlots Progress wil inzien, dan zal men het hoofd van Tom Turner op den romp van den gevangenbewaarder aantreffen, en dan zal men moeten erkennen, dat diens gelaatstrekken niets vriendelijks en niets aanmoedigends konden aanbieden.

“Zullen wij heden den ingenieur Robur te zien krijgen?” vroeg Phil Evans.

“Dat weet ik niet,” antwoordde Tom Turner.

“Ik vraag u niet, of hij uitgegaan is.”

“Dat zou toch wel kunnen zijn.”

“Wanneer zal hij terugkomen?”

“Klaarblijkelijk, wanneer hij zijne boodschappen verricht zal hebben.”

Na dat antwoord stapte Tom Turner zijne roef binnen.

Phil Evans moest zich met dat loopje, hetwelk met hem genomen werd, tevreden stellen. Het antwoord was te minder geruststellend, daar een blik op het kompas aangaf, dat de Albatros in noordwestelijke richting afhield.

Welk contrast kon toen waargenomen worden, tusschen de onvruchtbare streek der Slechte Gronden, die men in den loop van den vorigen nacht verliet, met het landschap, dat zich nu op de oppervlakte der aarde uitspreidde. [95]

Het luchtschip bevond zich thans, na ongeveer duizend kilometers van Omaha af afgelegd te hebben, boven eene streek, die Phil Evans onmogelijk kon herkennen, om de eenvoudige reden, dat hij haar nimmer bezocht had. Eenige forten, die tot bestemming hadden om de Indianen in bedwang te houden, bekroonden met hunne geometrische lijnen en hoeken, die meer door palissaden of paalwerk dan door muren gevormd werden, de bluffs. Weinig dorpen werden ontwaard, en weinig inwoners. Hierin verschilde dit land veel met het goudhoudend grondgebied van Colorado, hetwelk eenige graden meer zuidwaarts gelegen was.

Heel ver, bij den horizon, begon men, evenwel nog zeer onduidelijk, eene opeenvolging van bergtoppen te ontwaren, die door de opkomende zon als met een vurig boord omzoomd werden.

Dat was het Rotsgebergte.

Al dadelijk ondervonden Uncle Prudent en Phil Evans dien ochtend een scherpe koude. Deze temperatuursverlaging kon niet toegeschreven worden aan eene wijziging van het weder, want de zon scheen met volle pracht.

“Dat wordt veroorzaakt, doordat de Albatros hooger in de lucht gestegen is,” zei Phil Evans.

Inderdaad de barometer, die buiten de deur der middenroef geplaatst was, werd bevonden op vijfhonderd veertig millimeter gevallen te zijn,—hetgeen op een hoogte van drieduizend meters ongeveer wees. Het luchtschip bleef zich dus op eene vrij aanzienlijke hoogte bewegen en werd daartoe door de afwisselingen van het terrein genoodzaakt. Een uur vroeger toch, had het de hoogte van vierduizend meters moeten overschrijden, want achter het gevaarte verrezen bergen, die door eeuwigdurende sneeuw bedekt waren.

Uncle Prudent noch zijn lotgenoot konden zich herinneren welk land het was, waarboven zij zweefden. De Albatros had gedurende den nacht afwijkingen van den koers met eene buitengewone snelheid naar noord of zuid kunnen maken, en dat was voldoende om hen het spoor bijster te maken.

Nadat zij evenwel de verschillende minder of meer aanneembare vooronderstellingen bepleit hadden, kwamen zij daarin overeen: dat deze streek, omlijst door een kring van bergen, de plek was, die door eene congres-acte in Maart 1872 tot nationaal park van de Vereenigde Staten verklaard was.

Dat was inderdaad een zonderlinge en belangwekkende streek. Zij verdiende werkelijk den naam van park—een park met bergen in de plaats van heuvelen, met meren in de plaats van vijvers, met rivieren in de plaats van beken, met uitgestrekte bosschen tot wandelplaatsen en labyrinthen, en eindelijk met geyzers [96]van eene bewonderenswaardige kracht, in de plaats van fonteinen en waterwerken.

Weinige minuten later gleed de Albatros hoog bovenover de Yellowstone-River, liet den Stevenson-berg ter rechterzijde en kwam boven het groote meer te zweven, dat den naam van dien waterstroom voert. Welke afwisseling in den oeverrand van dit waterbekken, waarvan de strandvlakten met obsediaan-brokken bezaaid waren en met kleine kristallen, welker duizenden facetten de zonnestralen weerkaatsten! Welke grilligheid in het daarstellen der eilanden, die aan de wateroppervlakte verschenen! Welke azuren weerschijn toch door dien onmetelijken spiegel veroorzaakt! En rondom dat meer, een der hoogst gelegenen van den aardbol, welke zwermen, welke wolken van gevogelte, van pelikanen, van zwanen, van meeuwen, van ganzen, van duikeleendjes! Sommige gedeelten der oevers, die zeer steil uit het water oprezen, waren bedekt met groene boomen als dennen, pijnboomen en lorkeboomen, en aan den voet van die steile hoogten rookten ontelbare witte fumarolen. De waterdamp ontsnapte uit dien bodem als uit een onmetelijken vergaarbak, waarin het water door onderaardsche vuren steeds ziedend gehouden werd.

Hier ware voor den kok en hofmeester uitmuntende gelegenheid geweest, om een grooten voorraad forellen op te doen, de eenige vischsoort, die in ontelbare menigte in het Yellowstone-meer aangetroffen wordt. Maar de Albatros bleef steeds op zulke hoogte, dat er niet aan eene vischvangst te denken viel, die anders wel tot de wonderbaarlijke zoude behoord hebben.

Daarenboven het meer werd in minder dan drie kwartieruurs overschreden en een weinig verder de streek der geyzers bereikt, die met de fraaiste van IJsland kunnen wedijveren. Uncle Prudent en Phil Evans lagen over het verschansingsboord gebogen en beschouwden de vloeibare kolommen, die opstegen, alsof zij aan het luchtschip een nieuw element wilden verschaffen. Daar was eerst “de Waaier”, die zijne uitstralende waterstralen uitspoot; “het Sterke Kasteel”, dat zich als met geschut scheen te verdedigen; “de Oude Getrouwe”, met zijne waterzuilen, die zich met regenbogen kroonden; “de Reus”, die met zoo’n kracht een loodrechten waterstraal, welke een omvang heeft van twintig voet, loodrecht opwerpt, dat hij eene hoogte van tweehonderd voeten bereikt.

Robur kende voorzeker dat onvergelijkelijk schouwspel, hetwelk eenig op de wereld bestaat; want hij verscheen niet op het dek. Had hij dus alleen voor het genoegen zijner gasten het luchtschip boven dat nationale domein gebracht? Hoe het ook zij, hij onthield zich een bedankje te komen vragen. Hij verscheen zelfs niet bij den stoutmoedigen overtocht van het Rotsgebergte, die tegen zeven uur in den ochtend aanvaard werd. [97]

Het was door eene van die canons, dat de Albatros den doortocht volvoerde. (Bladz. 98).

Het was door eene van die canons, dat de Albatros den doortocht volvoerde. (Bladz. 98).

Men weet, dat deze orographische schikking zich als een onmetelijke ruggegraat uitstrekt van de lendenen af tot aan den hals [98]van Noord-Amerika om zich in de Mexicaansche Andes voort te zetten. Dat is eene ontwikkeling van drie duizend vijfhonderd kilometer, waarboven de James-piek uitsteekt, welker top eene hoogte van bijna twaalf duizend voeten bereikt.

Voorzeker zou de Albatros, wanneer zij hare vleugelslagen verdubbeld had, evenals een vogel met breeden wiekslag, de hoogste toppen van die bergketen hebben kunnen overschrijden, om dan als het ware met één sprong in den Staat Oregon of Utah neer te dalen. Maar die stijging was zelfs niet noodig. Er bestaan bergpassen, die gedogen de keten te overschrijden, zonder den kam te bestijgen. Er worden zelfs verscheidene van die “canons”, zooals die smalle bergspleten genoemd worden, aangetroffen, waardoor de Albatros glijden kon. Door de eene, de Bridger genaamd, is de Pacific Railway aangelegd, om op het grondgebied der Mormonen te geraken. De anderen openen zich meer noord- of zuidwaarts.

Het was door een van deze canons, dat de Albatros den doortocht volvoerde. Zij matigde evenwel daarbij hare snelheid, om niet tegen de rotswanden van de bergengte te stooten. De roerganger manoeuvreerde met behendige hand het luchtschip, dat uiterst gevoelig aan het roer gehoorzaamde, zooals hij zou gedaan hebben met een vaartuig eerste klas bij een wedstrijd van de Royal Thames Club. Dat was werkelijk merkwaardig. En hoeveel spijt de beide vijanden van het “zwaarder dan de lucht” ook gevoelden, zoo stonden, zij toch verrukt van bewondering over de volmaaktheid, waarmede dit vaartuig zich door de lucht bewoog.

Binnen den tijd van twee en een half uur was de doortocht door de groote bergketen volbracht en hernam de Albatros hare snelheid van honderd kilometers in het uur. Het vaartuig legde toen zuidwest voor, zoodanig dat het, terwijl het langzaam naar de aardoppervlakte daalde, het grondgebied van den Staat Utah in schuine richting doorsneed. Het was eindelijk zelfs zoodanig gedaald, dat het zich nog slechts op eene hoogte van ongeveer tweehonderd meters bevond, toen eenige fluitstooten de aandacht van Uncle Prudent en van Phil Evans trokken.

Het was een trein van den Pacific Railway, die zich naar de Groote Zoutmeerstad richtte.

In dit oogenblik daalde de Albatros, die aan een geheim bevel scheen te gehoorzamen, nog lager en wel zoo, dat zij den trein, die met volle kracht voortstoomde, volgde. Het luchtschip werd dadelijk opgemerkt. Vele hoofden vertoonden zich aan de ramen van de rijtuigen. Daarop verdrong zich eene menigte reizigers op de balcons, waarvan de Amerikaansche spoorwegrijtuigen voorzien zijn. Eenigen hunner aarzelden niet om op de kap der rijtuigen te klimmen, [99]ten einde die vliegende machine des te beter te kunnen zien. Hip, hip, hoerah! werd er oorverdoovend geschreeuwd; maar dat miste toch de uitwerking, om Robur te voorschijn te doen treden.

De Albatros remde nog meer de werking van hare opstijgingsschroeven, waardoor zij nog meer daalde, en matigde daarbij hare vaart, om den trein niet achter te laten. Zij zweefde daarboven als een onmetelijke tor van het geslacht der schalebijters, die ook wel een reusachtige roofvogel kon zijn. Het luchtschip hield nu eens rechts of links af, schoot dan vooruit, keerde terug, alsof het den kruipenden trein goedertieren wilde inwachten. Fier wapperde daarbij zijn zwarte vlag, met gouden zon in het veld, in den wind, waarop de hoofdconducteur van den trein met den standaard van de Noord-Amerikaansche Vereenigde Staten met zijn zeven en dertig sterren bij wijze van saluut antwoordde.

Tevergeefs wilden de gevangenen van de gelegenheid gebruik maken, om te doen weten, wat van hen geworden was. Tevergeefs brulde de voorzitter van Weldon-Institute, met vervaarlijke stem:

“Ik ben Uncle Prudent van Philadelphia!”

En gilde zijn secretaris Phil Evans, met akelig fausset:

“Ik ben Phil Evans, zijn collega!”

Hun geschreeuw ging te midden van de duizenden hoerahs, waarmede de reizigers hunnen voorbijtocht begroetten, verloren.

Intusschen waren drie of vier der opvarenden van het luchtschip op het dek verschenen. Een hunner greep een eind touw, en stak dat, zooals de zeelieden plagenderwijs doen, wanneer zij een schip voorbijstevenen, dat minder snel vaart dan het hunne, achteruit, alsof hij den trein op sleeptouw wilde nemen.

De Albatros hernam daarop hare vaart, en een half uur later had zij dien sneltrein zoover achter zich gelaten, dat zijn stoompluim ternauwernood nog te ontwaren was en die ook weldra verdween.

Tegen een uur in den namiddag verscheen eene overgroote schijf, die de zonnestralen weerkaatste, zooals een weerscherm van spiegelglas zoude gedaan hebben.

“Dat moet Salt-Lake-City, de hoofdstad der Mormonen zijn,” zei Uncle Prudent.

Het was inderdaad de Groote Zoutmeerstad, en die schijf, welke daarginds schitterde, was het ronde dak van het Tabernakel, waarin tienduizend Heiligen gemakkelijk plaats kunnen nemen. Dat dak spreidde evenals een bolgeslepen spiegel de zonnestralen naar alle kanten uit.

Daar was de groote stad gelegen aan den voet van het Wasatch-gebergte, hetwelk ter halver hoogte van de hellingen met ceder- en denneboomen begroeid was. De stad strekte zich langs den [100]Jordaan uit, zooals de rivier genoemd wordt, waarlangs zich de wateren van het Utahmeer in het Groote Zoutmeer uitstorten.

Onder het luchtschip ontwikkelde zich de stad evenals een dambord en was in regelmatigen aanleg aan de meeste Amerikaansche steden gelijk. Maar wat haar van hare zustersteden onderscheidt, is het groote aantal vrouwen, die er verblijf houden. Dit vindt zijne reden in de veelwijverij, die bij de Mormonen geoorloofd is.

Rondom de stad is de landstreek goed bebouwd en overdekt met een rijkdom van vezelplanten. Overigens waren er ook vele weilanden, waarin de kudden schapen bij duizenden konden geteld worden.

Maar ook Great-Salt-Lake-City verdween langzamerhand in den nevel en stevende de Albatros met grootere snelheid in zuidwestelijke richting voort. Die vermeerderde snelheid was zeer merkbaar, daar zij grooter was dan die van den heerschenden wind.

“Waarachtig,” zei Phil Evans, “ik geloof....”

“Welnu, ga voort,” vroeg Uncle Prudent. “Waarom aarzelt gij? Wat gelooft gij?”

“Wel, dat wij San Francisco nog vóór het invallen van den nacht zullen zien!”

“Welnu, wat zou dat?” antwoordde de voorzitter van Weldon-Institute onverschillig.

Het was ongeveer zes uur des avonds, toen de Sierra Nevada, door den bergpas Truckie, waardoor ook de spoorbaan aangelegd is, overschreden werd. Er bleven toen nog maar driehonderd kilometer af te leggen om, zoo niet San Francisco, dan toch Sacramento, de hoofdplaats van den Staat Californië, te bereiken.

De snelheid, die de Albatros toen ontwikkelde, was zoo groot, dat het koepeldak van het Kapitool vóór acht uur bij den westelijken gezichteinder verscheen, om niet lang daarna aan den oostelijken weer te verdwijnen.

In dit oogenblik verscheen Robur op het dek. De beide leden van Weldon-Institute traden op hem toe.

“Ingenieur Robur,” sprak Uncle Prudent, “wij zijn nu bij de uiterste grenzen van West-Amerika aangekomen. Ik hoop, dat dit gekscheren nu een einde zal nemen.”

“Ik gekscheer nimmer, heeren,” antwoordde Robur.

Hij gaf een teeken. De Albatros stevende in allerijl naar den grond; maar terzelfder tijd ontwikkelde zij zulk eene snelheid, dat het op het dek niet was om uit te houden en iedereen eene toevlucht in de roeven moest nemen.

Nauwelijks was de deur achter de beide gevangenen gesloten:

“Als het nog wat geduurd had, zou ik hem geworgd hebben,” zei Uncle Prudent. [101]

“Dat zou niet voorzichtig handelen zijn.”

“Toch had ik het gedaan.”

“Wij moeten trachten te vluchten,” zei Phil Evans.

“Ja, vluchten!.... Het koste, wat het wil!”

Een diep geluid drong toen tot hen door.

Het was de zee, die op de rotsen van de kuststrook brak.

Dat was de Groote Stille Zuidzee! De koers was toen Noordwest.

[Inhoud]

IX.

Waarin de Albatros ongeveer tienduizend kilometer aflegt en den tocht met een wonderbaarlijken sprong eindigt.

Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans waren dus vast besloten om te vluchten.

Wanneer er geen gevaar bestaan had, met de acht zeer stevige kerels, die de bemanning van het luchtschip uitmaakten, te doen te krijgen, dan zouden zij voorzeker hun toevlucht tot geweld genomen hebben. Een moedig doortasten zou hen dan voor een oogenblik meester van het luchtschip gemaakt hebben; zij konden dan op het een of andere punt der Vereenigde Staten nederdalen. Maar.... met hun tweeën,—want Frycollin zou in zoo’n geval slechts als eene te veronachtzamen waarde te rekenen zijn—kon aan zoo’n ondernemen niet gedacht worden. Daar dus geweld niet gebezigd kon worden, zou list wellicht kunnen baten, namelijk wanneer de Albatros naar de aardoppervlakte afsteeg en ten anker kwam. Phil Evans poogde dit aan zijn kitteloorigen lotgenoot te doen begrijpen, van wien hij steeds vreesde, dat hij het een of ander zou ten uitvoer brengen, dat den toestand verergeren kon.

In allen geval was thans het oogenblik van handelen niet gekomen.

Het luchtschip stevende thans met volle snelheid boven den Noordelijken Stillen Oceaan. Den volgenden ochtend—16en Juni—ontwaarde men niets meer van de kust. En daar de Amerikaansche kuststrook inbuigt van het eiland Van Couver af tot aan de groep der Aleutische eilanden, of beter tot aan de landstreek, die vroeger tot Amerikaansch Rusland behoorde, maar in 1867 door dat rijk aan de Vereenigde Staten werd afgestaan, zou de Albatros, wanneer haar koers niet gewijzigd werd, die kuststrook waarschijnlijk bij hare uiterste ombuiging snijden.

Wat schenen de nachten lang te zijn voor de beide gevangenen. [102]Zij haastten zich dan ook steeds, om hunne hut te verlaten. Toen zij dien morgen op het dek kwamen, was evenwel de dageraad reeds sedert eenige uren aan de oosterkim verschenen. Men naderde den zomerzonnestilstand, den langsten dag in het noordelijk halfrond, en onder den zestigsten breedtegraad, waaronder de Albatros zich bevond, werd het bijna geen nacht.

De ingenieur Robur haastte zich niet, volgens gewoonte, of wel met een zeker doel, om zijne hut te verlaten. Toen hij dien dag evenwel op dek kwam, vergenoegde hij zich zijne beide gasten te groeten, terwijl hij hen op het achterschip voorbijstapte.

Frycollin, met roode oogen veroorzaakt door de slapelooze nachten, welke hij doorgebracht had, met dommen blik en wankelenden gang, was er toe overgegaan, om zich buiten zijne hut te wagen. Hij liep als een man, die voelde dat het terrein onder zijne voeten niet stevig was. Zijn eerste blik was gericht op het opstuwingstoestel, dat met eene regelmatigheid werkte, welke gerustheid inboezemde, vooral omdat de vliegwielen niet te snel ronddraaiden.

Daarna ging de neger steeds met wankelenden tred naar de verschansing, greep het boord daarvan, om zijn evenwicht te herstellen. Blijkbaar wenschte hij een kijkje te werpen op de streek, waarboven de Albatros ter hoogte van ternauwernood tweehonderd meter zweefde.

Frycollin had veel moed moeten ontwikkelen om zoo’n poging te durven ondernemen. Ja, van hem werd daartoe eene zekere mate van stoutmoedigheid gevorderd. Eerst had de neger, bij de verschansing aangekomen, zijn lichaam achterover gebogen, daarna schudde hij haar, om hare stevigheid te beproeven. Toen richtte hij zich op, boog het lichaam voorover en bracht het hoofd buiten boord. Het zal wel onnoodig zijn daarbij te vertellen, dat hij bij al die bewegingen de oogen gesloten hield. Eindelijk opende hij ze.

Welk een gil stiet hij uit! En hoe stoof hij achteruit! En hoe trok hij het hoofd tusschen de schouders terug!

Daar onder, op den bodem van den afgrond, had hij den onmetelijken Oceaan bespeurd. Wanneer zijn haren niet gekroesd geweest waren, dan zouden zij rechtop op zijn hoofd verrezen zijn.

“De zee!... De zee!...” riep hij uit.

En Frycollin zou op het dek neergestort zijn, wanneer de kok hem niet in zijne armen had opgevangen.

Die kok was een Franschman, misschien wel een Gasconjer, hoewel hij François Tapage heette, hetwelk in goed Hollandsch door Franciscus de Levenmaker kan vertaald worden. Maar al was hij geen Gasconjer, zoo had hij toch in zijne jeugd de briesjes, die over de Garonne waaien, moeten inademen. Hoe kwam die François Tapage in dienst van den ingenieur Robur? Door welke opeenvolging [103]van toevallen was hij onder de equipage van de Albatros geraakt? Dat wist niemand. In ieder geval sprak die oolijkerd de Engelsche taal als een Yankee.

“Nou, rechtop! zeg ik je!” riep hij, terwijl hij den neger met zijn knie een duw in de lendenen gaf.

“Master Tapage!....” riep de arme drommel, terwijl hij wanhopige blikken op de schroeven wierp.

“Wat is er, Frycollin?”

“Gaat dat wel eens kapot?”

“Neen, maar het zal toch eindigen moeten, met kapot te gaan.”

“Waarom?....”

“Omdat alles op dit ondermaansche vroeg of laat kapot moet gaan.”

“En de zee, die daar onder ons is!....”

“Welnu, als het kapot gaat, dan is het beter in zee te vallen.”

“Ja, maar daar verdrinkt men in!....”

“Dat is zoo, maar . be . ter . te . ver . drin . ken, dan . te . plet . ter . te . val. len,” antwoordde François, die iedere lettergreep afzonderlijk uitsprak, alsof hij een hexameter scandeerde.

Een oogenblik later was Frycollin, kruipende als een slang, in zijn hut teruggekomen.

Den dag van den 16den Juni had het luchtschip slechts eene matige snelheid ontwikkeld. Het scheen over de oppervlakte van die zoo kalme zee, die als met zonlicht doortrokken was, en waarboven het zich nauwelijks honderd voeten verhief, te scheren.

Uncle Prudent en zijn lotgenoot waren op hunne beurt in hunne roef gebleven, om Robur niet te ontmoeten, die, hetzij alleen, hetzij in gezelschap van zijn eersten officier Tom Turner, met een sigaar in den mond, het dek op en neer wandelde. Slechts de helft der opstuwingsschroeven was in beweging en die waren voldoende om het luchtgevaarte in de lagere luchtlagen zwevende te houden.

Onder die omstandigheden zouden de opvarenden van de Albatros zich aan het vermaak der vischvangst hebben kunnen overgeven, waardoor zij eenige afwisseling in hun gewonen scheepskost hadden kunnen brengen, wanneer de wateren van den Stillen Oceaan namelijk vischrijk geweest waren. Maar aan zijne oppervlakte werden slechts eenige walvisschen bespeurd, van die soort met gelen buik, welke eene lengte van vijf en twintig meters bereiken. Dat zijn de vreeselijkste cetaceën, die in de Noordelijke zeeën aangetroffen worden. De ervaren walvischvaarders wachten zich wel die soort aan te vallen, want zij weten dat hunne kracht buitengewoon groot is. Evenwel zou zulk eene vischvangst, hetzij met den gewonen harpoen, hetzij met den Fichter-vuurpijl, hetzij met den speerboom, van welke vischtuigen men een voorraad aan boord van de Albatros had, zonder gevaar kunnen geschieden. Waarschijnlijk om [104]aan de beide leden van Weldon-Institute te doen zien, waartoe zijn luchtschip in staat was, besloot Robur op een dier monsterachtige walvisschen jacht te maken.

Toen de kreet: “een walvisch!” weerklonk, kwamen Uncle Prudent en Phil Evans hunne hut uit. Wellicht was een walvischvaarder in het gezicht.... In dat geval waren zij in staat, om aan hunnen vliegenden kerker te ontsnappen, zich in zee te storten, waarbij zij op de kans rekenden, door eene sloep opgevischt te worden. Het geheele personeel der Albatros stond reeds op het dek gereed en wachtte.

“Wij gaan er dus op los, master Robur?” vroeg Tom Turner.

“Ja, Tom,” antwoordde de ingenieur.

In de machinekamer stonden de machinist en zijne beide helpers op hun post, gereed om de bewegingen uit te voeren, die hen met gebaren zouden gegeven worden. Er was geen enkel schip in het gezicht,—daarvan konden de gevangenen zich overtuigen,—ook geen land, waarheen zij zouden kunnen zwemmen, altijd in de veronderstelling, dat Robur geene pogingen zou aanwenden om hen weer op te vatten.

De nabijheid van verschillende walvisschen werd aangekondigd door de waterstralen, die zij door hunne kieuwgaten hoog opspoten, wanneer zij aan de wateroppervlakte kwamen, om adem te halen.

Tom Turner, bijgestaan door een man van de equipage, had bij den voorsteven post gevat. Onder zijn bereik lag een speerboom, van Californisch maaksel, die met een vuurroer voortgeworpen werd. Hij bestond uit een metalen cylinder, aan welks einde een cilindervormige bom vast zat, die met een scherpe van weerhaken voorziene punt gewapend was.

Van de brug, waarop hij gestegen was, bestuurde Robur het gevaarte. Met de rechterhand gaf hij teekens aan de machinisten, met de linker aan den roerganger. Zij begrepen zijne wenken volkomen. Zoo was hij in staat het luchtschip iedere vereischte wending, zoowel horizontale als verticale, te laten volvoeren. Het was ongeloofelijk met welke snelheid en met welke nauwkeurigheid het gevaarte zijne bevelen gehoorzaamde. Men zou het hebben kunnen aanzien voor een bewerktuigd wezen, waarvan de ingenieur Robur de ziel was.

“Een walvisch!... Een walvisch!...” riep Tom Turner andermaal.

Inderdaad, de rug van zoo’n monster stak op vier kabellengten van den boeg van de Albatros boven het water uit. Het luchtschip stuurde er heen en, toen het op een afstand van ongeveer zestig voeten genaderd was, hield het stil. Tom Turner had zijn vuurroer, dat op een vork, in de verschansing vastgemaakt, steunde, tegen den schouder gebracht. Het schot ging af, en het projectiel, [105]waaraan een lang touw vastzat, dat zich ontrolde en welks uiteinde aan het dek vastzat, trof het lichaam van den walvisch. De bom, [106]die met eene ontplofbare stof gevuld was, sprong en dreef daarbij een kleinen tweearmigen harpoen voort, die diep in het dikke vleesch van het dier drong.

Alsof hij den trein op sleeptouw wilde nemen.(Bladz. 99).

Alsof hij den trein op sleeptouw wilde nemen.(Bladz. 99).

“Opgepast!” riep Torn Turner.

Hoe kwaad gemutst Uncle Prudent en Phil Evans ook waren, zoo stelden zij toch belang in dit tafereel.

De zwaar gewonde walvisch gaf met zijn staart zoo’n slag op het zeeoppervlak, dat het water tot op het voorschip van de Albatros spatte. Daarna dook het dier op eene onmetelijke diepte, terwijl men het touw liet vieren, dat opgeschoten lag in eene balie of tobbe, welke met water gevuld was, opdat zij door de hevige wrijving geen vuur zou vatten. Toen de walvisch aan de oppervlakte weerkeerde, vluchtte hij met de meest mogelijke snelheid in noordelijke richting.

Men kan zich verbeelden, met welke snelheid de Albatros door het monster gesleept werd. De voortstuwingsschroeven stonden stil en men liet het dier zijn eigen gang gaan. Men zorgde alleen met den boeg in zijne richting te blijven. Tom Turner stond met eene bijl gereed om het touw door te kappen, wanneer de walvisch, door opnieuw te duiken, het luchtschip in gevaar kon brengen.

Gedurende een half uur, waarin ongeveer zes mijlen werden afgelegd, werd de Albatros zoo voortgesleept. Men gevoelde evenwel dat het dier vermoeid geraakte.

Toen lieten de machinisten, op een wenk van Robur, de schroeven achteruit slaan. De propellors begonnen eenigen tegenstand te stellen aan de vlucht van den walvisch, die het luchtschip langzamerhand nabij kwam. Weldra zweefde de Albatros op vijf en twintig voet boven het ondier. Met zijn staart zweepte het ’t water met groot geweld. Door zich van den buik op den rug te wentelen, veroorzaakte het gevaarlijke kolken.

Plotseling dook het onder en wel met zulke snelheid, dat Tom Turner bijna geen tijd had om het ingepalmde touw te laten vieren. Het luchtschip werd met een ruk tot op de oppervlakte van het water gesleept. Een onmetelijke draaikolk had zich gevormd op de plek waar het dier verdwenen was. Eene zee sloeg aan boord, zooals wel eens gebeurt, wanneer een schip scherp bij den wind tegen den golfslag inloopt.

Gelukkig kapte Tom Turner met een slag het touw door, waardoor de Albatros, van dien sleeptros bevrijd, onder den krachtigen aandrang van hare opstuwingsschroeven, op tweehonderd meters boven de oppervlakte der zee steeg. Wat Robur betrof, die had het gevaarte bestuurd, zonder dat zijne koelbloedigheid hem ook maar ééne seconde begeven had. De walvisch kwam weinige minuten later boven, maar was dood. Van alle kanten schoten [107]zeevogels toe, om zich op dien buit te werpen en stieten daarbij kreten uit om een geheel congres doof te doen worden.

Daar men niets wist aan te vangen met dat kreng, werd het aan de roofvogels overgelaten en hervatte de Albatros haren noord-westelijken koers.

Den volgenden morgen—17 Juni—doemde tegen zes uur eene kust aan den horizon op. Dat was het schiereiland Alaska en de lange rij van rotsblokken van verbrijzeld land, die de Aleutische eilanden vormden.

De Albatros wipte over die zeeafsluiting, waarachter de pelszeehonden verwijlen, waarop de bewoners der Aleutische eilanden voor rekening eener Russisch-Amerikaansche maatschappij vlijtig jacht maken. Die maatschappij doet daarbij goede zaken want die tweeslachtige dieren zijn zes of zeven voet lang, vertoonen eene fraaie bruine roestkleur en wegen van driehonderd tot vijfhonderd pond. Onafzienbare rijen van die robben worden daar aangetroffen, die zich daarbij in een breed front uitspreiden en soms meerdere duizenden tellen. Dat zij zich niet verontrustten bij den overgang van de Albatros, was geheel aan hunne kalme geaardheid toe te schrijven. Anders was het gesteld met de duikereenden, de kuifmeeuwen, de zilvermeeuwen, de eiderganzen, die hieven een schril geschreeuw aan, alsof zij in doodsgevaar verkeerden, en verdwenen ten spoedigste onder de wateroppervlakte, verschrikt als zij waren, door de verschijning van dat boven hen zwevende gevaarte.

De tweeduizend kilometers van de Behring-zee, gerekend van de eerste Aleutische eilanden af tot aan de uiterste punt van Kamschatka, werden in vier-en-twintig uren afgelegd. Voor Uncle Prudent en Phil Evans bood zich waarachtig geene te beste gelegenheid aan om te ontvluchten. Noch op de eenzame kusten van dien uithoek van Azië, noch in de omstreken van de zee van Ochotsk kon eene ontvluchting kans van slagen aanbieden. Klaarblijkelijk naderde de Albatros de Japansche en Chineesche streken. Daar zouden de beide collega’s misschien, hoewel het niet voorzichtig zoude zijn zich aan de genade of ongenade der Chineezen of Japanners over te geven, gelegenheid vinden en waren zij vast besloten die te benutten, wanneer het luchtschip op het een of ander punt van die beide rijken nederdaalde.

Maar zou de Albatros daar neerdalen en gemeenschap met de aardoppervlakte hebben? Het was met haar niet gesteld als met den vogel, die eindigt met vermoeid te geraken, of als met een ballon, die bij gebrek aan gas genoodzaakt is te dalen. Het luchtschip had nog voorraad voor vele weken en zijne organen waren zoo stevig, dat zij van geen zwakheid of van geen vermoeidheid last hadden. [108]

Toen wipte de Albatros over het schiereiland Kamschatka, waarvan de nederzetting Petropaulowsk en de vulkaan Koutschew gedurende den dag van den 18den Juni ter nauwernood ontwaard werden. Toen een oversteek over de zee van Ochotsk ter hoogte van de Kurillische eilanden, die als eene afdamming vormen, die door eene menigte kleine kanalen doorsneden zoude zijn, en zoo bereikte het luchtschip in den morgen van den 19den Juni de zeeëngte La Perouse, die besloten is tusschen de noordelijke punt van Japan en het eiland Saghalien. In die zeestraat, die eenigszins met de Hoofden te vergelijken is, stort zich de Amoer, een der groote Siberische rivieren, uit.

Toen kwam er een dikke mist op, dien het luchtschip beneden zich moest laten. Niet dat het door die neveldampen belet werd koers te zetten. Op die hoogte en die breedte, waarop het zich bevond, was geen hinderpaal te vreezen, geen hooge monumenten, waartegen het kon stooten, geen bergen, waartegen het gevaar liep zich te verbrijzelen. Het land was slechts weinig heuvelachtig. Maar toch waren die nevelen zeer onaangenaam, want alles was kletsnat aan boord. Er bleef niets anders over dan te stijgen tot boven die nevelbank, welker dikte van drie- tot vierhonderd meters bedroeg. De schroeven werden tot snellere omwenteling aangezet en weldra bevond de Albatros zich weer in eene heldere atmosfeer, waar de zon met helderen glans boven het luchtschip scheen, terwijl daaronder zich eene wolkenbank uitstrekte, die voor het oog ondoordringbaar was.

Uncle Prudent en Phil Evans zouden onder die omstandigheden hunne plannen tot ontsnapping moeielijk hebben kunnen ten uitvoer leggen, altijd in de veronderstelling, dat zij er in geslaagd zouden zijn, het luchtschip te verlaten.

Dien dag bleef Robur, toen hij hen bij zijne wandeling op het dek passeerde, een oogenblik staan en, zonder den schijn aan te nemen er bijzonder belang in te stellen, zeide hij:

“Mijne heeren, wanneer een zeil- of stoomschip allerwege door nevelen omgeven is, dan is het in zijne bewegingen zeer belemmerd en verkeert in nauwe zeeëngten met een druk scheepsverkeer in groot gevaar. Het kan niet voorbijstevenen dan met behulp van de stoomfluit of van den misthoorn. Het moet zijne vaart breidelen, en toch behoort, in weerwil van al die voorzorgsmaatregelen, eene aanvaring tot de mogelijkheden en is derhalve zeer te duchten. De Albatros heeft zoo iets niet te vreezen. Wat deert haar de mist? In een oogwenk is zij er uit. De ruimte, de geheele ruimte is haar domein!”

Na die woorden vervolgde Robur bedaard zijne wandeling, zonder een antwoord af te wachten, dat hij daarenboven niet wenschte uit te [109]lokken en blies onverstoorbaar de tabakswolken zijner pijp uit, die zich in het azuur des hemels verloren.

“Uncle Prudent,” zei Phil Evans, “het schijnt dat die bewonderenswaardige Albatros nimmer iets te vreezen heeft.”

“Dat staat nog te bezien!” antwoordde de voorzitter van Weldon-Institute.

Die mist bleef gedurende drie dagen, den 19den, 20sten en 21sten Juni, met eene betreurenswaardige hardnekkigheid heerschen. Men had moeten stijgen om de Japansche bergen van Fouzi Zama te vermijden. Maar toen die nevelgordijn scheurde, ontwaarde men eene onmetelijke stad met hare paleizen, villas, chalets, tuinen en parken. Zelfs zonder haar te zien, zou Robur haar herkend hebben aan het geblaf van hare duizenden honden, aan het geschreeuw harer roofvogels, maar vooral aan de lijkenlucht, die door de lichamen der gevonnisden in den dampkring verspreid wordt.

De beide collega’s waren op het dek, toen de ingenieur dat verkenningspunt waarnam en op zijn bestek uitzette, voor het geval hij genoodzaakt zoude zijn bij dergelijken mist zijn weg te vervolgen.

“Ik heb geen enkele reden, heeren,” zeide hij, “om voor u verborgen te houden, dat die stad, welke gij daar ziet, Jedo, de hoofdplaats van Japan is.”

Uncle Prudent antwoordde niet. Wanneer hij zich in de nabijheid van den ingenieur bevond, dan was het alsof hij stikte, alsof de lucht aan zijne longen ontbrak.

“Dat gezicht op Jedo,” hernam Robur, “is inderdaad belangwekkend.”

“Hoe belangwekkend ook....” begon Phil Evans.

“Haalt het niets bij dat van Peking,” viel hem de ingenieur in de rede. “Waarlijk, dat is ook mijn oordeel en gij zult er weldra over kunnen oordeelen.”

Het was onmogelijk om zich meer wellevend te toonen.

De Albatros, die zuid-oost voorlag, veranderde toen vier streken hare richting en stevende zuiver oost op. De mist trok gedurende den nacht geheel op. Er deden zich kenteekenen voor dat een typhon op handen was. De barometer daalde snel, de dampkring werd merkwaardig doorzichtig, groote ellipsoïdale wolken vormden zich op een koperachtigen achtergrond, terwijl zich aan de tegenovergestelde zijde van het hemelgewelf lange karmijnstreepen vertoonden, die als op een leikleurigen achtergrond getrokken schenen. In het noorden vertoonde zich een breede sektor van het uitspansel helder en onberispelijk zuiver, daaronder de zee effen en kalm, hoewel hare wateren bij het ondergaan der zon eene sombere scharlaken, schier bloedkleur aannamen. [110]

Gelukkig ontketende die typhon zich meer zuidelijk en had geen ander gevolg dan de dampen en nevelen, die sedert drie dagen de atmosfeer bezwangerd hadden, weg te vagen.

In een uur tijd had men de tweehonderd kilometers van de zeeëngte van Corea overschreden, waarna het oversteken van de uiterste punt van het schiereiland eene kleinigheid was. Terwijl de typhon boven de zuid-oostelijke kusten van China woedde, stevende de Albatros boven de Gele Zee en gedurende den 22sten en 23sten boven de Golf van Petchely. Den 24sten stevende het luchtschip de vallei van de Pei-Ho op en zweefde eindelijk boven de hoofdplaats van het Hemelsche Rijk.

Over de verschansing van het luchtschip gebogen, konden de beide gevangenen, zooals de ingenieur hun aangekondigd had, zeer duidelijk die onmetelijke stad bespeuren. Zij ontwaarden den muur, die haar in twee deelen splitst—de Mandchourysche en de Chineesche stad. Zij telden de twaalf voorsteden, die haar omgeven; zij zagen de breede boulevards, die als stralen zich naar een middenpunt richtten; zij bewonderden de tempels, welker gele en groene daken als met zonlicht gedrenkt waren; zij peilden de parken, die de woningen der mandarynen omgaven. Vervolgens verschenen te midden der Mandchourysche stad de zes honderd acht en zestig hectaren oppervlakte van de Gele stad, met hare pagoden, hare keizerlijke tuinen, hare kunstmatige meren, haren berg van houtskool, die de geheele hoofdplaats beheerscht. En eindelijk ontwaarden de luchtreizigers in het centrum van de Gele stad als een vierkant van Chineesche notenkrakers, besloten in een ander, de Roode stad, d. w. z. het Keizerlijk paleis met al de grilligheid van zijne onmogelijke of beter van zijne onwaarschijnlijke bouworde.

Onder de Albatros weerklonk in dit oogenblik een zonderling geluid. Men zou gemeend hebben, een concert van Eolische harpen te hooren. In de lucht zweefden honderden vliegers van verschillenden vorm, vervaardigd van palmbladeren, van pandanus-bladeren, die aan hun bovenste gedeelte voorzien waren van een soort boog van licht hout, die onderspannen was door een dunnen reep bamboe. Onder den adem des winds weerklonken al die reepen in een verschillenden toon als die van een harmonica, en lieten een welluidend gemurmel vernemen van een inderdaad weemoedig effect. Het was alsof men in dit midden muzikale zuurstof inademde.

Robur gaf toen gevolg aan een gril, namelijk om dat luchtorkest te willen naderen, en langzamerhand dompelde de Albatros als het ware in de harmonische luchtgolvingen, welke door de Chineesche vliegers opgewekt werden.

Maar dadelijk veroorzaakte die nadering een buitengewoon effect [111]op de ontelbare bevolking van die streken. Er werd vreeselijk op de tam-tams, op de gongs en op andere muziekinstrumenten van het Chineesche orkest geslagen. Duizenden geweerschoten werden gelost, honderden bommen werden geworpen, in één woord: alles werd in het werk gesteld om het luchtschip te noodzaken zich te verwijderen. Al hadden de Chineesche sterrenkundigen ook al eene verklaring voor de verschijning van het luchtgevaarte op hun eigen hand, zoo geloofde de groote menigte toch aan het optreden van een apocalyptisch monster, dat van uit den Boudha-hemel verschenen was.

Aan boord van de Albatros nam men weinig notitie van dat spectakel. Men gevoelde zich volkomen veilig. Maar de touwen der vliegers werden doorgesneden of haastig ingepalmd, en die lichte speeltuigen verdwenen uit de lucht, alsof zij weggetooverd waren, terwijl zij als een stervende vogel nog een laatsten kreet lieten weerklinken.

Toen stiet de trompet van Tom Turner eene machtige fanfare uit, die zich over de Chineesche hoofdstad uitstortte en de laatste harmonische tonen der vliegers deed verstommen. Maar daarom werd het schieten niet gestaakt. Daarmede gingen de Chineezen volijverig voort. Eindelijk sprong eene bom op een twintig voeten boven het dek van de Albatros, zoodat Robur het toch raadzaam begon te achten, hoogere luchtlagen, waar hij onbereikbaar zoude zijn, te gaan opzoeken.

Wat viel er gedurende de weinige dagen, die nu volgden, voor? Geen enkele gebeurtenis deed zich voor, waarvan de gevangenen gebruik hadden kunnen maken om te ontsnappen. Welke richting volgde het luchtschip? Steeds stevende het om de zuidwest, hetgeen op het voornemen duidde, Hindostan te willen naderen. Het was zichtbaar daarenboven, dat de bodem, die voortdurend rees, de Albatros noodzaakte evenwijdig die oneffenheden te volgen. Ongeveer tien uren nadat men Peking verlaten had, hadden Uncle Prudent en Phil Evans een kijkje gehad op een gedeelte van den Grooten Muur op de grenzen van Chew-Si. Daarna passeerde het luchtschip, na het Loung-gebergte vermeden te hebben, de vallei Wang-Ho en verliet het Chineesche rijk, om boven Thibet te stevenen.

Thibet vormt eene hoogvlakte zonder plantenbedekking. Hier en daar verheffen zich met sneeuw overdekte toppen, elders worden woeste uitgedroogde ravijnen ontwaard, terwijl er wilde bergstroomen worden aangetroffen, die door de gletschers en ijsvelden gevoed worden. In de laaglanden bevinden zich uitgestrekte vlakten, met een laag zout overdekt, en meeren, die in groene wouden als in eene lijst gevat schijnen. Maar over dat alles heerscht veelal een ijzige wind. [112]

De barometer, die tot 450 millimeters teruggegaan was, duidde aan dat de Albatros zich op eene hoogte van vierduizend meters boven de oppervlakte der zee bevond. Op die hoogte rees de kwikthermometer, hoewel men in de warmste maanden van het noordelijk halfrond was, niet boven nul. Die afkoeling, gepaard aan de snelle vaart van de Albatros, bracht er niet toe bij om den toestand dragelijk te maken. Hoewel de beide gevangenen ruimschoots van warme reisdekens voorzien waren, verkozen zij toch binnen hun roef beschutting op te zoeken.

Het zal wel niet behoeven gezegd te worden, dat aan de opstijgende drijfwielen eene buitengewone snelheid verleend was, om het vaartuig in de reeds zoo ijle luchtlagen zwevende te houden. Maar die schroeven werkten volmaakt eendrachtig, en het was dan ook, alsof men door de trilling harer vleugelen gewiegd werd.

Dien dag zou men te Garlok, eene stad in westelijk Thibet gelegen en hoofdplaats van de provincie Guari-Khorsow, de Albatros hebben kunnen zien voortzweven, terwijl het vaartuig zich niet grooter vertoonde dan eene reisduif.

Den 27sten Juni bespeurden Uncle Prudent en Phil Evans als een onmetelijken slagboom, die door eenige toppen beheerscht werd, welke met eeuwigdurende sneeuw overdekt waren. Die slagboom sloot den gezichteinder als het ware af.

De beide gevangenen stonden stevig geleund tegen de roef, om weerstand te kunnen bieden aan den luchtstroom, veroorzaakt door de snelheid der verplaatsing, en bekeken die kolossale massa’s, die het luchtschip schenen tegemoet te ijlen.

“Dat is voorzeker het Himalaya-gebergte,” zei Phil Evans, “en waarschijnlijk zal Robur het noordelijk grondvlak daarvan langs stevenen, zonder te beproeven in Engelsch-Indië te dringen.”

“Dat zou des te erger zijn,” antwoordde Uncle Prudent; “want op dat onmetelijk grondgebied zouden wij....”

“Tenzij hij de keten omstevent door Birmanië ten oosten, of door de Nepaul-landen ten westen.”

“In ieder geval, ik wed dat hij er niet over heen durft!”

“Zoo, waarlijk!” sprak eene stem.

Den volgenden dag, den 28sten Juni bevond de Albatros zich in de provincie Zzang, vlak tegenover de reusachtige bergmassa. Aan den anderen kant van het Himalaya-gebergte lagen de Nepaulstreken.

Drie bergketenen sluiten inderdaad den weg naar Indië af, althans wanneer men van het noorden komt. De twee eersten, waartusschen de Albatros als een vaartuig tusschen onmetelijke klippen gegleden was, zijn als het ware de eerste trappen van den slagboom van Centraal Azië. De eerste die Kowen-Lown heet en de tweede Karakoroum, vormen het lengte- en paralleldal van het [113]Himalaya-gebergte. Dit dal vormt in zijn bovengedeelte de grens van de waterbekkens van den Indus in het westen en van de Brahmapoetra in het oosten.

Gelukkig kapte Tom Turner met één slag het touw door. (Bladz. 106).

Gelukkig kapte Tom Turner met één slag het touw door. (Bladz. 106).

[114]

Welk prachtig bergstelsel! Meer dan tweehonderd toppen van die bergmassa zijn reeds gemeten en zeventien daarvan rijzen hooger dan vijf-en-twintigduizend voeten! Vlak vóór de Albatros verhief zich de Everest-berg op achtduizend-achthonderd meters. Rechts lag de Dwalaghiri, ter hoogte van achtduizend-tweehonderd meters. Links de Kinchanjunga, ter hoogte van achtduizend-vijfhonderd-twee-en-negentig meters. Deze laatste is naar den tweeden rang verdrongen, sedert de laatste metingen van den Everest.

Klaarblijkelijk scheen Robur weinig genegen, met den top dier reuzen in aanraking te komen; maar ongetwijfeld was hij bekend met de verschillende bergengten van de Himalaya, onder anderen met die van Ibi-Gamin, welke de gebroeders Slagintweit in 1856 op eene hoogte van zesduizend-achthonderd meter doorworsteld hebben. Hij stevende er stoutmoedig in.

Er werden daar ettelijke moeielijke, ja pijnlijke uren doorgebracht. Toch, hoewel het buitengewoon koud was, werd de lucht niet zoo ijl, dat men zijne toevlucht moest nemen tot de daarvoor bestemde toestellen om de zuurstof in de roeven en hutten te vernieuwen.

Robur stond op de voorplecht en had zijn mannelijk gelaat bedekt met de kap van zijn mantel. Vandaar gaf hij zijne bevelen tot besturing van het luchtschip. Tom Turner had het stuurrad ter hand genomen. De machinist wijdde zijne volle aandacht aan zijne batterijen, wier zuren gelukkig niets van bevriezen te duchten hadden. De schroeven, waaraan de grootst mogelijke snelheid van omwenteling verleend was, trilden met scherpe geluiden, wier intensiteit, in weerwil van de mindere dichtheid der lucht, buitengewoon groot was. De barometer daalde tot 290 millimeters, hetgeen eene hoogte van zevenduizend meters aanduidde.

Die chaos van bergen leverde een prachtig uitzicht op. Overal vertoonden zich sneeuwwitte toppen. Geene meren werden ontwaard, maar wel ijsvelden, die tot op tienduizend voeten van het grondvlak afdaalden. Geen grassprietje was te bespeuren, maar wel ettelijke zeldzame phanegoramen, die nog op de grenzen van het plantenleven voorkwamen. Geen van die bewonderenswaardige pijnboomen of ceders, die zich in prachtige bosschen op de benedenhellingen van de meeste bergstelsels groepeeren. Geen van die reusachtige heideplanten, geen van die eindelooze slingerplanten, echte parasieten, die van den eenen stam tot den anderen gespannen zijn, zooals in de bosschen van het laagland. Geen enkel dier; noch wilde paarden, noch yaks, noch Thibetsche runderen. Een enkelen keer verscheen er een verdwaalde gazel op die hoogten. Geen enkele vogel, tenzij eenige paren kouwen, die er niet tegen opzien tot bij de laatste inadembare luchtlagen op te stijgen.

Toen die bergengte eindelijk doorgestevend was, begon de Albatros [115]weer te dalen. Bij het uitkomen van den bergpas buiten den woudgordel, zagen de reizigers slechts een onmetelijke vlakte, die zich over een overgrooten sector uitstrekte.

Robur trad toen op zijne gedwongen gasten toe, en zei met eene vriendelijke stem:

“Indië, heeren!”

[Inhoud]

X.

Waarin men zien zal, hoe en waarom de knecht Frycollin op sleeptouw genomen wordt.

De ingenieur Robur had geen plan om zijn luchtschip over die wonderlijke streken van Hindostan rond te voeren. Hij was over het Himalaya-gebergte gestevend om te toonen, welk bewonderenswaardig toestel, tot reizen geschikt, hij bezat. Hij verlangde hen te bekeeren, die niet bekeerd wilden zijn. Iets anders beoogde hij ongetwijfeld niet.

Volgt daar nu uit, dat de Albatros volmaakt zoude zijn? De volmaaktheid is toch niet van deze wereld.

Wij zullen later wel zien.

In ieder geval, al waren Uncle Prudent en zijn medegevangene genoodzaakt de macht en de bestuurbaarheid van dat toestel tot luchtvaart te bewonderen, zoo lieten zij daarvan toch niets blijken. Zij zagen slechts uit naar eene gelegenheid om te kunnen ontvluchten. Zij bewonderden zelfs het prachtige schouwspel niet, hetwelk zich voor hun oog uitspreidde, terwijl de Albatros langs de grenzen van Pendjaub stevende.

Aan den voet van het Himalaya-gebergte bestaat een breede strook moerasgrond, waaruit ongezonde dampen opstijgen. In die streken bestaat de moeraskoorts in endemischen toestand. Maar zoo iets was niet in staat om de bewegingen van de Albatros te verlammen, of om den gezondheidstoestand van haar personeel in gevaar te brengen.

Het luchtschip steeg en verwijderde zich, zonder haast te maken, in de richting van den hoek, dien Hindostan met hare aanraking met Turkestan en China maakt. Den 29sten Juni opende zich bij het krieken van den dag voor de opvarenden van de Albatros het onvergelijkelijke dal van Cachemir. [116]

Ja, die vallei mag onvergelijkelijk heeten. Zij ligt tusschen het groot en klein Himalaya-gebergte, wordt doorsneden door honderden voorgebergten, welke de middenketen tot in het waterbekken van den Hydaspes uitzendt, en die daar als het ware in de vlakte uitsterven. Die vallei wordt toch besproeid door de grillige kronkelingen van den stroom, die het samentreffen van de legers van Porus aanschouwde, dat wil zeggen van de legers van Indië en van Griekenland, die te midden van Centraal-Azië handgemeen raakten.

Die Hydaspes is nog altijd daar; maar de beide steden, door den Macedoniër ter herinnering aan zijne overwinningen gesticht, zijn zoodanig verdwenen, dat de plaats, waar zij gestaan hebben, niet meer aan te wijzen is.

De Albatros stevende dien ochtend boven Szinagar, meer bekend onder den naam van Cachemir. Uncle Prudent en zijn makker zagen eene trotsche stad welke zich langs de beide oevers der rivier uitstrekte en waarbij hare houten bruggen, die den stroom overspanden, zich als spinrag vertoonden. Zij ontwaarden hare chalets, met balcons van houtsnijwerk versierd, hare wandelplaats door hooge populieren belommerd, hare met zoden bedekte daken, die wel eenigermate het uiterlijk van molshoopen hadden, hare veelvuldige kanalen, waarop de schuitjes als notendoppen en de voerders als mieren schenen, hare paleizen, hare tempels, hare kiosken, hare moskeeën, hare bungalows bij het binnenkomen der voorsteden. En dat alles spiegelde in het water en vertoonde alzoo een dubbel beeld. Daarna verscheen hare oude Citadel van Hari Parvata, op den nok van een heuvel gelegen, alsof zij even belangrijk ware als de Mont-Valerien, het belangrijkste der forten rondom Parijs.

“Dat zou Venetië kunnen zijn,” zei Phil Evans, “wanneer wij in Europa waren!”

“Wanneer wij in Europa waren,” antwoordde Uncle Prudent, “dan zouden wij den weg naar Noord-Amerika wel weten te vinden!”

De Albatros vertraagde hare vaart niet boven het meer, waardoor de rivier stroomt; maar hernam haren tocht door het dal der Hydaspes.

Gedurende een half uur ternauwernood bleef het vaartuig, slechts op een afstand van tien meters van de oppervlakte der rivier, onbeweeglijk stil. Daarvan maakte Tom Turner gebruik, om door middel van eene getah-pertjah buis, die naar beneden gelaten werd, de watervaten van het vaartuig te vullen. De vloeistof werd opgezogen door eene pomp, die door den stroom der accumulatoren in beweging gebracht werd.

En zweefde eindelijk boven de hoofdplaats van het Hemelsche rijk. (Bladz. 110).

En zweefde eindelijk boven de hoofdplaats van het Hemelsche rijk. (Bladz. 110).

Uncle Prudent en Phil Evans hadden een blik met elkander gewisseld. [117]Een zelfde gedachte was hun door het brein gevaren. Zij waren slechts op weinig meters boven de oppervlakte van den Hydaspes [118]verwijderd, en de oevers waren binnen hun bereik. Want beiden waren goede zwemmers. Een kopje-onder kon hen de vrijheid hergeven, en hoe zou Robur hen weer vatten, wanneer zij onder water verdwenen waren. Was hij niet verplicht, ten einde zijne voortstuwingswieken alle vrijheid van omwenteling te kunnen geven, om zich op minstens twee meter boven de wateroppervlakte te houden?

In een ondeelbaar oogenblik had zich het voor en tegen in hun geest ontwikkeld en hadden zij het overwogen. Eindelijk wilden zij over de verschansing springen, toen verscheidene handenparen hen grepen.

Men hield hen in het oog. Zij werden in de onmogelijkheid gesteld om te kunnen ontvluchten.

Maar ditmaal gaven zij zich niet zonder tegenstand te bieden over. Zij wilden hen, die hen vasthielden, terugstooten. Maar het waren stevige kerels, die mannen van de Albatros!

“Heeren,” vergenoegde de ingenieur zich tot hen te zeggen, “wanneer men het pleizier smaakt te reizen in gezelschap van Robur den Veroveraar, zooals gij hem terecht genoemd hebt, en dat nog wel aan boord van zijne bewonderenswaardige Albatros, dan verlaat men hem zoo niet.... met de Noorderzon! Ik voeg er zelfs bij, dat men hem dan in het geheel niet meer verlaat!”

De secretaris Phil Evans voerde zijn verbolgen lotgenoot heen, die op het punt stond zich aan betreurenswaardige daden van geweld over te geven.

Toen beiden in de roef teruggekeerd waren, vormden zij het onwrikbare besluit om te vluchten, om het even waar, om het even of de poging hun het leven zou kosten.

De Albatros had haren tocht in westwaartsche richting hervat.

Gedurende dien dag had zij het grondgebied van Kaboulistan, waarvan men gedurende een oogenblik de hoofdstad had kunnen ontwaren, bij matige snelheid overgestevend. Daarna werd de grens van het koninkrijk Herat, op een afstand van elfhonderd kilometer van Cachemir gelegen, overschreden.

In die streken, welke nog steeds zoo betwist worden, als de open toegangsweg voor de Russen tot de Engelsche bezittingen in Indië, werd men eene groote opeengepakte menigte van volk gewaar. Men zag er kolonnes, convooien, in één woord alles, wat het personeel en het materieel van een leger op marsch te zamenstelt. Men hoorde ook kanonschoten en het geknetter van geweervuur.

Maar de ingenieur Robur mengde zich nooit in de zaken van anderen, vooral wanneer de gerezen kwestiën zich voor hem niet als vraagstukken, de eer en humaniteit rakende, voordeden.

Hij stevende voort. [119]

Al was Herat ook al de sleutel tot centraal Azië, zooals men beweert, dan kon hem dat bitter weinig schelen, of die sleutel in handen der Britten of der Moscovieten was.

De aardsche belangen konden den stoutmoedige, die van het luchtruim zijn domein gemaakt had, niet meer bekoren. En zoo iets was wel begrijpelijk.

Daarenboven, de streek zou weldra verdwijnen in een orkaan van zand, zooals er in die gewesten zoo vaak ontstaan. Zoo’n orkaan wordt “tebbad” genoemd. Deze vervoert de koortskiemen tegelijkertijd met de onvoelbare en de onweegbare stofwolken, die hij op zijn doortocht allerwege doet opstuiven.

En hoeveel karavanen komen niet in die zandstormen om, en vinden daarin niet een rampzalig uiteinde!

De Albatros steeg, om aan die stofwolken te ontkomen, die de fijnheid van bewerking zijner kamraderen en zijner cilindervormige drijfassen hadden kunnen bederven, tot ongeveer tweeduizend meters, om een zuiverder dampkring op te zoeken.

Daarna verdwenen de grenzen van Perzië met zijne uitgestrekte vlakten, die voor onze reizigers onzichtbaar bleven. De vaart was zeer gematigd, hoewel geen enkele klip, geen enkel gevaar te vreezen was.

En inderdaad, geeft de topographische kaart des lands ook al eenige terreinverheffing aan, dan bedraagt die niet veel en blijft zij geheel en al binnen de grenzen der middelmatigheid.

Maar toen men de hoofdstad naderde, moest men er op bedacht zijn, het Damavend-gebergte te mijden, welks top, met sneeuw en ijs bedekt, zich op zesduizend-zeshonderd meters verheft. Daarna diende men de Elbrous-bergketen te mijden, aan welker voet Teheran gebouwd is.

Bij het aanbreken van den dag op den 2den Juli, kwam eindelijk dat Damavend-gebergte in het gezicht, dat als uit een orkaan van zand te voorschijn trad.

De Albatros regelde haren koers zoodanig, dat zij over de stad, die door den heerschenden wind in een wolk van fijn stof gehuld werd, heenstevende.

Evenwel omstreeks tien uur in den voormiddag, begon men de breede grachten te ontwaren, die den omheiningswal omgeven. En te midden daarvan bespeurde men het paleis van den Shah, welks muren met tegels van gebakken aardewerk bekleed waren. Men kreeg de badplaatsen te zien, die zich voordeden, alsof zij in onmetelijke groote turkooizen van een schitterend blauwe kleur uitgehold waren.

Dat was slechts als een droomgezicht. Als een zeer schoon droomgezicht, wel is waar.

Van dat verkenningspunt wijzigde de Albatros haren koers en [120]stevende toen bijna zuiver noord. Eenige uren later bevond zij zich boven eene kleine stad, in een der noordelijk uitspringende hoeken van de Perzische grens aangelegd, op de boorden van eene groote wateruitgestrektheid, waarvan men noch in het noorden, noch in het oosten de oevers vermocht te bepalen.

Die stad was de havenplaats Ashourada, het meest vooruitgeschoven Russische station in zuidelijke richting.

Die wateruitgestrektheid was eene zee. Het was de Kaspische zee.

Toen werden geene stofwolken meer waargenomen. Men had nu een gezicht op een samenraapsel van huizen, volgens den Europeeschen stijl gebouwd, welke langs een laag voorgebergte geschaard stonden en door een klokketoren beheerscht werden.

De Albatros daalde tot bijna rakelings op de oppervlakte dier zee neder, welker waterpas op driehonderd voeten beneden dat van de Zwarte- en van de Middellandsche zee gelegen is.

Het luchtschip stevende tegen het vallen van den avond langs die kust, welke vroeger tot Turkestan behoorde, maar thans Russisch is en zich naar de Balkangolf ombuigt.

Daags daarna—den 3den Juli—zweefde het op honderd meters ongeveer boven den spiegel der Kaspische zee.

Geen wal was in het gezicht, noch aan den kant van Azië, noch aan dien van Europa. Op de oppervlakte der zee werden eenige witte zeilen ontwaard, die door de bries bevallig gezwollen waren. Dat waren inlandsche vaartuigen, die gemakkelijk aan hunnen vorm te herkennen waren, zooals “keseby’s” met twee masten, “kaijuks”, oude zeerooversvaartuigen met een mast, of “teimils”, eenvoudige visscherssloepen. Hier en daar stegen rookwolken op, die de Albatros bereikten. Zij werden uitgebraakt door de schoorsteenpijpen van de stoombooten van Ashourada, welke door Rusland, ter uitoefening van de politie in de Turkomansche wateren, op de Kaspische zee onderhouden werden.

Dien ochtend stond de eerste officier van de Albatros, Tom Turner, met François Tapage, den kok van boord, te praten en antwoordde op eene vraag van dezen het navolgende:

“Ja, zeker; wij zullen gedurende ongeveer acht en veertig uren boven de Kaspische zee blijven stevenen.”

“Dat is overheerlijk,” antwoordde de kok, zich vergenoegd in de handen wrijvende.

“Mag ik u vragen, wat overheerlijk is, master Tapage?” vroeg Tom Turner deftig.

“Wel, dat wij zoolang boven die zee blijven.”

“En waarom is dat overheerlijk? Ik begrijp niet....”

“Wel, dan zal ons wel verlof gegeven worden om te visschen,” zei de kok. “Zou het niet, master Turner?” [121]

Wilden zij over de verschansing springen, toen verscheidene handen-paren hen grepen. (Bladz. 118).

Wilden zij over de verschansing springen, toen verscheidene handen-paren hen grepen. (Bladz. 118).

Deze knikte bevestigend. [122]

“Daar zegt ge zoo iets,” hernam hij. “Ik zal alles in gereedheid doen brengen.”

En inderdaad, daar men ongeveer veertig uren noodig had, om de uitgestrektheid van zes honderd vijf en twintig mijlen af te leggen, welke deze zee, die twee honderd mijlen breed is, over hare lengte-as meet, mochten daarbij nog wel eenige uren gevoegd worden ter vischvangst, gedurende welke de snelheid van vaart der Albatros zeer gematigd, ja zelfs nul zou kunnen genoemd worden.

Het antwoord van Tom Turner was door den secretaris van Weldon-Institute, die zich in dit oogenblik vooruit bevond, gehoord geworden. Dat gaf hem eene welkome afleiding.

Hij werd toch in dit oogenblik door den knecht Frycollin bestormd met eindelooze klaagliederen over zijn verblijf aan boord en met hartverscheurende smeekbeden, om toch zijn tusschenkomst te verleenen bij Uncle Prudent, opdat deze mocht toestaan, dat zijn neger ergens “aan wal” gezet werd.

Zonder op dat zotte gekakel van den zwartkop te antwoorden, greep Phil Evans de gelegenheid aan en spoedde zich naar het achterschip, om den voorzitter van Weldon-Institute op te zoeken. Daar maakte hij, na alle voorzorgsmaatregelen genomen te hebben, ten einde niet gehoord te worden, dezen bekend met de woordenwisseling tusschen den eersten officier Tom Turner en den kok François Tapage.

“En wat denkt gij er van?” vroeg hij ten slotte aan Uncle Prudent.

“Wat ik er van denk?...” antwoordde deze. “Wel, dat wij ons geene droombeelden te scheppen hebben omtrent de gedragslijn van dien ellendeling ten onzen opzichte!”

“Neen, waarlijk niet,” hernam Phil Evans. “Hij zal ons eerst wanneer hem dat zal behagen de vrijheid weergeven.... als hij ze ons ooit weergeeft!”

“Dus in ieder geval moeten wij alles beproeven, om de Albatros te ontvluchten!”

“Het is toch een bewonderenswaardig toestel....”

“Wat?.... Wat is bewonderenswaardig?” vroeg Uncle Prudent onstuimig en verwoed.

“Die Albatros.... Ja, zij is bewonderenswaardig, dat moet erkend worden, niet waar?”

“Dat is mogelijk!” riep Uncle Prudent grimmig uit. “Maar die Albatros is het eigendom van een schavuit, die ons wederrechtelijk gevangen houdt. En van die zijde beschouwd, levert dit luchtvaartuig een voortdurend gevaar op voor ons en onze vrienden. En als wij er niet in slagen om het te vernietigen....”

“Laten wij beginnen met te vluchten!....” antwoordde de secretaris Phil Evans. “Later kunnen wij zien....” [123]

“Ja.... het zij zoo!” hernam Uncle Prudent, “....en laten wij iedere gelegenheid benutten, die zich zal voordoen.”

“Goed, dat zullen wij.”

“De Albatros” ging de voorzitter van Weldon-Institute voort, “zal blijkbaar de Kaspische zee overstevenen, en daarna boven Europa, hetzij in het noorden boven Rusland, hetzij in het westen boven mildere landstreken zweven. Welnu, waar wij ook voet aan wal zullen zetten, zullen wij wel terechtkomen en onzen weg wel weten te vinden. Wij moeten dus ieder oogenblik van den dag of den nacht gereed zijn.”

“Maar....” wilde Phil Evans vragen.

“Maar, wat?”

“Hoe zullen wij vluchten?”

“Luister,” zei Uncle Prudent, met den meest mogelijken ernst en deftigheid.

“Ik ben geheel gehoor,” antwoordde zijn secretaris.

“Het gebeurt vaak, dat de Albatros gedurende den nacht slechts op weinige honderd voeten boven den grond zweeft. Nu bevinden zich aan boord kabeltouwen genoeg van die lengte....”

“Jawel, maar....”

“Shutt!.... Met een weinig stoutmoedigheid zou men zich misschien naar beneden kunnen laten glijden....”

“Ja,” hernam Phil Evans. “Als het geval zich zou voordoen, zou ik geenszins aarzelen....”

“Ik ook niet,” betuigde Uncle Prudent. “Maar, luister verder...”

“Tot uw dienst, master Prudent.”

“Ik knoop aan die mededeeling vast, dat des nachts, behalve de roerganger, die op het achterschip staat, niemand de wacht houdt. En toevallig ligt juist een der door mij bedoelde kabels vooruit. Mij dunkt, dat het niet onmogelijk zal zijn om dien, zonder gezien of gehoord te worden, buiten boord te brengen.”

“Opperbest!” zeide Phil Evans. “Ik zie met genoegen, Uncle Prudent, dat gij kalmer zijt. Dat is noodig, om te kunnen handelen. Maar op dit oogenblik zweven wij boven de Kaspische zee. Talrijke vaartuigen zijn in het gezicht. De Albatros gaat dalen om te visschen.... Wellicht zouden wij van de gelegenheid kunnen gebruik maken om....”

“Maar, men bewaakt ons, zelfs wanneer wij meenen niet bespied te worden,” antwoordde Uncle Prudent.

“Meent gij?”

“Dat hebt gij wel bespeurd, toen wij in de Hydaspes wilden springen, niet waar?”

“Ja, dat is waar,” antwoordde Phil Evans. “En wie verzekert ons, dat wij ook niet des nachts bewaakt worden?” [124]

“Om het even! Wij moeten er een eind aan maken!” riep Uncle Prudent uit. “En als het kan: een eind aan de Albatros! Maar vooral een eind aan haren gezagvoerder!”

Zooals men ziet, waren de beide gevangenen—vooral Uncle Prudent—in eene gemoedsstemming, die hen in staat zou kunnen stellen, om de meest roekelooze daden te verrichten, daden, die hunne eigene veiligheid zeer in gevaar zouden kunnen brengen.

Het gevoel hunner onmacht, de versmadende kleinachting, die op bespotting geleek, waarmede Robur hen behandelde, de brutale antwoorden, welke hij hun gaf, dat alles bracht het zijne bij om den toestand, die reeds gespannen was, met den dag ondragelijker te maken.

Dienzelfden dag zou een nieuw voorval het gevaar voor een zeer betreurenswaardigen twist tusschen Robur en zijne twee gevangenen nog vermeerderen. De arme Frycollin was er verre van om te gissen dat hij er de aanleidende oorzaak, de uittarter als het ware, van zoude wezen.

Toen deze zich boven de zee zonder grenzen zag, begon hij weer, als een echte lafaard, angst te gevoelen. Evenals een kind begon hij te grijnen, te janken, te protesteeren, te huilen, te schreeuwen en zich in duizend bochten te wringen, terwijl hij daarbij de afschuwelijkste gezichten trok.

“Ik wil weg!...” gilde hij. “Ik wil heengaan!... Ik ben geen vogel!... Ik ben niet gemaakt om te vliegen!... Ik wil dat men mij aan wal brenge!... En dat wel dadelijk!...”

Wij behoeven er niet bij te vertellen, dat Uncle Prudent hoegenaamd geene pogingen aanwendde, om den schreeuwer tot bedaren te brengen. Integendeel. Dat gehuil begon evenwel Robur zeer te vervelen.

Alvorens Tom Turner zich met zijne varensgezellen onledig zoude houden met de visscherij-benoodigdheden in gereedheid te brengen, gaf hij order, ten einde zich van Frycollin te ontdoen, dat deze in zijne roef zoude opgesloten worden. Maar daar ging de neger als een uitgelatene te werk; hij schopte en klopte tegen en op de omwandingen, en schreeuwde en gilde daarbij nog erger dan te voren.

Het was ongeveer middag.

De Albatros zweefde toen op een afstand van ongeveer vijf of zes meters boven de oppervlakte der zee. Eenige der daarop stevenende vaartuigen hadden verschrikt de vlucht genomen. Weldra was dit gedeelte van de Kaspische zee geheel verlaten.

Zooals men wel denken kan, waren de beide gevangenen in die omstandigheden, waarin zij slechts over boord hadden te springen om te kunnen vluchten, het voorwerp van een bijzonder toezicht. Al nam men zelfs aan, dat zij er in geslaagd zouden zijn kopje-onder [125]te spelen, dan nog zouden zij door de sloep van de Albatros [126]spoedig opgevischt zijn. Die sloep, van caoutchouc vervaardigd, was licht als een veer en vloog over het water.

Wat die vischvangst tot eene zeer overvloedige maakte, was een driehoekig zakvormig net. (Bladz. 126).

Wat die vischvangst tot eene zeer overvloedige maakte, was een driehoekig zakvormig net. (Bladz. 126).

Dus gedurende die vischvangst kon aan geene ontvluchting gedacht worden. Toch wenschte Phil Evans haar bij te wonen, terwijl Uncle Prudent, in een voortdurenden toestand van woede en razernij, zich in zijne hut terugtrok.

Men weet, dat het bekken der Kaspische zee eene vulkanische depressie is van den bodem. In dat bekken wateren groote stroomen en rivieren uit, zooals: de Wolga, de Oeral, de Kour, de Roema, de Jemba en tal van anderen. Zonder de dagelijksche verdamping, die als het ware het te veel verslindt, zou die zee, welke eene oppervlakte van zeventienduizend vierkante mijlen heeft, bij eene gemiddelde diepte van tweehonderd-zeven-en-negentig voeten, de noordelijke en oostelijke oeverstreken, die laag en moerassig zijn, overstroomen. Hoewel dat bekken geene gemeenschap heeft met de Zwarte zee of met het meer Aral, welks waterpas verre boven dat der Kaspische zee verheven ligt, bezit deze laatste toch een grooten rijkdom aan visschen—van die soorten evenwel die gewoon zijn aan de bitterheid harer wateren, eene eigenschap, welke aan de naphta toegeschreven wordt, die haar uit verscheidene bronnen, in haar zuidelijk gedeelte gelegen, toevloeit.

Bij de gedachte aan de afwisseling, welke die vischvangst in het dagelijksch menu zoude brengen, kon de bemanning van het luchtschip haar genoegen niet bemantelen.

“Opgepast!” riep Tom Turner, die met vaste hand een grooten visch geharpoend had, die veel op een haai geleek.

Het was een prachtige steur van zeven voet lengte, van die soort, door de Russen Belonga genaamd, welks kuiteieren met zout, azijn en witten wijn gemengd, de kaviaar vormen. Misschien smaken de steuren, die in de rivieren gevangen worden, beter dan de zeesteuren; maar deze soort was toch zeer welkom aan boord van de Albatros.

Wat evenwel die vischvangst tot eene zeer overvloedige maakte, was een driehoekig zakvormig net, hetwelk door het luchtschip gesleept werd en waarin door elkander krioelden karpers, brasems, zalmen, zoutwatersnoeken, en vooral eene groote menigte sterletten van matige lengte, die de vermogende lekkerbekken levend van Astrakan naar Moskou en naar Sint Petersburg laten overbrengen. Deze, welke men thans gevangen had, zouden onmiddellijk van uit hun natuurlijk element zonder onkosten van vervoer in de ketels der kombuis van het luchtschip overgaan.

De bemanning der Albatros haalde met vreugde de netten in, nadat het luchtschip ze over de uitgestrektheid van eenige mijlen gesleept had. De Casconjer, François Tapage, brulde als het ware van [127]plezier en deed zijn naam wel eer aan. Die vischvangst, welke slechts een uur geduurd had, was voldoende om de wannen van het luchtschip behoorlijk te vullen. Daarna werd koers naar het noorden gezet.

Frycollin was gedurende dat oponthoud steeds voortgegaan met schreeuwen en met op de wanden zijner hut te kloppen en te trappen, in één woord: een onverdragelijk spektakel te maken.

“Zal die vervloekte neger dan niet zwijgen!” zei Robur, wien het geduld begon te ontbreken.

“Mij dunkt, mijnheer de ingenieur,” meende Phil Evans, “dat hij recht heeft....”

“Welk recht heeft hij hier aan boord?” vroeg Robur driftig.

“Het recht om zich te beklagen.”

“Ja, zooals ik het recht heb, om mijn ooren die marteling te besparen.”

“Ingenieur Robur!...” zei Uncle Prudent, die op dit oogenblik op het dek verscheen.

“President van Weldon-Institute!”

Beiden traden op elkander toe. Beiden keken elkander vlak in de oogen.

Daarna zei Robur, terwijl hij de schouders optrok:

“Geef hem een eindje, Tom.”

Torn Turner begreep die weinige woorden. Frycollin werd uit zijn hut gehaald.

Of de neger ook al schreeuwde, alsof hij geslacht werd, daaraan stoorde zich niemand. De manschappen van Tom Turner grepen hem en bonden hem in eene balie, eene soort tobbe, die zij aan het uiteinde van een kabel vastmaakten.

Dat was juist een dier kabels, waarvan de president Uncle Prudent, zooals men weet, gebruik had willen maken.

De neger dacht eerst, dat men hem wilde hangen, namelijk om den hals. Dat was minder juist. Wel werd hij gehangen, maar op eene andere wijze.

En inderdaad, de kabel werd ontrold en naar buiten over eene lengte van ongeveer honderd voeten gevierd, zoodat Frycollin in de ruimte zweefde.

Thans kon hij naar hartelust en zonder hinderlijk te zijn, schreeuwen zooveel hij wilde. Maar de angst schroefde hem de keel dicht en hij bleef stom als een visch.

Uncle Prudent en Phil Evans hadden zich tegen die handeling, of volgens hen mishandeling verzet, maar zij werden krachtdadig teruggedrongen.

“Dat is infaam!” zei Phil Evans.

“Dat is lafhartig!” gilde Uncle Prudent, die buiten zichzelven van woede was. [128]

“Waarlijk?” vroeg Robur hoonend.

“Dat is misbruik van macht maken en daartegen zal ik op andere wijze protesteeren dan enkel met woorden.”

“Protesteert! Wat kan mij dat schelen!”

“Ik zal mij wreken, ingenieur Robur!”

“Welnu, wreekt u, president van Weldon Institute!”

“Ik zal mij wreken op u en op al de uwen!”

De mannen van het personeel van de Albatros waren nader getreden en legden geene al te teerhartige neigingen aan den dag. Robur gebood hen evenwel met een gebaar, om zich te verwijderen.

“Ja, ik zal mij wreken!”

“Zooals gij wilt!”

“Op u en op al de uwen!” schreeuwde Uncle Prudent, dien zijn makker tevergeefs poogde te kalmeeren.

“Wanneer het u believen zal!” antwoordde de ingenieur.

“En met alle mogelijke middelen!”

“Zoo, zoo!”

“Ja, met alle mogelijke middelen.”

“Genoeg!” zei Robur toen op dreigenden toon. “Genoeg! Er zijn nog andere kabels aan boord. Zwijgt nu, of de baas ondergaat dezelfde straf als de knecht!”

Uncle Prudent zweeg, niet uit vrees, maar hij stikte bijna van woede, en wel zoodanig, dat Phil Evans hem naar zijne hut moest geleiden.

Intusschen was sedert een uur het weder aanmerkelijk gewijzigd geworden. Er deden zich voorteekenen voor, waaromtrent zich niet te vergissen viel. Een onweder was op til. De electrische oververzadiging van den dampkring was tot zulk eene hoogte gestegen, dat Robur tegen twee uur getuige was van een natuurverschijnsel zooals hij vroeger nimmer waargenomen had.

In het noorden, van welken kant het onweder aankwam, stegen dampkrullen omhoog, die als het ware lichtgevend waren, hetgeen voorzeker veroorzaakt werd door het uiteenloopende van de electriciteits-spanning, die tusschen de verschillende wolkenlagen bestond.

De weerschijn van die lichtgevende wolkjes, deed op de zee duizenden en honderdduizenden schitterende vonkjes verschijnen, welker uitstralend vermogen des te scherper waargenomen kon worden, naarmate het uitspansel al donkerder en donkerder werd.

Het zou niet lang duren, of de Albatros zou het natuurverschijnsel ontmoeten, en dat des te spoediger, daar zij elkander te gemoet kwamen.

En wat gebeurde er intusschen met den neger Frycollin? [129]

Frycollin werd steeds door de Albatros op sleeptouw gehouden. (Bladz. 129).

Frycollin werd steeds door de Albatros op sleeptouw gehouden. (Bladz. 129).

Welnu, Frycollin werd steeds door de Albatros op sleeptouw gehouden. [130]

Ja, op sleeptouw gehouden, dat is het ware woord. Want de sleeptros of de kabel vormde door de snelheid van honderd kilometers, waarmede het luchtgevaarte zich toen bewoog, en waardoor de balie, waarin de neger zich bevond, achteraan kwam, een vrij stompen hoek met het gangboord der verschansing, waaraan de kabel vastgemaakt was.

Men kan over den angst en de ontzetting van den neger oordeelen, wanneer men verneemt dat de bliksemstralen rondom hem de luchtruimte doorkliefden en de donderslagen ratelden, alsof zij de onmetelijkheid der hemelen hadden willen doen splijten.

Het geheele personeel aan boord sloeg in de gegeven omstandigheden de handen aan het werk, hetzij om boven het onweder te stijgen, hetzij om het door dolsnelle vaart te midden der beneden-luchtlagen te ontvluchten.

De Albatros bevond zich toen op hare gemiddelde hoogte—zoo omstreeks op duizend meters boven de oppervlakte der zee, toen plotseling een bliksemstraal met verschrikkelijk geweld knetterde. De rafelbui verdubbelde in woede, en binnen weinige seconden stortten zich vurige wolken over het luchtschip uit.

Phil Evans kwam toen bij den ingenieur Robur, om een goed woord voor Frycollin te doen en droeg het verzoek voor, dat de arme drommel binnen boord gehaald zoude worden.

Maar Robur had die tusschenkomst niet afgewacht. Hij had zijne bevelen reeds gegeven en men was begonnen met het inpalmen van den tros, waaraan de neger bengelde, toen zich plotseling eene onverklaarbare vertraging in de omwentelingen der schijven van de opstijgende schroeven deed gevoelen.

Wat zou dat zijn?

Robur ijlde, ja vloog naar de centrale schroef.

“Volle kracht!.... Volle kracht!....” riep hij den machinist toe. “Volle kracht!.... Wij moeten zoo spoedig mogelijk boven de onweerswolk stijgen!”

“Onmogelijk, master!” zeide deze.

“Wat onmogelijk?”

“Ja, onmogelijk!”

“Wat is er dan?”

“De stroomingen zijn verstoord!....”

“Mijn God!”

“En er doen zich daarin tusschenpoozen voor!”

En inderdaad, de Albatros daalde merkbaar.

Zooals het wel eens gedurende onweders met den stroom door de telegraafdraden gebeurt, zoo geschiedde het ook thans op het luchtschip, namelijk de electrische stroom der accumulatoren werkte slechts zeer onvolkomen. Maar, wat slechts eene wederwaardigheid [131]kan genoemd worden, wanneer het telegrammen of berichten geldt, was hier een schrikkelijk gevaar. Dat stond hier gelijk met een neerploffen in de zee, zonder dat er iets te doen was, om het gevaar te kunnen keeren.

“Laat naar beneden gaan!” riep Robur. “Laat naar beneden gaan, om buiten de werking der electrische zone te geraken! Kom, jongens, de handen uit de mouwen en koelbloedigheid!”

De ingenieur was op de gezagvoerders-brug gestegen.

De manschappen stonden op hunne posten, gereed om zijne bevelen uit te voeren.

Hoewel de Albatros reeds ettelijke honderd voeten gedaald was, zoo was zij toch nog door de onweêrswolk omgeven. Zij bevond zich te midden der bliksemstralen, die zich rondom haar kruisten als de schitterende vonken van een prachtig vuurwerk. Het was een verheven gezicht; toch wekte het een angstig gevoel op, want het gevaar was groot, om door den bliksem getroffen te worden.

Helaas, de schroeven vertraagden hare omwentelingen nog meer, en wat tot nu toe slechts op eene ietwat snelle nederdaling geleken had, dreigde thans een val te worden.

Om kort te gaan, het stond bij een ieder vast, dat het vaartuig binnen eene minuut de oppervlakte der zee zoude bereikt hebben. En eenmaal daarin neergeplompt, zou geene macht in staat zijn, het uit dien afgrond te voorschijn te halen.

Eensklaps verscheen de electrische wolk boven het gevaarte.

De Albatros was toen nog slechts op zestig voeten van den kam der golven verwijderd. Binnen een paar seconden zou zij ondergedompeld zijn.

Maar Robur, gebruik makende van het gunstige oogenblik, stormde naar de centraalroef, greep de hefboomen, die het werk in beweging moesten stellen, en gaf den vollen stroom, die niet meer door de electrische spanning van den omringenden dampkring geneutraliseerd werd, gelegenheid zich te ontwikkelen.... De schroeven hadden dadelijk hunne normale snelheid van omwenteling herkregen.... de Albatros hield op met vallen en was weldra, door hare voortstuwingsschroeven voortgezweept, en terwijl zij op geringe hoogte zwevende bleef, verre verwijderd van het onweder, dat zij voorbij gestevend was.

Het zal wel onnoodig zijn te verhalen, dat Frycollin gedurende die bedrijven een onvrijwillig bad—al was het ook maar gedurende weinige seconden—genomen had. Toen hij aan boord opgeheschen was, was hij kletsnat en wel dermate, alsof hij tot op den bodem der zee ondergedompeld was.

Het zal niet ongeloofelijk voorkomen, wanneer hier verhaald wordt, dat hij voortaan niet meer schreeuwde. [132]

Daags daarna, den 4den Juli, had de Albatros de noordelijke grens van de Kaspische zee overschreden.

[Inhoud]

XI.

Waarin de toorn van Uncle Prudent, voorzitter van Weldon-Institute, aangroeit als de vierkanten van snelheid van de Albatros.

Als ooit de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans de hoop voelden tanen, om te kunnen ontvluchten, dan geschiedde dat zeker gedurende de eerste vijftig uren, die nu volgden. Duchtte Robur, dat de bewaking zijner gevangenen veel minder gemakkelijk zoude zijn gedurende dien overtocht over Europa? Dat is mogelijk. Hij wist evenwel en was er innig van overtuigd, dat zij vastbesloten waren, alles te ondernemen, alles te wagen om te ontvluchten.

Maar, hoe het ook zij, iedere poging zou thans met zelfmoord gelijk staan. Men kan uit een sneltrein, ja zelfs uit den Vliegenden Hollander1, of uit een bliksemtrein, die met eene snelheid van honderd kilometers in het uur voortijlt, springen, dat is alles wel beschouwd slechts het leven op het spel zetten; maar uit een vervoermiddel springen, dat tweehonderd kilometers in het uur aflegt, dat is de dood willen.

Nu was het die snelheid,—de grootste die zij kon erlangen,—welke aan de Albatros medegedeeld was. Zij overtrof de vlucht van de zwaluw, die honderd tachtig kilometers in het uur bedraagt.

Aan boord van het luchtschip had men moeten opmerken en ook inderdaad opgemerkt, dat de noordoosten wind bestendig was blijven doorstaan. Dat was voor den koers zeer gunstig geweest, daar deze steeds in dezelfde richting, namelijk westwaarts, was geweest. Maar die wind begon te vallen en weldra werd het onmogelijk om op het dek van het luchtvaartuig te verwijlen, omdat de snelheid van vaart de ademhaling belette, ja, als het ware afsneed. De beide gevangenen zouden zelfs op een gegeven oogenblik over boord zijn geworpen, wanneer zij niet door de luchtdrukking tegen hunne roef geplakt waren geworden. [133]

Gelukkig bespeurde de roerganger door de traliën van zijn hok, in welk gevaar zij verkeerden. Hij drukte op een knop, die eene electrische schel in het logies der manschappen deed weerklinken.

Vier hunner slopen of beter gleden toen al kruipende over het dek naar het achterschip.

Dat zij, die zich gedurende een storm op een zeeschip bevonden hebben, hetwelk met den wind op den kop bijgedraaid lag, hun geheugen eens raadplegen, dan zullen zij eerst begrijpen het geweldige van zoo’n drukking. Hier echter was het niet de storm, maar de Albatros zelve, die haar door hare onvergelijkelijke snelheid deed ontstaan.

Om kort te gaan, de vaart moest verminderd worden, hetgeen aan Uncle Prudent en aan zijn secretaris Phil Evans veroorloofde om hunne hutten te gaan opzoeken.

De Albatros vervoerde in het innerlijke harer roeven, zooals de ingenieur Robur terecht verzekerd had, eene in allen deele bruikbare lucht.

Maar welke stevigheid bezat toch dat toestel, dat het aan de drukking bij eene dusdanige plaatsverandering weerstand kon bieden? Die was buitengewoon!

Wat de voortstuwingsschroeven aan het voor- en het achterschip betreft, die bezaten eene zoodanige snelheid van omwenteling, dat men ze zelfs niet meer kon zien draaien. Met eene onmetelijke kracht van indringing schroefden zij zich als het ware in de luchtlaag.

De laatste stad, die men van boord waargenomen had, was Astrakan geweest, welke op een korten afstand van den noordelijken oever der Kaspische zee gelegen is.

De Ster der Woestijn—zooals haar een Russisch dichter genoemd heeft—is van den eersten rang, dien zij weleer innam, tot den vijfden of zesden afgedaald. Die eenvoudige hoofdplaats eener provincie had een oogenblik hare oude walmuren, bekroond met nuttelooze schietgaten, hare vervallen torens, te midden der stad gelegen, hare moskeeën, die aan meer moderne kerken grensden, hare kathedraal met vijf koepeldaken, die verguld en met blauwe sterren bezaaid waren, alsof zij uit een stuk van het firmament geknipt waren, in de verte vertoond; en dat alles was voorgekomen, alsof het in dezelfde waterpas gelegen was van de monding der Wolga, die daar ter plaatse eene breedte van ruim twee kilometers bedraagt.

Daarna, van dit punt af was de vlucht der Albatros als het ware niets anders dan een overijlden rit door de hoogere luchtlagen van den dampkring, alsof zij bespannen ware geweest met die fabelachtige hippogriffen of gevleugelde paarden, die met een enkelen wiekslag een uur gaans aflegden. [134]

Het was tien uur des voormiddags van den 4den Juli, toen de Albatros noordwestwaarts opstevende en nagenoeg het dal der Wolga volgde.

Aan beide zijden konden de steppen der Don en der Ural, die voorbijschoven, ontwaard worden.

Wanneer het mogelijk geweest ware een blik te werpen op dat uitgestrekte grondgebied, dan zou men ternauwernood tijd gehad hebben, om de steden en de dorpen te kunnen tellen.

Toen eindelijk de avond gekomen was, passeerde het luchtschip Moskou, zonder evenwel de vlag, die op het Kremlin woei, te salueeren. In tien uren tijds had de Albatros de tweeduizend kilometers afgelegd, die Astrakan van de oude hoofdplaats van het groote Russische rijk scheiden.

De spoorbaan van Moskou naar Petersburg wordt gerekend twaalfhonderd kilometers lang te zijn. Dat was dus een reisje van een halven dag. De Albatros, nauwgezet als een sneltrein, bereikte dan ook Petersburg en de boorden der Newa tegen twee uur in den morgen. De helderheid van den nacht onder deze hooge breedte, waar de Juni-zon zoo vroeg opkomt en zoo laat ondergaat, veroorloofde gedurende een oogenblik van den aanblik dier hoofdstad te genieten.

Daarna volgden de Finlandsche Golf, de Abo-eilandengroep, de Oostzee, Zweden ter breedte van Stockholm, Noorwegen, ter breedte van Christiania.

Tien uren slechts voor deze twee duizend kilometers!

Waarlijk, men zou kunnen gelooven, dat voortaan geen menschelijke macht in staat ware om der snelheid van de Albatros paal en perk te stellen. Het was alsof zij ten gevolge der resultante van hare voortstuwingskracht met de aantrekkingskracht der aarde in eene onveranderlijke baan rondom den aardbol bevestigd was. Het luchtschip hield evenwel halt juist boven den beroemden waterval, de Rjukanfoss in Noorwegen. De Gousta-berg, welks top de bekoorlijke streken van het Telemarksche beheerscht, stond daar als een grenspaal, die niet overschreden zoude worden.

De Albatros koerste dan ook van dit punt af zuiver zuidwaarts, zonder evenwel hare snelheid te matigen.

En wat voerde Frycollin gedurende dien merkwaardigen tocht uit?

Frycollin bleef in zijne kajuit en hield zich stil als een muis. Hij trachtte den geheelen dag te slapen en maakte daarop slechts op de tijdstippen der maaltijden eene loffelijke uitzondering.

Dan hield hem François Tapage, onze bekende kok aan boord, gezelschap en maakte gaarne van de gelegenheid gebruik, om met zijne angsten den spot te drijven.

“Waarlijk, mijn jongen,” zei hij, “je schreeuwt dus niet meer?”

De neger bromde iets tusschen de tanden. [135]

“Je moet je anders niet geneeren. Je weet, met een paar uren in die balie aan een lang touw, ben je er af!... Kan je dat niet bekoren?.... Niet?”

Frycollin zette een gezicht, alsof hij kiespijn had.

“Met de snelheid, die wij bezitten, moet zoo’n luchtbad een uitstekend middel voor de rheumatiek wezen! Lijd je aan rheumatiek?”

Frycollin knikte neen.

“Hoe jammer, niet waar? Je zoudt dadelijk genezen worden.”

“Mij dunkt, dat bij die snelheid alles uit zijne voegen gerukt wordt,” jammerde Frycollin.

“Dat is best mogelijk, mijn goede Fry. Maar weet je wat nogal geruststellend is?”

“Wat dan, master Tapage?”

“Dat is, dat wij zoo snel vliegen, dat, al ging de boel uit elkaar, wij toch niet vallen kunnen.”

“Meent gij?”

“Op mijn woord van Gasconjer!”

Dat was het stopwoord van den luidruchtigen Franschman en daartegen was niets in te brengen.

Om evenwel de waarheid te zeggen en zonder in de overdrijving van François Tapage te vervallen, dient toch vermeld te worden, dat, dank zij die overgroote snelheid, de arbeid der opstuwende schroeven veel gemakkelijker was. De Albatros gleed over de luchtlaag, die haar droeg, als ware zij een Congrevische vuurpijl.

“En zal dat lang duren?” vroeg Frycollin.

“Alles hangt af van hetgeen gij door lang verstaat.”

“Lang, wat men lang duren noemt!”

“Och neen,” antwoordde de snaaksche kok. “Eenvoudig gedurende het geheele leven!”

“O wee!....” riep de neger uit, die met zijne jammerklachten weer begon.

“Pas op, Fry, pas op!” zei Tapage, terwijl hij den vinger waarschuwend ophief.

De neger keek hem aan zonder met jammeren op te houden.

“Ja, pas op,” vervolgde François Tapage; “want de baas zou, zooals men in mijn land zegt, je wel weer eens op dien schommel kunnen zetten!”

Daarop slikte Frycollin met de dubbele portie vleesch, die hij in den mond stak, zijne zuchten in.

Intusschen hadden de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans, dat waarachtig geen mannen waren, om zich bij nuttelooze jammerklachten te bepalen, eene beslissing genomen.

Het was buiten kijf, dat eene ontvluchting tot de onmogelijkheden behoorde. Maar.... was het niet doenlijk om den voet op den [136]aardbol te kunnen zetten, zoo rees de vraag: of men aan zijne bewoners de wederwaardigheden kon laten weten, die den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute getroffen hadden sedert hunne verdwijning, zoo ook wie hen ontvoerd had en aan boord van welke vliegende machine zij gevangen gehouden werden, om daardoor wellicht eene stoutmoedige poging hunner vrienden uit te lokken, ten einde hen uit de handen van dien Robur te bevrijden? Maar, groote God! op welke wijze moest die poging ten uitvoer gelegd worden?

Gemeenschap aanknoopen? Maar hoe en door welk middel?

Zou het voldoende zijn de in nood verkeerende zeelieden na te volgen, die een brief, waarin de plek der schipbreuk bekend gesteld is, in eene flesch sluiten en die in zee werpen?

Maar hier was de atmospheer de zee. Daarop zou die flesch niet drijven. Slagen was hier niet denkbaar, tenzij de flesch op een voorbijganger viel, op gevaar af hem de hersenpan te verbrijzelen. Neen, zoo’n flesch zou waarschijnlijk niet gevonden worden.

En toch hadden de beide gevangenen slechts dit middel ter hunner beschikking, en zij waren op het punt daartoe eene flesch uit den scheepsvoorraad te bezigen, toen Uncle Prudent een anderen inval had. Hij snuifde, zooals men weet. En hoewel dat geene fraaie gewoonte is, zoo kan hem die toch als Amerikaan, die zich aan erger kon schuldig maken, vergeven worden. In zijne hoedanigheid van snuiver bezat hij natuurlijk eene snuifdoos,—die op dit oogenblik ledig was. Die snuifdoos was van aluminium vervaardigd. Wanneer die naar beneden geworpen was en zij werd door een eerlijk man gevonden, dan zou hij haar oprapen en haar naar een politie-bureau brengen. Daar zou men van den daarin besloten brief kennis nemen, die bestemd was om den toestand der beide slachtoffers van Robur den Veroveraar te onthullen.

Dat werd ten uitvoer gebracht.

De brief was kort, maar deelde toch alles mede, en gaf het adres van Weldon-Institute op, met het verzoek om hem daarheen te zenden.

Toen de voorzitter Uncle Prudent dat schrijven in de snuifdoos besloten had, omwikkelde hij deze met een stevigen linnen lap, zoowel om haar te beletten gedurende den val open te gaan, als om te voorkomen, dat zij door den schok verbrijzeld zoude worden.

Er bleef thans niets meer over, dan op eene gunstige gelegenheid te wachten.

En inderdaad, het moeielijkste van de onderneming was, om gedurende die dolle vlucht over Europa, uit de roef te komen, over het dek te kruipen, op gevaar af door den snijdenden luchtstroom medegevoerd te worden. En dat alles moest in het geheim geschieden.

Van eene andere zijde moest gezorgd worden, dat die snuifdoos [137]niet in eenige zee, meer of ander water viel. In dat geval zou zij onherroepelijk verloren gaan.

Uncle Prudent boog zich over het boord der verschansing heen. (Bladz. 139).

Uncle Prudent boog zich over het boord der verschansing heen. (Bladz. 139).

[138]

Toch bestond de mogelijkheid voor de twee gevangenen, om door dit middel gemeenschap met de bewoonde wereld te verkrijgen. Dus het moest beproefd worden.

Maar het was thans dag. Het was beter den nacht af te wachten, om dan, hetzij eene vermindering van snelheid, hetzij eene kortstondige halt te benuttigen, ten einde buiten de roef te kunnen komen. Dan zou wellicht de verschansing ongemerkt bereikt kunnen worden, om de kostbare snuifdoos boven eene stad—niet anders dan boven eene stad te laten vallen.

Maar al waren alle die omstandigheden aanwezig geweest, dan nog zou het voornemen, althans dien dag—niet uitvoerbaar geweest zijn.

Toen de Albatros toch ter hoogte van den Gousta-berg het Noorweegsche vasteland den rug of beter den achtersteven toegekeerd had, had zij nagenoeg zuid gekoerst. Even buiten de kust gekomen, had zij den lengtegraad van Parijs gevolgd. Het luchtvaartuig stevende dus over de Noordzee langs hare geheele lengte-as, en veroorzaakte de grootste verbazing aan boord van de duizenden vaartuigen, die de kustvaart tusschen Engeland, Schotland, Noorwegen, Zweden, Rusland, Duitschland, Denemarken, Nederland, België en Frankrijk uitoefenden.

Wanneer de snuifdoos niet op het dek zelf van een van die vaartuigen viel, dan zou zij ongetwijfeld zinken.

Uncle Prudent en Phil Evans waren dus verplicht een gunstiger oogenblik af te wachten. Daarenboven zou zich weldra eene voortreffelijke gelegenheid voordoen.

Het was ongeveer tien uur in den avond, toen de Albatros de kusten van Frankrijk ter hoogte van Duinkerken bereikte. De avond was vrij somber. Gedurende een oogenblik kon men de electrische stralen van den vuurtoren op Griz-nez zich zien kruisen met die van den vuurtoren van Dover, welker beide lichttoestellen de geheele breedte van het Pas-de-Calais verlichten.

Daarna stevende de Albatros boven het Fransche grondgebied, terwijl zij zich op eene hoogte van duizend meters boven de oppervlakte van den grond hield.

Hare vaart was niet getemperd geworden. Het luchtschip snorde als een bom boven de zoo talrijke steden, dorpen en gehuchten in die rijke departementen van noordelijk Frankrijk. Steeds langs den meridiaan van Parijs voortijlende, waren het nu Duinkerken, Doulens, Amiens, Creil, Saint Denis, die als het ware daaronder voorbijschoten. Niets deed de Albatros van hare lijnrechte vaart afwijken. Het was ongeveer middernacht toen zij boven de Licht-Stad kwam, een naam, dien Parijs ten volle verdient, zelfs wanneer hare bewoners te bed zijn of zijn moesten. [139]

Welke gril bracht den ingenieur Robur er toe om boven die wereldstad stil te houden? Wie zal dat ooit kunnen ontraadselen? Zooveel is zeker, dat de Albatros daalde, totdat zij de stad slechts op weinige honderden voeten naderde.

Robur trad toen buiten zijne kajuit en de geheele bemanning kwam toen op het dek en rondom de verschansing, zoowel om het heerlijke panorama te genieten, als om weer eens kalme lucht in te ademen.

Uncle Prudent en Phil Evans wachtten zich wel om de gelegenheid, die zich aanbood, te laten ontsnappen, zonder haar te benutten. Beiden zochten, na hunne roef verlaten te hebben, een eenzaam plekje op, om het meest gunstige oogenblik af te wachten. Vooral moesten zij vermijden, dat zij gezien werden.

De Albatros, aan eene reusachtige tor gelijk, gleed zacht over de groote stad. Zij doorliep de lijn der boulevards, welke toen zoo prachtig verlicht waren met de electrische toestellen van Edison. Het geraas der rijtuigen, die nog in de straten rondreden, steeg tot bij het luchtschip op, alsook het gerol en geratel der treinen op de talrijke spoorwegen, die zich als stralen naar Parijs richten.

Daarna kwam het gevaarte ter hoogte van de hoogste monumenten zweven, alsof het tegen den kogel, die het Pantheon bekroont, of tegen het kruis der Invaliden had willen stooten. Daarna fladderde het van de twee minarets van het Trocadero tot aan den metalen toren op het Champ de Mars, welks overgroote reflector de geheele hoofdstad met electrisch licht overstroomde.

Die luchtwandeling, dat nachtelijk flaneeren duurde ongeveer een uur. Het was als een rustpunt in den dampkring, alvorens de eindelooze reis te hervatten.

En waarachtig, de ingenieur Robur wilde waarschijnlijk aan de Parijzenaars het schouwspel van een hemellichaam verschaffen, dat niet door hunne sterrenkundigen voorspeld was. De verlichtingstoestellen der Albatros werden in werking gebracht en twee schitterende stralenbundels stortten zich uit over de pleinen, de squares, de tuinen, de paleizen, over de zestigduizend huizen der stad en verlichtten den gezichteinder van de eene kim tot de andere.

En de Albatros was ditmaal gezien geworden,—maar niet alleen gezien, ook gehoord; want Tom Turner had zijne trompet aan de lippen gebracht en overstelpte de stad met eene schetterende fanfare.

Uncle Prudent boog zich in dat oogenblik over het boord der verschansing heen, opende de hand en liet de snuifdoos vallen.

Bijna gelijktijdig steeg de Albatros in het luchtruim op.

Maar haar vergezelde in dien Parijschen hemel een oorverdoovend hoerah der menigte, die nog talrijk was op de boulevards.—Het was een hoerah van verbazing, hetwelk den grilligen meteoor gold. [140]

Plotseling werden de verlichtingstoestellen van de Albatros buiten werking gesteld. Het duister heerschte wederom rondom het luchtschip evenals de vorige doodsche stilte. Toen werd weer vooruit gestevend met eene snelheid van tweehonderd kilometers in het uur.

Dat was alles wat men van Frankrijks hoofdstad te zien kreeg. Inderdaad niet veel.

Tegen vier uur in den ochtend had de Albatros het geheele Fransche grondgebied in schuine lijn overgestoken. Daarbij had zij, om geen tijd te verliezen met het overstijgen der Pyreneeën of der Alpen, koers over de Provence gezet tot bij de uiterste punt van Kaap Antibes.

Tegen negen uur stonden de San Pietrini verzameld op het terras van de Sint-Pieterskerk te Rome en waren onthutst, toen zij het luchtschip over de Eeuwige Stad zagen heenstevenen.

Twee uren later wiegelde het een oogenblik, terwijl het de baai van Napels beheerschte, te midden der krullen van de rookwolken van den Vesuvius.

Eindelijk na de Middellandsche zee in schuinen koers overgestevend te zijn, werd de Albatros door de kustwachters van de Goulet op de Tunische kust geseind.

Na Amerika had het luchtschip Azië bezocht. Na Azië, Europa. Dat waren meer dan dertigduizend kilometers, die door het bewonderenswaardige luchtgevaarte in minder dan drie-en-twintig dagen afgelegd waren.

En nu, nu was het op het punt om de reis boven de bekende en onbekende streken van het Afrikaansche vasteland te ondernemen.

Misschien verlangt de lezer te weten, wat er van de beruchte snuifdoos geworden is, nadat ze door Uncle Prudent buiten boord geworpen was?

Die snuifdoos was in de Rivoli-straat vlak voor het huis, dat nummer 210 voert, neergekomen. Die straat was toen geheel verlaten. Den volgenden morgen werd die doos door eene eerlijke straatveegster opgeraapt, die haar naar de Prefektuur van Politie bracht.

Daar werd zij aanvankelijk als eene kleine helsche machine beschouwd, met ontplofbare stoffen gevuld. Zij werd eerst uiterst voorzichtig uit den linnen lap, die haar omwikkelde, ontrold, en toen met nog meer voorzichtigheid geopend.

Ja, eene soort uitbarsting had plaats.... De Chef der algemeene veiligheid, met die opening belast, had een vreeselijk niezen niet kunnen weerhouden.

Maar, daarna werd de brief uit de snuifdoos te voorschijn gehaald en tot algemeene verbazing las men het navolgende: [141]

“Uncle Prudent en Phil Evans, de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute te Philadelphia zijn geschaakt en ontvoerd door het luchtschip van den ingenieur Robur. Doet daarvan mededeeling aan de vrienden en bekenden!

(w.g.) Uncle Prudent en Phil Evans.”

Thans was het onverklaarbaar luchtverschijnsel eindelijk aan de bewoners der Beide Halfronden verklaard. Daardoor werd de rust en de kalmte aan de geleerden der talrijke Sterrenwachten, die over de geheele aarde verspreid zijn, weergegeven.


1 De Vliegende Hollander, zoo wordt genoemd een sneltrein tusschen Amsterdam en Rotterdam, vice-versa, die zonder eenige tusschenstations aan te doen, den afstand tusschen de beide koopsteden in een uur en tien minuten aflegt.

[Inhoud]

XII.

Waarin de ingenieur Robur te werk gaat, alsof hij wil mededingen naar den Monthyon-prijs.

Op dit punt van de rondvliegreis der Albatros gekomen, zal het zeker wel geoorloofd zijn de navolgende vraagpunten te stellen:

Wie was die Robur toch, wiens naam alleen men tot nog toe vernam?

Bracht hij zijn leven in de boven luchtlagen door? Rustte zijn luchtvaartuig nooit?

Bezat hij geen toevluchtsplaats in den een of anderen ontoegankelijken Staat, alwaar hij aanleggen kon, al was het dan niet om uit te rusten, dan toch om zijn mondvoorraad en andere benoodigdheden voor zijn luchtschip te vernieuwen?

Het zou vreemd genoemd moeten worden, wanneer het niet zoo was. De vliegende dieren, met den krachtigsten wiekslag bedeeld, hebben toch ergens eene schuilplaats, hebben toch ergens een nest.

Maar, wat dacht de ingenieur Robur met zijne twee gevangenen te doen, die wel is waar hinderlijk, maar toch voor hem slechts bijzaak waren? Was hij van plan ze in zijne macht te houden en hen zoo tot eene eeuwigdurende vliegreis te doemen?

Of wel zou hij hen, na ze over centraal-Afrika, over Zuid-Amerika, over Australië, over den Indischen Oceaan, over den Atlantischen Oceaan, over de Groote Stille Zuidzee rondgevoerd te hebben, om hen ondanks hen zelven te overtuigen omtrent de mogelijkheid van uitvoering der luchtvaart, de vrijheid weergeven en zich vergenoegen met hen te zeggen:

“En nu, heeren, hoop ik, dat gij in de toekomst wat minder [142]ongeloof zult toonen met betrekking tot het ‘zwaarder dan de lucht.’ Gaat nu in vrede en zondigt voortaan niet meer door eenvoudige ontkenning.”

Het is ons vooralsnog onmogelijk op die vragen te antwoorden. Dat is het geheim der toekomst. Wellicht zal dat eenmaal ontsluierd worden.

In ieder geval, al bestond dat nest, dat toevluchtsoord, die ververschingsplaats, zoo beijverde Robur zich niet die op de noordkust van Afrika te zoeken. Hij vergenoegde zich met het einde van dien dag te besteden aan het overstevenen van het Regentschap Tunis, van Kaap Bon of Raz Addar af tot Kaap Karthago, nu eens grillig fladderende, dan weer nauwelijks zwevende. Een weinig later werd zuidwaarts gestuurd en volgde de Albatros het bewonderenswaardige dal der Medjerda, waarbij zij het geelachtig water van die rivier, hetwelk te midden van cactus- en laurierroos-struiken kronkelde, in het oog hield.

Overal deed zij honderden parkieten opvliegen, die op de telegraafdraden rustten en daar de berichten schenen af te wachten, om ze onder hare vleugelen mede te nemen.

Toen de nacht inviel, zweefde de Albatros boven de grenzen van Kroumerijë, en bevond zich toen nog een enkele Kroumir buiten, dan bleef die voorzeker niet in gebreke om ter aarde te vallen, het aangezicht in het stof te verbergen en Allah om bijstand te bidden bij het verschijnen van dien reusachtigen adelaar.

Den volgenden morgen ontwaarde men Bone en de bevallige heuvels in de omstreken van die stad gelegen. Daarna verscheen Philippeville, thans reeds Klein Algiers genoemd, met hare nieuwe boogvormige kaden, hare bewonderenswaardige wijngaarden, welker groene twijgen het geheele landschap overdekken, hetwelk daardoor het uiterlijk verkrijgt, alsof het uit de Bordeaux- of Bourgogne-streken geknipt ware.

Die tocht van vijfhonderd kilometers over Groot en Klein Kabylië bereikte tegen het middaguur zijn eindpunt ter hoogte van de Kasbah van Algiers.

Welk schouwspel toen voor de passagiers van het zwevende luchtvaartuig!

Die reede, welke zich tusschen Kaap Matifou en Pescadospunt opende; die kuststrook, welke bezaaid was met paleizen, met marabouts en met villa’s; die grillige dalen, welke met wijnstokken als met mantels bekleed waren; die Middellandsche zee, zoo blauw van water, waarop de paketbooten stevenden en waarvan de grootsten, de Transatlantische niet veel grooter dan eenvoudige stoombarkassen schenen!

Zoo bereikte men Oran, de schilderachtige, welker bewoners, die [143]zich in hunne tuinen verlaat mochten hebben, de Albatros te midden van een schitterenden sterrenhemel konden ontwaren.

Uncle Prudent en Phil Evans vroegen zich af, aan welke gril de ingenieur Robur gehoorzaamde, toen hij hunne zwevende of beter vliegende gevangenis zoo liet zweven boven het Algerijnsche grondgebied, dat als eene voortzetting van Frankrijk aan de overzijde van die zee, welke terecht den naam van Fransch meer draagt, kan beschouwd worden. Wanneer het een gril was, dan was die gril twee uren na zonsondergang waarschijnlijk bevredigd. Want toen richtte de roerganger met eene enkele beweging van het stuurrad de Albatros zuidwestwaarts, en den volgenden ochtend, toen het luchtschip het Tell-gebergte overschreden had, zagen de passagiers de zon boven de Sahara, die uitgestrekte zandwoestijn, opgaan.

Ziehier, welke koers den dag van den 8sten Juli genomen werd.

Vooreerst kreeg men uitzicht op Geryville, een klein gehucht, hetwelk evenals Laghouat op de grenzen der woestijn gesticht werd, tot vergemakkelijking der gemeenschap bij de latere verovering van Kabylië. Daarna trok men den bergpas van Stillen door. Dit ging met eenige moeielijkheid gepaard, daar de wind, die hevig doorstond, tegen was. Vervolgens stevende men over de woestijn, nu eens langzaam zwevende over de groene oasen of ksarren, dan weer voortijlende met een stoute vaart, die de gypaëten in hunne vlucht voorbij-ijlde. Men moest zelfs verscheidene malen vuur geven op die vreeselijke vogels, die er niet voor terugdeinsden zich bij troepen van twaalf tot vijftien stuks op het luchtschip te werpen, tot grooten schrik van den armen Frycollin.

Maar, konden de gypaëten slechts met vervaarlijke kreten die geweerschoten beantwoorden of met hunne scherpe bekken en gierenklauwen dreigen, de menschelijke inboorlingen van het land, niet minder woest dan het gedierte, grepen hunne geweren en spaarden hunne kogels niet, vooral toen het luchtschip den Zoutberg voorbijkwam, welks groen en violetachtig geraamte door zijn witten sneeuwmantel heenscheen.

Men beheerschte toen de Groote Sahara.

Daar kon men nog de overblijfselen van de bivouacs van Abd-el-Kader bespeuren.

Daar is de streek steeds gevaarlijk voor den Europeeschen reiziger, vooral wanneer hij verzeild raakt op het grondgebied van het bondgenootschap der Beni-Mzal.

De Albatros moest toen in hooger luchtlagen stijgen, om aan een doorkomen van den simoun, dien gevaarlijken woestijnwind, te ontsnappen. De stormvlaag joeg toch golven van roodachtig zand over den bodem voort, zooals de vloed bij het doorstaan het schuim van den Oceaan bij het naderen van ondiepe stranden opjaagt. [144]

Later verschenen de treurige hoogvlakten van Chebka, alwaar zich geheele velden van een zwartachtigen lavatrachiet tot aan het groene en schoone dal van Ain-Massin uitstrekten.

Men kan zich moeielijk de verscheidenheid voorstellen dier streken, die door den blik in haar geheel omvat werden.

Op de heuvelrijen, met groen geboomte en struiken bedekt, volgden lange grijsachtige terreinplooien, die zich als een arabische burnou uitstrekten en welker prachtige plooiwrongen den bodem tot een zeer geaccidenteerd terrein maakten.

In de verte werden “oueds”, die bergstroomen met hare woelige wateren ontwaard, daarbij palmboombosschen, groepen hutten, geschaard op eene heuvelverheffing, die zich daar, bij den horizon rondom hunne moskeeën geschaard, voordeden als gebakjes, op den bodem rondom een tulband uitgespreid. Zoo kreeg men gezicht op Metlifi, waar een godsdienstig opperhoofd, de groote Marabout Sidi Chiek verblijf houdt.

Verscheiden honderd kilometers werden, voordat de nacht inviel, boven een uitgestrekt grondgebied, hetwelk door groote duinen doorsneden was, afgelegd.

Wanneer de Albatros had willen aanleggen, dan had zij voorzeker het anker geworpen in de laagvlakte der oase van Ouargla, welke in een onmetelijk woud van palmboomen verscholen ligt. De stad vertoonde zich zeer duidelijk met hare drie afzonderlijke kwartieren, met het paleis van den Sultan, eene soort van versterkte Kasbah, met hare huizen, opgetrokken in bouwsteenen, welke in de zonnewarmte gebakken waren, en met hare artesische bronnen, die in den dalbodem geboord waren, en waaruit het luchtschip zijn voorraad water had kunnen vernieuwen. Maar de afgelegde reis was met zulk eene snelheid volvoerd, dat het Hydaspes-water, in de vallei van Cachemir opgepompt, nog zoo overvloedig in de waterketels van de Albatros aanwezig was, dat aan geen water-innemen daar te midden van de woestijnen van Afrika gedacht werd.

Werd de Albatros door de Arabieren, door de Mozabiten, door de Touaregs, door de negers, die de oase van Ouargla bewonen, bespeurd? Voorzeker, daar zij met honderden geweerschoten begroet werd, welker kogels machteloos naar beneden vielen, zonder het gevaarte te hebben kunnen bereiken.

Daarna viel de nacht in, die stille nacht in de woestijn, welks geheimen door Felicien David zoo dichterlijk in welluidende klanken als muziek vertolkt zijn.

Gedurende de volgende uren werd zuidwestwaarts gestuurd en sneed men den weg naar El Golea, die in 1859 door den onverschrokken Franschman Duveyrier verkend was.

Steeg een machtig geloei op van geheele kudden olifanten en buffels. (Bladz. 149).

Steeg een machtig geloei op van geheele kudden olifanten en buffels. (Bladz. 149).

De duisternis was zwart en dik. Men kon nog niets ontwaren van [145]de Transsaharasche spoorbaan, die volgens het project Duponchel ontworpen is. Dat zal een lange ijzeren band zijn, die Algiers [146]langs Laghouat en Gardaia met Tombouctou in verbinding moet brengen en bestemd is, om later aan de Bocht van Guinea aan te sluiten.

De Albatros kwam nu in de equatoriaalstreken aan en overschreed den Kreeftskeerkring.

Op een afstand van duizend kilometers van de noordelijke Saharagrens bereikte zij den weg, alwaar de majoor Laing in 1846 den dood gevonden heeft.

Zij sneed het pad, hetwelk door de karavanen van Marokko naar Soudan gevolgd wordt, en zweefde over dat gedeelte der woestijn, hetwelk door de Touaregs afgeschuimd wordt. De passagiers van het luchtschip hoorden het “zandgezang”, een soort van zacht en klagend gemurmel, hetwelk aan den bodem schijnt te ontsnappen.

Een enkel voorval deed zich voor. Eene wolk van sprinkhanen steeg uit de vlakte in de ruimte op, en er viel eene zoodanige menigte van aan boord van het luchtvaartuig, dat het gevaar liep om “te gronde te gaan”. Maar men haastte zich, dat overwicht over boord te werpen, behalve een paar honderdtallen, die door François Tapage uitgezocht en verzameld werden. Hij bereidde ze op zoo smakelijke wijze, dat toen Frycollin ze proefde, deze zijne gewone angsten voor een oogenblik vergat.

“Drommels, die zijn even lekker als garnalen,” zei de neger.

Men bevond zich toen op een afstand van achttien kilometers van de oase Ovaryla, en naderde de noordergrens van het onmetelijke rijk, dat Soudan genoemd wordt.

Tegen twee uur in den namiddag verscheen dan ook eene stad, die aan de bocht, welke door een grooten stroom gevormd wordt, gelegen is.

Die stroom was de Niger.

Die stad was Tombouctou.

Tot heden was dat Afrikaansche Mekka slechts door reizigers, afkomstig van het Oude Wereldrond, bezocht geworden. Daaronder telde men mannen als: Bazouta, Khazan, Imbert, Mungo Park, Adam, Laing, Caillé, Barth, Lenz, enz. enz. Maar dien dag voerde het grootste toeval twee Amerikanen derwaarts, die alsnu bij hun terugkeer in hun vaderland,—wanneer zij daar ooit wederkeerden,—over die stad de visu, de auditu en zelfs de olfactu zouden kunnen getuigen.

De visu:—omdat hun blik kon waren over al de punten van den driehoek, metende vijf of zes kilometers oppervlakte, die de stad vormt.

De auditu:—omdat het dien dag groote marktdag was en er een verschrikkelijk groot spektakel gemaakt werd. [147]

De olfactu:—omdat de reukzenuw meer dan onaangenaam aangedaan werd door de geuren, die opstegen van het plein Youboe-Kamo, alwaar de vleeschhal zich dicht bij het paleis der oude koningen So-Maïs verhief, en er van hygiënisch staatstoezicht geen sprake was.

Maar, al getuigde ook het meerendeel der zintuigen voor het aanwezen der Afrikaansche hoofdstad, zoo meende toch de ingenieur Robur, dat het zijn plicht was, om den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute in kennis te stellen, dat zij het buitengewone voorrecht genoten de Koningin van Soudan, die thans in de macht der Touaregs van Taganet is, te aanschouwen.

“Tombouctou, heeren!” zei hij hen op denzelfden toon, als hij twaalf dagen vroeger: “Indië, heeren”, aangekondigd had.

Daarna vervolgde hij:

“Tombouctou ligt op den 18den graad noorderbreedte en op 5°56’ westerlengte van den meridiaan van Parijs. De stad wordt gerekend zich op tweehonderd vijf en veertig meters boven den gemiddelden stand der zeeoppervlakte te verheffen. Zij is niet zonder belangrijkheid, want zij telt twaalf of dertien duizend inwoners en was vroeger beroemd door de kunsten en wetenschappen, die er beoefend werden.—Misschien gevoelt gij aanvechting om er te ontschepen en er eenige dagen door te brengen?”

Een zoodanig voorstel kon niet anders dan spottenderwijze door den ingenieur Robur gedaan zijn. En dat was ook zoo; want dadelijk daarop hernam hij dan ook:

“Maar, volgens mij, zou het voor vreemdelingen uiterst gevaarlijk zijn, te midden van die Negers, die Berberen, die Foullanen, die Touaregs, enz. enz. die de landstreek bewonen, te verschijnen. En ik voeg er bij, dat het des te gevaarlijker zou zijn, nu wij met een luchtschip in hunne oase zouden nederdalen. Dat zou hun wantrouwen voorzeker in groote mate opwekken.”

“Mijnheer Robur,” antwoordde de secretaris Phil Evans op bitsen toon, “om het genoegen te smaken u te kunnen verlaten, zouden wij het er wel op willen wagen, door die inboorlingen minder welwillend te worden onthaald. Wanneer wij tusschen twee gevangenissen te kiezen hadden, dan zou onze keuze gauw uitgesproken zijn: Liever Tombouctou dan de Albatros!”

“Dat hangt van den smaak af,” hernam de ingenieur. “Ik zal in ieder geval mij wel wachten de proef te nemen, want ik ben verantwoordelijk voor de veiligheid der gasten, die mij de eer aandoen met mij te reizen...”

“Dus, ingenieur Robur,” zei de voorzitter Uncle Prudent, die van verontwaardiging trilde en zich niet meer bedwingen kon, “dus gij vergenoegt u niet met de rol van gevangenbewaarder, die gij zoo [148]waardig vervult. Bij de misdaad, op onze personen gepleegd, voegt gij ook nog het beleedigen uwer slachtoffers?...”

“O, mijnheer Prudent, beleedigen!... Welk een woord!... hoogstens ietwat bespotten.”

“Bij den hemel, mijnheer! Pas op!”

“Ik antwoord u zoo kalm mogelijk.”

“Zijn er dan geen wapens aan boord?”

“O, wat dat betreft, een geheel arsenaal. De Albatros is goed voorzien.”

“Twee revolvers zouden voldoende zijn!”

“Twee revolvers?... Voldoende... voor wat?”

“Als ik de eene in de hand had en gij de andere, dan...”

“Oh, oh! een duel!” riep Robur uit.

“Ja, zeker, een duel!” krijschte Uncle Prudent meer dan hij sprak.

“Een duel, dat een van ons beiden het leven zou kunnen kosten?”...

“Neen, niet zou kunnen, maar zeer zeker zou kosten!” bulderde Uncle Prudent in den hoogsten graad van verwoedheid.

“Welnu, geachte voorzitter van Weldon-Institute, dat weiger ik.”

“Gij weigert?...”

“Ja, ik weiger!”

“Gij weigert te duelleeren?...”

“Zeker, ik geef er natuurlijk de voorkeur aan, om u levend bij mij te houden!”

“En zelf geen gevaar te loopen, niet waar? Dat is voorzichtig en uiterst verstandig!”

“Of ik verstandig of niet handel, zijn uwe zaken niet. Hier aan boord handel ik, zooals ik dat goedvind. Het staat aan u om er over te denken zooals gij verkiest...”

“Ja, dat geeft ons wat?”

“En, als u dat niet bevalt, dient dan uwe klachten in...”

“Onze klachten?”

“Ja, als gij kunt!”

“Als wij kunnen?... Wel, dat is reeds geschied.”

“Waarlijk?”

“Ja, waarlijk. Was het dan toch zoo moeielijk, een brief te laten vallen, terwijl wij boven het bewoonde gedeelte van Europa stevenden?”

“Hebt gij dat gedaan?” riep Robur, die zich door een onweerstaanbare opwelling van toorn liet vervoeren.

“En als wij dat gedaan hadden?”

“Als gij dat gedaan hadt, dan zoudt gij verdienen...”

“Wat dan, heer ingenieur?”

“Dat gij uwen brief over boord nagezonden wordt!”

“Welnu, werp ons dan over boord; want...” [149]

“Want?...”

“Want wij hebben het gedaan!” riep Uncle Prudent uit.

Robur trad met gebalde vuisten op de beide Amerikanen toe.

Op een enkel zijner gebaren was Tom Turner aan het hoofd van eenigen der bemanning toegeschoten. Waarachtig, de ingenieur voelde eene machtige aanvechting bij zich opkomen om zijne bedreiging ten uitvoer te leggen, en... ongetwijfeld was hij bevreesd om aan die opwelling gehoor te geven; want... hij keerde zich eensklaps om en verdween met rassche schreden in zijne roef.

“Mooi!” zei Phil Evans kortaf.

“Ja, hij is bang,” antwoordde de voorzitter Uncle Prudent; “maar bij den hemel! wat hij niet heeft gedurfd, zal ik durven. Ja! waarachtig, ik zal het doen!”

De bevolking van Tombouctou verzamelde zich in dat oogenblik op de pleinen, in de straten, op de terrassen der woningen, die amphitheatersgewijs gebouwd waren. In de voornaamste en rijkste kwartieren van Sankore en Sarahama, zoowel als in de conisch-vormige hutten van het kwartier Raguidi, gilden de priesters van boven de omgangen der minarets hunne heftigste vervloekingen uit jegens dat luchtmonster, hetwelk daar aan de hemeltransen verscheen. Die vervloekingen waren trouwens onschuldig genoeg en minder gevaarlijk dan geweerkogels.

Tot in de havenplaats Kahara, welke in eene kromming van den Niger gelegen is, was alles in rep en roer. Waarachtig, als hier de Albatros geland ware, dan zou zij uit elkander gescheurd, dan zou zij vernietigd zijn geworden. Maar het luchtschip stevende voort, en gedurende ettelijke kilometers begeleidden haar geheele troepen ooievaars, francolynen en ibissen, allen steltvogels, die met het vaartuig in spoed poogden te wedijveren. Maar de snelheid van de Albatros was zoo groot, dat zij de luchtbewoners spoedig op aanmerkelijken afstand achtergelaten had.

Tegen het vallen van den avond steeg een machtig geloei op van geheele kudden olifanten en buffels, die in deze landstreek, welker vruchtbaarheid bewonderenswaardig is, tehuis zijn.

Gedurende de volgende vier en twintig uren ontrolde zich voor den blik van de opvarenden van de Albatros, die geheele landstreek, welke tusschen den Parijzer meridiaan en den tweeden graad westerlengte ligt, in de bocht, welke de Niger daar vormt.

Waarlijk, wanneer de een of andere aardrijkskundige zoo’n luchtvaartuig ter zijner beschikking had, met welk gemak zou hij de topografische opname van dat land niet kunnen verrichten! Met welk eene nauwkeurigheid zou hij de terreinverheffingen kunnen in kaart brengen, den loop der stroomen en van hunne schatplichtige nevenrivieren kunnen aangeven, de juiste ligging der steden en dorpen [150]kunnen vaststellen! Dan zou men niet meer van die ledige plekken op de kaarten van midden-Afrika aantreffen; dan zou men niet meer van die plekken met bleeke kleuren of door gestippelde lijnen aangegeven ontwaren; niet meer van die onzekere aanduidingen, welke den kartograaf wanhopig maken!

De Albatros passeerde in den ochtend van den 11den de bergen van Noordelijk Guinea. Deze landstreek is gelegen tusschen Soudan en de golf, die naar haar de Bocht van Guinea genoemd wordt.

Bij den gezichteinder bemerkte men de scherpe omtrekken van het Kong-gebergte, die in het Koninkrijk Dahomey gelegen zijn.

Uncle Prudent en Phil Evans hadden zich kunnen overtuigen, dat de richting van de Albatros sedert het vertrek van Tombouctou zuiver zuid geweest was. Daaruit hadden zij de gevolgtrekking gemaakt, dat, wanneer de koers niet gewijzigd werd, zij zes graden verder, de Evenachtslijn zouden bereiken.

Waar zou de Albatros thans weer het vasteland gaan verlaten, om nu niet eene Behringstraat, eene Kaspische zee, eene Noordzee, of eene Middellandsche zee over te steken, maar om zich ditmaal over den Atlantischen Oceaan, een der groote wereldzeeën te gaan wagen?

Dat vooruitzicht was niet bemoedigend voor de beide gevangenen; want de kansen om te ontvluchten zouden dan hopeloos, ja geheel en al nul worden.

De Albatros stevende zeer langzaam vooruit. Het was, alsof het vaartuig aarzelde het Afrikaansche werelddeel te verlaten.

Zou de ingenieur Robur er aan denken, om op zijne schreden terug te keeren?

Neen, dat niet! Maar zijn geheele aandacht was op het land gevestigd, hetwelk hij op dit oogenblik overzweefde.

De lezer weet,—en onze Robur wist het ook,—dat het koninkrijk Dahomey een der machtigste staten is op de Westkust van Afrika. Hoewel het machtig genoeg was om met zijn buurman het koninkrijk der Ashantis te kunnen beoorlogen, zijn zijne grenzen toch vrij beperkt, daar zijne uitgestrektheid van Noord naar Zuid slechts honderd twintig uren gaans bedraagt en zijne breedte van Oost naar West slechts zestig. Maar zijne bevolking wordt op achtmaal honderdduizend zielen berekend, sedert de onafhankelijke Staten van Ardrah en Wijdah er bij ingelijfd werden.

Maar, al is het koninkrijk Dahomey niet groot, toch heeft het dikwijls van zich doen spreken.

Het is berucht door de verschrikkelijke wreedheden, welke zijne jaarlijksche festiviteiten kenmerken, door zijne menschenoffers, door zijne vreeselijke hekatomben, die bestemd zijn om ter eere van den beheerscher, die op den troon komt, te vallen. [151]

Het is zelfs een beleefdheidsvorm van den koning van Dahomey, dat wanneer hij bezoek van eenig hoog personage of van een vreemden ambassadeur ontvangt, dezen met de verrassing van een geschenk van een dozijn menschenhoofden, ter zijner eere versch afgehouwen, te verwelkomen.

En die eer geldt voor des te grooter, wanneer het de Minister van Justitie, de “mingham” zelf is, die de onthoofding verricht heeft, en die bij dat baantje van beul dan ook zeer handig te werk gaat.

Toen nu de Albatros op het punt stond de grenzen van het koninkrijk Dahomey te overzweven, was de souverein Bahadon juist gestorven en de geheele bevolking was bij elkander gekomen, om tot de verkiezing van een opvolger over te gaan. Vandaar dat er eene zeer groote beweging in het land waar te nemen was, eene beweging, die Robur niet ontgaan kon en hem ook niet ontgaan was.

Inderdaad, geheele gelederen van Dahomeysche landlieden richtten hunne schreden naar Abomey, de hoofdplaats des lands. Goed onderhouden wegen, die tusschen uitgestrekte vlakten, met reuzengras overdekt, tusschen onmetelijke maniokvelden, prachtvolle bosschen van palmboomen, van kokosboomen, van betelboomen, van mimosa’s, van oranjeboomen, van mangaboomen, enz. enz. kronkelden; ziedaar het land, dat zich voor den opgetogen blik van de opvarenden van het luchtschip ontwikkelde, en waaruit de welriekende geuren der keerkringsgewassen tot bij die bewonderaars opstegen, terwijl zij parkieten en kardinaalvogeltjes in zwermen van duizenden, in het dichte loof van die wouden konden zien rondvliegen en ronddartelen.

De ingenieur Robur lag over de verschansing gebogen en scheen in zijne overpeinzingen verzonken te zijn. Hij wisselde slechts van tijd tot tijd eenige woorden met zijn eersten officier, zijne rechterhand, Tom Turner.

Het scheen daarenboven niet dat de Albatros de eer genoot de aandacht van die saamgepakte menigte op te wekken. Dat was daaraan toe te schrijven, eensdeels dat die inboorlingen soms geheel onder het ondoordringbaar loofdak verscholen waren, anderdeels omdat het luchtschip op eene vrij aanzienlijke hoogte zweefde, waar het zich te midden van een licht wolkendak bewoog.

Maar tegen elf uur in den voormiddag, verscheen de hoofdplaats met haren gordel van walmuren, die door een aaneengeschakeld stelsel van voorgelegen grachten, welke een omtrek van twaalf mijlen omgaven, verdedigd werden. De waarnemers konden breede straten opmerken, die regelmatig aangelegd waren, waartoe zich de effen grond uitstekend geleend had. Aan de noordzij der stad was het paleis des konings gelegen.

Het uitgestrekte geheel van dat paleis met zijne bijgebouwen [152]wordt beheerscht door een terras, in welks nabijheid de hut der offeranden gelegen is.

Van de hoogte van dit terras worden gedurende de dagen der festiviteiten gevangenen, die in teenen manden gebonden zijn, aan het volk toegeworpen. Moeielijk is het, zich een begrip te maken van de wreedheid en de verwoedheid, waarmede deze rampzaligen in stukken gescheurd worden.

Op een gedeelte der pleinen, die de onderdeelen van het paleis des souvereins van elkander afscheiden, zijn vierduizend strijdhaftige vrouwen gehuisvest, die een der afdeelingen en waarlijk niet de minst moedige van het koninklijk leger uitmaken.

Al kan ook betwist worden, dat er Amazonen langs de rivier van dien naam in Zuid-Amerika aangetroffen worden, in Dahomey bestaat daaromtrent niet de minste twijfel. De eenen dragen een blauw hemd met een blauwen of rooden sjerp, eene witte met blauw gestreepte pantalon, met eene patroontasch aan den buikgordel vastgehecht; de anderen als olifant-jageressen, zijn gewapend met een dolkmes met korte kling, en hebben het voorhoofd versierd met twee antilopen-hoorns, die met een ijzeren band om het hoofd vastgemaakt zijn. Weer anderen, die als artilleristen dienst doen, zijn gekleed met een wapenrok, die half blauw en halfrood is, en hebben tot verdedigingswapen een tromblongeweer, welks trechtervormige loop van gegoten ijzer vervaardigd is. Eindelijk nog het bataillon der maagden, met hare blauwe wapenrokken en hare witte pantalons; dit zijn ware vestalen, kuisch en rein als Diana, en evenals deze godin gewapend met boog en pijlen.

Wanneer nu de lezer in gedachte bij deze afdeeling Amazonen eene andere afdeeling van vijf of zes duizend mannen in korte pantalons, met hemden van katoen en eene soort sjerp om het middel gebonden, zal gerekend hebben, dan zal hij zich een denkbeeld van het Dahomeysche leger kunnen vormen.

De stad Abomey was dien dag geheel en al verlaten.

De souverein, het koninklijk gezin en bedienden-personeel, het vrouwelijk en mannelijk leger, daarenboven de geheele bevolking hadden de woonplaats verlaten, om zich naar eene opene plek te begeven, die op eenige mijlen afstand te midden van prachtige bosschen gelegen was.

Op die vlakte moest de erkenning en de huldiging van den nieuwen koning geschieden.

Daar zouden ettelijke duizenden krijgsgevangenen, bij de laatste strooptochten buit gemaakt, ter eere van dien jongen vorst opgeofferd worden.

Het was ongeveer twee uur in den namiddag, toen de Albatros boven die vlakte aankwam en te midden van eenige dampen, die [153]haar voor het oog der Dahomeyers verborg, begon te dalen.

Zelfs het kleine kanonstuk werd onder een zeer scherpen hoek gericht. (Blz. 156).

Zelfs het kleine kanonstuk werd onder een zeer scherpen hoek gericht. (Blz. 156).

Minstens waren daar zestigduizend menschelijke wezens bij elkander, [154]die van alle kanten van het rijk, van Widah, van Kerapaij, van Adrah, van Tombory en zelfs van de verst verwijderde dorpen gekomen waren.

De nieuwe koning—een stevige kerel, Bon Nadi genaamd, en vijf en twintig jaren oud,—was gezeten op eene hoogte, die door wijdvertakte boomen overvloedig beschaduwd was. Vóór hem was zijne nieuwe hofhouding verzameld, alsook zijn mannelijk leger, zijne amazonen en het geheele volk.

Aan den voet van de hoogte speelden een vijftigtal muzikanten op hunne barbaarsche instrumenten. Dat waren uitgeholde olifantstanden, die een vreemden en ruwen toon bezaten; dat waren trommen vervaardigd van uitgeholde boomstammen, van botervaatjes, van kalebassen, die met bokkenvellen overspannen waren; dat waren guitaren van holle houtblokken, die van een paar snaren voorzien waren; dat waren klokjes, die met een ijzeren tongstuk bespeeld werden; dat waren bamboe fluiten, welker scherpe toon boven alles uitklonk. En daartusschen werden ieder oogenblik geweer- en donderbusschoten vernomen, ook losbrandingen van kanonnen, die hunne gebrekkige affuiten deden opspringen, waardoor voor het vrouwelijke bedienings-personeel van die artillerie veel gevaar geboren werd om verpletterd te worden. Dat alles veroorzaakte zulk een spektakel, dat het voorzeker den hevigsten donder had overstemd en in het niet doen zinken.

In een hoek van de vlakte lagen de gevangenen, bewaakt door eene sterke gewapende wacht soldaten. Dat waren de rampzaligen, wier lot het was den overleden koning in het leven hiernamaals te vergezellen. Die vorst mocht toch na den dood geen zijner koninklijke prerogatieven missen.

Bij de begrafenisplechtigheden van Ghozo, vader van Bahadon, had deze hem als goede zoon eene lijfwacht van drieduizend man medegegeven. Bon Nadi kon niet minder voor zijn voorganger doen.

Waren er niet talrijke boodschaploopers noodig om niet alleen de Geesten, maar al de bewoners van het hemelrijk uit te noodigen, ten einde aan den stoet van den vergoodden monarch deel te nemen?

Een vol uur werd er besteed om redevoeringen, toespraken en palabers te houden, die afgewisseld werden door dansen, ten uitvoer gebracht niet alleen door in het vak doorkneedde bayadèren, maar ook door de amazonen, die daarbij eene zeer oorlogszuchtige bevalligheid ten toon spreidden.

Maar het oogenblik der hekatombe naderde eindelijk.

Robur, die de bloedige gebruiken van Dahomey kende, verloor de rampzalige gevangenen, die uit mannen, vrouwen en kinderen bestonden, en tot die slachting bestemd waren, niet uit het oog.

De “mingham” stond aan den voet van de hoogte gereed. Hij [155]zwaaide met zijn sabel, een waar beulswapen met kromme kling, voorzien van een metalen bol aan de punt, in den vorm van een vogel, waardoor eene soort van topzwaarte verkregen werd, die den slag onfeilbaar moest maken.

Maar de mingham was ditmaal niet alleen. Hij zou het werk onmogelijk afkunnen.

Bij hem stonden dan ook een honderdtal helpers, die als beulsknechten eene zekere mate van behendigheid in het afslaan van hoofden in één slag verkregen hadden.

De Albatros naderde intusschen in schuine richting en langzamerhand, door de omwentelingen zijner opstuwende en voortstuwende schroeven te matigen. Weldra trad het luchtgevaarte uit de wolkenlaag, die het tot op honderd meters afstand van de aard-oppervlakte omsluierde, te voorschijn, en verscheen plotseling voor het eerst.

In tegenstelling van hetgeen bij zoo’n gelegenheid gewoonlijk gebeurde, verbeeldden die wreedaardige inboorlingen zich een hemelsch wezen te zien nederdalen met het bijzondere doel, om hulde aan hunnen overleden koning Bahadon te komen bewijzen.

Toen barstte er eene onbeschrijfelijke geestdrift los. Het vaartuig werd onophoudelijk aangeroepen, en gebeden werden gericht tot dat bovennatuurlijke luchtpaard, een waar hippogrief, hetwelk voorzeker het lijk van den overleden souverein kwam opnemen, om het naar boven in den Dahomeyschen hemel over te brengen.

In dit oogenblik flikkerde het zwaard van den mingham en vloog het eerste hoofd van een armen gevangene van den romp. Toen werden andere krijgsgevangenen bij honderdtallen tot hunne afgrijselijke beulen voorgebracht.

Plotseling knalde een geweerschot van de Albatros.

De minister van justitie viel dood en met het aangezicht ter aarde neer.

“Goed gemikt, Tom!” zei Robur goedkeurend.

“Ba!.... zoo in den dichten hoop! Dan is raken geen kunst,” zei de eerste officier.

De overige bemanning stond ook met geweren gewapend, gereed om op het eerste sein van den ingenieur vuur te geven.

Maar in de meening van die verzamelde menigte was eene wijziging gekomen. Zij had het thans beter begrepen. Dat gevleugeld monster was geen goedgunstige Geest, maar dat was een geest met vijandige bedoelingen jegens dat goede volk van Dahomey bezield. Toen de mingham dan ook dood ter aarde viel, steeg een vreeselijk wraakgeschreeuw allerwege op, en een hevig geweervuur knetterde weldra over de vlakte.

Die bedreigingen en dat schieten verhinderden de Albatros niet, om stoutmoedig tot op honderd vijftig voeten van den grond te naderen. [156]

De voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris konden in weerwil van hunne vijandelijke gezindheid jegens Robur, niet anders doen dan den ingenieur bij zijn menschlievend streven ter zijde staan.

“Ja, laten wij de gevangenen bevrijden!” riep Uncle Prudent uit.

“Juist, laten wij de gevangenen bevrijden!” juichte Phil Evans.

“Dat is mijn plan!” antwoordde de ingenieur.

En de repeteergeweren van de Albatros, aan de beide Amerikanen in handen gegeven, knetterden even lustig als die der overige bemanning. Het was een ratelend geweervuur, dat iemand hooren en zien zou kunnen doen vergaan. Geen enkele kogel ging in die dicht opeengepakte menschenmassa verloren.

En zelfs het kleine kanonstuk aan boord werd onder een zeer scherpen hoek gericht en zond ter gewilder tijd eenige kartetsbussen in die dichte groep, die wonderen verrichtten.

De krijgsgevangenen, zonder evenwel eenig begrip te hebben van die hulp welke van boven kwam, verbraken dadelijk hunne banden, terwijl de soldaten, die hen bewaakten, geweerschoten met de bemanning van het luchtschip wisselden.

De schade, die aan boord teweeggebracht werd, was uiterst gering. Een der wieken van de voorschroef werd door een schot doorboord; andere kogels troffen den romp.

Zelfs Frycollin, die zich bij het eerste schot in zijne hut verstopt had, werd bijna getroffen door een projectiel, dat de omwanding der roef doorboord had.

“O, zij willen er van proeven,” riep Tom Turner uit. “Welnu, zij zullen er van lusten!”

En meteen liet hij zich naar beneden, naar de kruitkamer glijden en kwam weldra terug met een dozijn dynamietpatronen, die hij aan de manschappen aan boord uitdeelde. Op een teeken van Robur werden deze patronen boven den heuvel naar beneden geworpen, alwaar zij door den schok op den grond ontploften.

Toen vlood alles, ten prooi aan den hevigsten schrik en de grootste ontsteltenis. Koning, hofhouding, leger, amazonen, volk, alles, alles stoof heen, alsof hen de duivel op de hielen zat. Maar, eerlijk bekend, zoo’n bovennatuurlijke tusschenkomst gaf er wel reden toe!

Allen hadden eene toevlucht onder de boomen gezocht, terwijl de krijgsgevangenen de vlucht namen, zonder dat iemand er aan dacht, hen te vervolgen.

Zoo werden de festiviteiten gestoord, die ter eere van den nieuwen koning van Dahomey hadden moeten plaats hebben. Het was een ruwe stoornis, die evenwel hare goede zijde had.

Uncle Prudent en Phil Evans moesten erkennen, dat het luchtschip, waarop zij zich bevonden, een machtig toestel was en dat het in staat was belangrijke diensten aan de menschheid te bewijzen. [157]

Eindelijk steeg de Albatros weer tot hare gewone hoogte op, stevende in volle vaart over Wydah heen en had weldra die woeste kust, welke door de zuidwesten winden met eene ontoegankelijke branding omgeven wordt, uit het oog verloren.

Het luchtschip zweefde boven den Atlantischen Oceaan.

[Inhoud]

XIII.

Waarin Uncle Prudent en Phil Evans een geheelen oceaan oversteken, zonder zeeziek te worden.

Ja, de Atlantische Oceaan!

De vrees van de beide Amerikaansche gevangenen was bewaarheid.

Het scheen evenwel, dat Robur niet de minste ongerustheid koesterde om zich boven dien uitgestrekten oceaan te wagen. Zoo iets kon zijn geest en ook dien van zijne manschappen niet verontrusten; zij moesten immers aan dergelijke tochten gewoon zijn. Allen waren reeds bij het intreden van den nacht naar hunne hutten gegaan. Geen nachtmerrie zou hunnen slaap verstoren.

Waar stevende de Albatros heen?

Zou zij, zooals de ingenieur Robur gezegd had, meer dan de reis rondom de wereld afleggen?

In ieder geval zou die reis toch ergens moeten eindigen. Het was bepaald onaanneembaar, dat Robur zijn leven in de lucht aan boord van zijn luchtschip zou doorbrengen en dat hij nimmer aan wal zou komen.

Hoe zou hij zijn voorraad levensmiddelen aanvullen? En zijne munitie? Zonder nog te spreken van de noodige grondstoffen tot het inwerkingbrengen van de machines? Hij moet toch ergens een toevluchtsoord, eene havenplaats als men wil, in een onbekend en onbezocht oord van den aardbol hebben, waar de Albatros zich van het noodige kon voorzien.

Dat de ingenieur Robur iedere gemeenschap met de bewoners der aarde afgebroken had, was mogelijk; maar dat hij geene gemeenschap met de oppervlakte der aarde hield, was onmogelijk!

Wanneer echter die redeneering juist was, waar lag dan dat punt? Hoe was de ingenieur er toe gekomen om het te kiezen? Werd hij daar door eene kleine kolonie, welker opperhoofd hij was, verwacht?

Kon hij daar een nieuw personeel voor zijn luchtschip aanwerven?

En vooreerst, waarom hadden die lieden, welke van zoo verschillenden landaard waren, hunne toekomst aan zijn gesternte toevertrouwd? [158]

Dan, eene andere gedachte: over welke middelen beschikte de ingenieur, om een zoo kostbaar gevaarte, waarvan de samenstelling zoo geheim was gehouden, te hebben kunnen vervaardigen? Het is waar, het onderhoud scheen niet duur te zijn. Men leefde aan boord in een soort van gezellige gemeenzaamheid, een waar familieleven. Die lieden waren blijkbaar gelukkig en staken dat niet onder stoelen of banken.

Maar, wie was dan toch eindelijk die Robur? Vanwaar kwam hij? Hoe was het met zijn verleden gesteld? Dat waren allemaal raadselen, die onmogelijk op te lossen waren; wanneer namelijk de betrokken persoon, die er het voorwerp van was, niet goedvond een tipje van het geheim op te tillen en zoo aanleiding tot ontdekking te geven. Maar zou hij dat doen? Voor onze gevangenen was dat zeer twijfelachtig.

Niemand zal zich dus verwonderen, dat in de gegeven omstandigheden, die van onoplosbare vraagstukken aan elkander hingen, onze beide gedwongen reizigers in zeer opgewonden toestand verkeerden. Zoo in het onbekende voortgevoerd te worden, geen blik in de uitkomst van zulk een avontuur te kunnen werpen, er zelfs aan te moeten twijfelen of het ooit een einde zoude nemen, veroordeeld te zijn tot eene eeuwigdurende vliegvaart, waren dat allen te zamen geen redenen te over om den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute tot een verschrikkelijk uiterste te drijven?

De Albatros stevende intusschen sedert dien avond van den 11den Juli boven den Atlantischen Oceaan.

Toen de zon den volgenden morgen opging, steeg zij boven die cirkelvormige lijn, welke op zee, daar waar het uitspansel en de watervlakte elkander schijnen te raken, eene onberispelijke kim vormt. Geen spoor van land was te bespeuren, en toch was de gezichtskring, die zich rondom het luchtvaartuig uitspreidde, onmetelijk groot. De Afrikaansche kusten waren aan den noordelijken gezichteinder verdwenen.

Toen de neger Frycollin zich buiten zijne hut waagde en hij dien onmetelijken oceaan onder zich zag, greep hem de angst weer bliksemsnel aan. Onder zich, is niet de juiste uitdrukking, beter is: rondom zich; want voor een waarnemer, die zich in de hooge luchtlagen bevindt, omringt hem de afgrond overal en schijnt de gezichteinder, die tot zijn waterpas opgestegen is, achterwaarts te wijken, zonder dat het mogelijk is de grenzen daarvan ooit te berekenen. Frycollin kon zich natuurlijk dat verschijnsel niet op wetenschappelijke gronden verklaren; maar het maakte een geweldigen indruk op hem, en was voldoende om dat “horror vacui,” dat afgrijzen van het ledige, hetwelk zich bij sommige naturen en [159]zelfs bij zeer moedigen openbaart, bij hem op te wekken. Maar de neger achtte het uit een soort voorzichtigheidsgevoel toch minder raadzaam jammerklachten te laten vernemen. De tobbe, waarin hij boven de Kaspische zee gebengeld had, was hem nog niet uit het geheugen. En, zoo iets moest hem eens boven dien grooten oceaan overkomen! Het was om het te besterven! Met gesloten oogen en met vooruitgestoken tastende handen sloop hij naar zijne hut, waarin hij het vooruitzicht had, lang te kunnen verwijlen.

Inderdaad, van de driehonderd vier en zeventig millioen, zeven en vijftig duizend negen honderd en twaalf vierkante kilometers, welke door de zeeën ingenomen worden op den aardbol, neemt de Atlantische Oceaan ruim een vierde gedeelte in1. En het bleek volstrekt niet, dat Robur gehaast was. Integendeel, want hij had geene bevelen verstrekt om het luchtschip met volle vaart te laten stevenen. Het was boemelen in den volsten zin des woords, zoo als de reis vervolgd werd. Daarenboven, de Albatros zou dezelfde snelheid als die, waarmede zij over Europa gevlogen was, namelijk van tweehonderd kilometer in het uur, niet hebben kunnen verkrijgen. In deze streken, waar de zuid-westenwinden heerschen, had zij den wind tegen, en hoewel die wind nog zwak was, had hij toch vat op het groote vaartuig.

In die intertropische luchtstreek, hebben de jongste verrichtingen van de weerkundigen, gesteund op een groot aantal waarnemingen, aangetoond, dat de passaatwinden eene groote baan van afwijking vertoonen, hetzij naar de Sahara, hetzij naar de golf van Mexiko. Rekent men de streek der windstilten niet mede, of beter uitgedrukt: buiten het gebied der windstilten, komen zij òf van het westen en waaien naar Afrika toe, òf wel van het oosten en waaien naar Amerika,—ten minste gedurende het warme seizoen.

De Albatros wendde dus geene pogingen aan, om tegen den ongunstigen wind te kampen. Zij had dat kunnen doen; maar dan had zij hare voortstuwende werktuigen met volle kracht moeten laten werken. Robur vergenoegde zich een gematigde vaart te onderhouden, die evenwel toch nog die der snelste transatlantische stoomers verre overtrof.

Den 13den Juli sneed het luchtschip de evenachtslijn.

Die heugelijke gebeurtenis werd aan het geheele personeel medegedeeld.

Zoo vernamen de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris [160]Phil Evans, dat zij van het noordelijk in het zuidelijk halfrond waren overgegaan.

Dat passeeren van de linie bracht geen der beproevingen, ceremoniën en feestelijkheden mede, zooals aan boord van vele oorlogs- en koopvaardijschepen gebruikelijk is.

Alleen François Tapage vergenoegde zich een pint water in den nek van Frycollin te gieten; maar daar die doop onmiddellijk gevolgd werd door de verstrekking van eenige oorlammen jenever, stelde de neger zich bereid de linie te passeeren, zoo dikwijls men zoude verkiezen. Maar zeker niet op den rug van een kunstmatigen vogel, die hem volstrekt geen vertrouwen inboezemde. Neen, volstrekt niet!

In den ochtend van den 15den Juli stevende de Albatros tusschen de eilanden Ascencion en Sint Helena, maar bevond zich toch veel dichter bij het laatstgenoemde, waarvan de hoogste toppen gedurende eenige uren aan den zuidelijken gezichteinder konden bespeurd worden.

Wanneer ten tijde, toen Keizer Napoleon I zich in de macht der Engelschen bevond, een luchtvaartuig bestaan had, zooals dat van den ingenieur Robur, dan zou Hudson Lowe, de Britsche cipier, gevaar hebben geloopen, in weerwil van zijne onkiesche en beleedigende voorzorgsmaatregelen, den beroemden gevangene in de lucht te hebben zien ontsnappen!

Gedurende de avonden van den 16den en 17den Juli werd een zeer zonderling verschijnsel van avondschemerings-lichtstralen ontwaard. Wanneer de Albatros zich op hooge breedten bevonden had, zou men aan het verschijnen van noorderlicht hebben kunnen gelooven. De zon schoot bij haren ondergang veelkleurige stralen, waarvan sommige levendig groen getint waren.

Was het eene wolk van kosmische stof, welke de aarde op hare baan toen doortrok, en welke stofdeeltjes de laatste stralen der dagvorstin weerkaatsten? Eenige waarnemers hebben gepoogd dien uitleg aan die schitterende avondschemerings-stralen te verleenen. Maar die geleerden zouden hunne beweringen niet gehandhaafd hebben, wanneer zij zich aan boord van het luchtschip bevonden hadden.

Na nauwkeurig voortgezet onderzoek toch werd bevonden, dat in de lucht heele kleine kristallen van augiet of pyroxeen, kleine glazen bolletjes, en zeer fijne deeltjes van magnetisch ijzer in suspensie rondzweefden. Die schier onvoelbare stof was niet ongelijk aan dat, hetwelk door sommige vuurspuwende bergen uitgeworpen wordt. Geen twijfel kon toen meer geopperd worden, of een vulcaan moest bij zijne uitbarsting, die stofdeeltjes uitgestooten hebben, welker kristalvormige lichaampjes het waargenomen natuurverschijnsel [161]veroorzaakten2. Men bevond zich toen in een wolk van [162]vulkanische stoffen, die, door de luchtstroomen vervoerd, boven den Atlantischen oceaan zweefden.

Toen vlood alles, ten prooi aan den hevigsten schrik. (Bladz. 156).

Toen vlood alles, ten prooi aan den hevigsten schrik. (Bladz. 156).

Andere natuurverschijnselen werden bovendien gedurende dit gedeelte van de reis nog waargenomen.

Het gebeurde bij voorbeeld vaak dat sommige wolken aan het geheele uitspansel door een zekere grijze tint een zeer bijzonder uiterlijk verleenden. Wanneer men dan die gordijn van dampen als het ware voorbij gestevend was, dan verscheen hare oppervlakte als bezaaid, als geheuveld door krulvormige wolkjes van eene schitterende witheid, die als het ware met kleine gestolde loovertjes overdekt waren, hetgeen onder andere breedten aan de vorming van hagel zou hebben doen denken. Misschien was het dat wel.

In den nacht van den 17den op den 18den Juli verscheen een prachtige maan-regenboog, die eene groen-geelachtige tint vertoonde. Dit luchtverschijnsel werd veroorzaakt door den stand, welken het luchtschip innam tusschen de volle maan en eene dichte gordijn van zeer fijne regendroppels, die vervluchtigden en verdampten, alvorens zij de zee bereikt hadden.

Moest uit al die verschillende natuurverschijnselen de gevolgtrekking gemaakt worden, dat er weersverandering op til was? Wie weet? Het was wel mogelijk.

Wat er ook van aan mocht zijn, zooveel is zeker dat de wind, die, sedert het luchtschip Afrika’s kust verlaten had, uit het zuidwesten geblazen had, bij het naderen van de evenachtslijn zeer afgenomen was. Het was dan ook zeer warm in die keerkringsstreken, reden waarom Robur besloot in hoogere luchtlagen frischheid en levenslust te gaan opzoeken. Toch moest men een beschutting tegen de zon zoeken, welker stralen, rechtstreeks neervallende, onverdragelijk konden genoemd worden.

Die wijziging in de luchtstroomingen konden niet anders dan op veranderde klimatorische invloeden duiden, die zich aan de andere zijde der equinoxiaal-streken zouden doen gevoelen. Wij dienen daarbij de opmerking te maken, dat de maand Juli van het zuidelijk halfrond de maand Januari van het noordelijk halfrond vertegenwoordigt, dat wil dus zeggen: het hartje van den winter. Wanneer de Albatros nog meer om de zuid zoude koersen, zou zij dat spoedig genoeg ondervinden.

Op den 18den Juli, toen de steenbokskeerkring overschreden werd, deed zich een ander natuurverschijnsel voor, dat aan boord hevigen schrik en ontsteltenis veroorzaakte.

Eene vreemdsoortige opeenvolging van lichtgevende golvingen werd op de oppervlakte van den oceaan waargenomen. Die golvingen plantten zich met eene zoodanige snelheid voort, dat men haar op minstens veertig mijlen in het uur kon schatten. Zij volgden [163]elkander ongeveer op tachtig meter afstand op en veroorzaakten lange lichtgevende strepen. Daar de nacht begon in te vallen, werd een sterke weerschijn van dat licht tot op de Albatros waargenomen.

Ditmaal had het luchtschip voor de een of andere gloeiende bolide of luchtsteen kunnen gehouden worden. Nimmer nog had Robur de gelegenheid gehad om boven eene zee van vuur te zweven,—vuur zonder hitte, ja zonder warmte, hetwelk hem niet noodzaakte in hoogere luchtlagen een toevlucht te zoeken.

De electriciteit moest de oorzaak van dat natuurverschijnsel zijn, want hier, te midden van den oceaan, was dat lichten niet aan de aanwezigheid van eene bank van vischkuit toe te schrijven of aan eene overgroote menigte van die mikroscopische diertjes, welker samenpakking het phosphoresceeren veroorzaakt.

Het was dus te veronderstellen, dat de electrische spanning van de atmosfeer uiterst aanzienlijk moest zijn. En dat was dan ook inderdaad zoo.

Want in den morgen van den 19den Juli zou een gewoon vaartuig, hetzij stoom-, hetzij zeilschip in zeer groot gevaar verkeerd hebben op die zee. Zeer waarschijnlijk zou het met man en muis vergaan zijn. Maar de Albatros, aan den machtigen vogel gelijk, welks naam zij droeg, spotte met wind en golven. Had zij geen lust om evenals de petrellen en de Kaapsche duiven langs de watervlakte te scheren, dan kon zij als de adelaar hooger stijgen en daarboven in de hoogere luchtlagen kalmte en zonlicht gaan zoeken.

In dit etmaal werd de zeven-en-veertigste zuiderbreedte-graad gepasseerd.

De dag duurde slechts zeven of acht uren. Hij zou al meer en meer korten, naarmate men de zuider poolstreken naderde.

Tegen één uur in den namiddag was de Albatros merkbaar gedaald, om een gunstiger luchtstroom op te zoeken. Zij stevende op minder dan honderd voeten boven de oppervlakte van den oceaan.

Het weder was kalm. In sommige gedeelten van het uitspansel vertoonden zich zwartachtige wolken, die zich aan hun bovengedeelte heuvelachtig vertoonden; maar aan hun benedengedeelte door eene scherpe lijn, die zuiver horizontaal liep, als het ware afgesneden werden. Uit die wolken ontsnapten langwerpige vooruitstekende gedeelten, welker punt het water der zee aantrok, dat daaronder hevig scheen op te koken, en niet ongelijk aan een struikgewas van vocht opwerkte.

Plotseling schoot dat water omhoog en nam den vorm van een onmetelijken, omgekeerden trechter aan.

In een ondeelbaar oogenblik werd de Albatros in de dwarlkolk [164]opgenomen van eene onmetelijke luchthoos die, door een twintigtal anderen, zwart als inkt, werd vergezeld.

Gelukkig had de wentelende beweging dier hoos plaats naar den tegenovergestelden kant van die der opstuwende schroeven van het luchtschip; anders zouden dezen geen werking meer hebben kunnen uitoefenen en het gevaarte zou in zee gestort zijn.

Nu evenwel draaide het met eene verschrikkelijke snelheid op zich zelven rond.

Het gevaar was intusschen ontzaglijk groot, en wat het ergste was, er was niets tegen te doen, daar de ingenieur Robur er niet in slaagde zich van die hoos te bevrijden, welker opzuigingskracht het vaartuig, in weerwil van zijne voortstuwingsschroeven, in hare omarmingen terughield.

De manschappen werden door de middelpuntvliedende kracht naar de beide uiteinden van het dek geslingerd en moesten zich aan de reeling, aan de roeven, aan de potdeksels en aan andere uitstekende deelen vastklemmen, om niet over boord geslingerd te worden.

Robur vermaande zijne omgeving slechts tot koelbloedigheid.

Ja, die was inderdaad noodig; maar die niet alleen. Er moest ook geduld geoefend worden.

De voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans, die hunne hut verlaten hadden, werden als balen katoen over het dek geslingerd en liepen groot gevaar buiten boord te geraken. Gelukkig, dat zij zich grijpen konden. Want onder zulke omstandigheden wilden zij de Albatros niet verlaten.

Maar, terwijl de Albatros zoo om zich zelve wentelde, volgde zij tevens de verplaatsings-beweging van die hoozen, welke met eene snelheid ronddraaiden, waarop de schroeven jaloersch hadden kunnen zijn.

Wanneer het vaartuig aan de eene draaikolk ontsnapte, dan verviel zij weer in de aantrekkingskracht van een andere, en liep het zoodoende groot gevaar uit het verband gerukt of in stukken gesleurd te worden.

“Een kanonschot!...” riep de ingenieur uit.

Dat bevel gold Tom Turner.

De eerste officier had zich reeds vastgeklemd aan het kleine stuk geschut, hetwelk op het midden van het dek in batterij stond, alwaar de uitwerkselen van de middelpuntvliedende kracht zich het minst lieten gevoelen. De wakkere kerel begreep de gedachte van den gezagvoerder. In een ondeelbaar oogenblik had hij het sluitstuk van het kanon geopend, in welks kamer hij eene kardoes liet glijden, die hij uit een munitiekist, aan de affuit bevestigd, te voorschijn gehaald had. Het schot ging af en eensklaps stortten de [165]hoozen in elkander en met haar viel het wolkendak, dat zij schenen te torsen.

Het dreunen van de lucht was voldoende geweest, om dat natuurverschijnsel te vernietigen. De wolkenmassa loste zich in een plas regen op, die het uitspansel met loodrechte streepen teekende, welke zich als een onmetelijk netwerk van water van den hemel tot de zee uitbreidde.

De Albatros, eindelijk vrij geworden, steeg zoo spoedig mogelijk eenige honderden meters.

“Goddank!” was de verzuchting, die uit veler borst opwelde. “Goddank!”

“Is er niets gebroken of beschadigd aan boord?” vroeg de ingenieur Robur.

“Neen, antwoordde Tom Turner, “maar wij hebben daar rondgedraaid als een drijftol. Het zal geraden zijn, aan dat spelletje niet meer mee te doen.”

Inderdaad, gedurende tien minuten ongeveer had de Albatros in het grootste gevaar verkeerd van te vergaan. Ware zij niet zoo buitengewoon sterk gebouwd, dan ware zij voorzeker in de kolken dier hoozen verbrijzeld geworden.

Hoe lang viel toch de tijd gedurende dien overtocht over den Atlantischen Oceaan, vooral wanneer geene natuurverschijnselen de eentonigheid daarvan kwamen verbreken! Daarenboven de dagen kortten al meer en meer en de koude deed zich vinnig gevoelen.

Uncle Prudent en Phil Evans zagen thans den ingenieur Robur zeer weinig. Deze bleef in zijn hut opgesloten en hield zich onledig met zijn bestek op te maken, met den afgelegden weg en de gevolgde richting op zijne kaarten met puntlijnen aan te geven, met de hoogte op te nemen, zoo dikwijls zulks mogelijk was, om zoodoende steeds te weten waar hij zich bevond, met de aanwijzingen zijner barometers, thermometers, hygrometers, en chronometers op te teekenen en eindelijk met het invullen van zijn dagboek, waarin hij alle voorvallen, de reis betreffende, neerschreef.

Wat zijn beide gevangenen betrof, die brachten het grootste gedeelte van hunnen tijd op het dek door, alwaar zij, behoorlijk door dikke kapmantels tegen de koude beschut, ijverig uitkeken om in zuidelijke richting eenig land te bespeuren.

Frycollin van zijn kant trachtte, op nadrukkelijk aandringen van zijn baas Uncle Prudent, den kok François Tapage met betrekking tot den ingenieur Robur te polsen. Maar, hoe kon aan het gekakel en gezwets van dien Gasconjer eenig gewicht gehecht worden? Hoe kon het iemand in het hoofd komen, daarop staat te maken? Nu eens vertelde hij, dat Robur een gewezen Minister was van de Argentijnsche Republiek, dan weer dat hij een der hoofden van de [166]Engelsche Admiraliteit was, later dat hij een gepensionneerde President der Vereenigde Staten van Noord-Amerika was, een Spaansch Generaal op non-activiteit, een Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Insulinde, een Onderkoning van Britsch-Indië, die eene nog hoogere positie in de luchtlagen was gaan zoeken.

Nu eens bezat hij millioenen, die hij door middel van strooptochten met zijn luchtschip verkregen had, en stond daarom aan gerechtelijke vervolging bloot.

Een anderen keer luidde het verhaal, dat Robur zijn geheele vermogen verslonden had met den bouw van zijn luchtschip en dat hij genoodzaakt zou zijn om in de groote steden openbare opstijgingen te gaan doen, om zoo te trachten zijn geld terug te krijgen.

Op de vraag van Frycollin of Robur ergens halt hield, ergens ten anker kwam, had François Tapage een beslist “neen” geantwoord; maar daarbij medegedeeld, dat de ingenieur van plan was naar de maan te gaan, niet in figuurlijken, maar in daadwerkelijken zin, en dat wanneer hij daar eene plek vond, die hem beviel, hij zich daar wilde vestigen.

“Wel, Fry.... ouwe jongen!.... dat zou je genoegen doen, niet waar?” had de kok gevraagd.

“Wat?”

“Eens te gaan kijken, wat daar al zoo boven omgaat!”

“Neen, waarachtig niet!”

“Wat, niet?”

“Ik zal niet gaan.... Ik weiger bepaald!...” antwoordde de domkop, die al die dwaasheden voor goede munt opnam en niet begreep, dat de oolijke Gasconjer hem voor den gek hield.

“Waarom, Fry, wil je niet gaan?”

“Wel, omdat ik niet wil!”

“We zouden je daar met een lief mooi meisje uithuwelijken, met een jeugdige bewoonster van de maan... en je zoudt daar stamvader worden van een troep elegante negertjes en negerinnetjes!”

“Loop naar den drommel!” riep Frycollin getergd uit.

“Zeg liever naar de maan, Fry lief, dan ga je meê.”

“Juist naar de maan! Loop naar de maan, maar alleen, hoor je!”

En als dan Frycollin al die praatjes aan zijn baas Uncle Prudent overbracht, dan bemerkte deze laatste wel, dat hij omtrent Robur niets vernemen zou. Hij kwam er dan ook toe, om op niets anders bedacht te zijn dan zich te wreken.

“Phil,” sprak hij op zekeren ochtend geheimzinnig tot zijn secretaris.

“Wat is er, Uncle Prudent?”

“Ik geloof dat het thans vaststaat, dat de vlucht onmogelijk is.”

“Ja, onmogelijk.”

“Het zij zoo,” hernam de voorzitter van Weldon-Institute met [167]een zucht, “maar een man moet zich zelven steeds toebehooren. En als het moet, dan moet hij zijn leven weten te offeren...”

“Nu, als dat offer gevergd wordt, dat het dan snel geschiede, ja zoo spoedig mogelijk!” antwoordde Phil Evans, die wel is waar een koelbloediger geaardheid bezat; maar toch in de gegeven omstandigheden ook tot de uiterste grenzen der gelatenheid genaderd was. “Ja, het is tijd, dat er een einde aan komt!”...

“Dat is het, Phil.”

“Want, waar stevent de Albatros heen? Thans steekt zij den Atlantischen Oceaan in schuine richting over, en blijft zij dien koers volgen, dan zal zij de kusten van Patagonië bereiken, daarna het grondgebied van Vuurland... En daarna? Zeg, Uncle Prudent, daarna?”

“Ja, wie kan daarop antwoorden, Phil Evans?” hernam de voorzitter.

“Zal het luchtschip zich boven de Stille Zuidzee begeven? Of zal het naar de onbekende continenten van de Zuidpool stevenen?”

“Dat ware verschrikkelijk, Phil!”

“Alles is met dien Robur mogelijk!”

“Ja, alles!”

“Wij zouden ons dan als verloren moeten rekenen... Hier bestaat dus een geval van wettigen tegenweer... en als wij dan toch moeten omkomen...”

“Laat het dan niet zijn, zonder ons gewroken te hebben!” riep Uncle Prudent uit, “niet zonder ons gewroken te hebben, niet zonder dit gevaarte vernietigd te hebben en allen, die zich aan boord bevinden!”

De beide gevangenen waren ten gevolge van onmachtige woede, van opgekropten toorn en razernij zoover gekomen, dat zulke plannen in hun brein opkwamen. Ja, daar het moest, zouden zij zich opofferen om den uitvinder tegelijkertijd met zijn geheim te verdelgen.

Dat bewonderenswaardige luchtschip, welks voortreffelijkheid als luchtvaartmiddel zij genoodzaakt waren te erkennen, zou dus nog slechts weinige maanden mogen bestaan.

Nu was dat fatale plan zoodanig in hun brein gedrongen, dat zij waarlijk aan niets anders meer dachten, dan het ten uitvoer te leggen, maar hoe? Wel, door te trachten in het bezit te geraken van een dier ontplofbare dynamietpatronen, die in de kruitkamer van het luchtschip opgeborgen waren en waarmede zij den geheelen boel uit elkander wilden doen springen. Maar, om die te bemachtigen, zouden zij eerst toegang tot de kruitkamer moeten kunnen verkrijgen.

Gelukkig giste Frycollin hoegenaamd niets van die plannen. [168]Alleen de gedachte dat de Albatros te midden van de lucht in de lucht zou kunnen vliegen, zou hem er toe gebracht hebben, zijn meester te verklikken!

Op den 23sten Juli kreeg men eindelijk in het zuidwesten weer land in het gezicht. Dat was zoo om en nabij de Maagdenkaap, aan den ingang van de Straat van Magelhaen. Daar op den vier-en-vijftigsten breedtegraad, duurde de nacht gedurende dit gedeelte van het jaar reeds bij de achttien uren en daalde het kwik van den Celsius-thermometer tot op zes graden onder nul, dus beneden het vriespunt.

De Albatros begon eerst, alvorens meer zuidwaarts te stevenen, de kronkelingen van die zeeëngte te volgen, alsof zij naar den Grooten Stillen Oceaan wilde stevenen. Na over de baai van Lomas gezweefd te zijn en den Gregory-top en het Breeknocks-gebergte in het westen ter zijde gelaten te hebben, werd Punta Arena, een klein Chilisch dorpje verkend, op het oogenblik dat de klok op den kerktoren uit alle macht geluid werd.

Daarna werd eenige uren later de oude nederzetting, de Uithongerings-haven genaamd, ontwaard.

De opvarenden van het luchtschip konden geen oordeel vellen over de bewering, dat de Patagoniërs, welker hutten in het gezicht waren, eene lengte van gestalte boven het gemiddelde zouden hebben, daar deze zich als dwergen voordeden voor den blik van hen, die daar boven in de wolken zweefden.

Maar, al waren de dagen zeer kort, gedurende de uren dat het oog waarnemen kon, spreidde zich een indrukwekkend tafereel voor de luchtreizigers uit. Steile bergwanden, toppen met eeuwigdurende sneeuw bedekt, hellingen met dichte wouden getooid, binnenzeeën en baaien, gevormd tusschen de schiereilanden en de eilanden van dien archipel, die uit een mengelmoes van streken bestaat als: Clarence-Land, Dawson-Land, Desolation-eiland met eene schier ontelbare menigte van zeeëngten, kanalen en doorgangen, met hare vele kapen en voorgebergten, met dat geheele onuitwarbaar kluwen van land en zee, waarvan het ijs reeds eene vaste aaneengeschakelde massa gevormd had van Kaap Forward af, alwaar het Amerikaansche vasteland eindigt, tot aan Kaap Hoorn, de uiterste landspits van de Nieuwe Wereld.

Toen men de Hongersnood-haven voorbij gestevend was, werd het duidelijk dat de Albatros haren koers naar het zuiden ging voortzetten. Zij gleed tusschen den berg Tarn, op het schiereiland Brunswijk gelegen, en den Gravenberg door, en koerste recht op den Sarmientoberg aan, welks overgroote top, geheel met ijs bedekt, de Straat van Magelhaen beheerscht en eene hoogte van tweeduizend meters boven de oppervlakte der zee bereikt. [169]

De zon schoot bij haren ondergang veelkleurige stralen. (Blz. 160).

De zon schoot bij haren ondergang veelkleurige stralen. (Blz. 160).

Dat was het vaderland der Pecheraizen of der Vuurlanders, de inboorlingen, welke daar dien uitersten uithoek bevolken. Hoe bekoorlijk [170]fraai zou dat land niet geweest zijn zes maanden vroeger of later, wanneer het volle zomer zou zijn, wanneer het daglicht vijftien of zestien uren lang zoude duren. Hoe vruchtbaar zou die streek zich dan niet aan den blik onzer reizigers voorgedaan hebben, vooral in haar zuidelijk gedeelte! Dan zou men overal valleien en weilanden ontwaard hebben, welke duizenden runderen en schapen zouden kunnen voeden; maagdelijke bosschen met reusachtige boomen, berken, beuken, esschen, cypressen, stamvarens; vlakten, weelderig met gras overdekt, waarin quarakken of Braziliaansche kalkoenen, Peruaansche schapen en struisvogels in geheele zwermen en kudden dan zouden dartelen. En in weerwil van de koude, was er toch nog heel veel wild aanwezig, zooals: pengouinen of vetganzen en ander gevogelte. Toen dan ook de Albatros hare electrische verlichtingstoestellen in werking bracht, vlogen eenden, ganzen en duikerhoenders, verblind door dat scherpe licht, in zulk eene menigte aan boord, dat er gelegenheid was om de provisie-hutten van François Tapage meer dan overvloedig aan te vullen.

Daardoor bekwam onze kok, die dat wild zoodanig wist toe te bereiden, dat de zoo walgelijke traansmaak niet meer te bespeuren was, een zoodanige vermeerdering van werk, dat Frycollin hem helpen moest om al dat gevogelte, dat bij vele dozijnen gevangen was, te plukken. En de neger deed dat gaarne, want als François Tapage in een goede luim was, dan was er steeds een oorlam in ’t uitzicht, en Frycollin hield veel van een oorlam.

Dien dag bespeurde men, op het oogenblik dat de zon onder zou gaan, dat wil zeggen tegen drie uren in den namiddag, een uitgestrekt meer, hetwelk door een zoom van prachtige bosschen op de meest schilderachtige wijze omlijst was. Dat meer was geheel en al bevroren, en eenige inboorlingen vermaakten zich er op met glijden, waartoe zij eene soort van lange raketten onder de voeten gebonden hadden.

Toen die Vuurlanders het luchtschip in het oog kregen, sloeg hen de schrik om het hart en vloden zij in alle richtingen heen. En zij, die niet vluchten konden, verborgen zich, kropen in aardholen of drukten zich tegen den grond aan evenals de dieren.

Intusschen stevende de Albatros steeds zuidwaarts, zweefde over het Beagle-kanaal, dat niet ver gelegen is van het eiland Navarino, welks Grieksche naam wel ietwat vreemd klinkt te midden van de meer ruwe namen van die verafgelegen streken. Eindelijk werd Wollaston overschreden, het uiterste eiland van den Grooten Stillen Oceaan. Eindelijk, na zevenduizend vijfhonderd kilometers sedert het vertrek van de kusten van Dahomey afgelegd te hebben, passeerde het luchtschip de laatste eilandjes van den Magelhaen-Archipel en ten slotte het meest vooruitspringende van die groep [171]naar het zuiden, welks punt door eene eeuwigdurende branding geteisterd wordt, namelijk de schrikkelijke kaap Hoorn.


1 De oppervlakte van het land bedraagt: 136.051.371 vierkante kilometers.

2 Zoo iets is werkelijk na de hevige uitbarsting van Krakataoe in Nederland waargenomen.

[Inhoud]

XIV.

Waarin de Albatros verricht, wat wellicht wel nimmer uitvoerbaar zal zijn.

Den volgenden dag was het de 24ste Juli. Nu komt de 24ste Juli van het zuidelijk halfrond met den 24sten Januari van het noordelijk halfrond overeen. De zes en vijftigste graad zuiderbreedte was door het luchtschip achter zich gelaten. De daarmede overeenkomstige breedtegraad in het noorden van Europa snijdt Schotland ongeveer ter hoogte van Edinburg.

De thermometer stond dan ook voortdurend gemiddeld beneden nul. Men was derhalve verplicht geweest eene kunstmatige warmte aan de daarvoor bestemde toestellen te ontleenen, om het verblijf binnen de roeven mogelijk te maken. Wel zal niet behoeven vermeld te worden, dat al lengden de dagen ook, sedert de zon op den 21sten Juni den winterzonnestilstand voor het zuidelijk halfrond verlaten had, de invloed dier verlenging al minder en minder ondervonden werd, naarmate de Albatros meer en meer naar de zuidelijke poolstreken stevende.

Bijgevolg kon men betrekkelijk zeer weinig genieten van het daglicht op dit gedeelte van de Groote Stille Zuidzee, die aan den zuidelijken poolcirkel grenst. Dus weinig uitzicht en daarbij, vooral des nachts, eene zeer vinnige koude. Om daaraan weerstand te kunnen bieden, was men verplicht zich te kleeden, zooals de Eskimo’s of de Vuurlanders dat doen. En daar die kleedingstukken aan boord van de Albatros niet ontbraken, konden de beide lotgenooten, behoorlijk ingewikkeld, op het dek vertoeven, aan hunne plannen tot ontvluchting denken en naar de gelegenheid uitzien om ze ten uitvoer te leggen. Overigens zagen zij Robur zelden, en sedert de bedreigingen, die ter hoogte van Tombouctoe tusschen hen voorgevallen waren, spraken de ingenieur en de beide Amerikanen elkander niet meer.

Wat Frycollin betreft, die kwam niet buiten de keuken, waarin François Tapage hem op de edelmoedigste wijze gastvrijheid verleende, evenwel op voorwaarde: dat hij het baantje van bijkok zou waarnemen. Dewijl daaraan verscheidene voordeelen verbonden waren, had de neger geen oogenblik geaarzeld om toe te slaan, natuurlijk na verlof van zijn baas bekomen te hebben. Daarenboven [172]nu hij zich zoo opgesloten bevond, zag hij niets meer van hetgeen daarbuiten gebeurde en kon hij dus in de meening verkeeren, buiten gevaar te zijn. Hij had veel van den struisvogel, zoowel door zijn uiterlijk als door zijn maag, maar vooral door zijne ongeëvenaarde flauwhartigheid.

Naar welk punt van den aardbol zou de Albatros thans stevenen? Was het aanneembaar, dat zij zich in het midden van den winter boven de Zuidelijke IJszee zou durven wagen of boven het vasteland van de pool? Zou in dien ijzigen dampkring, aangenomen ook al, dat de scheikundige vochten, voor de electrische batterijen benoodigd, bij zoo eene strenge temperatuur niet zouden bevriezen, het geheele personeel aan boord den dood niet vinden, den schrikkelijken dood door de koude? Dat Robur pogen zoude de pool in het warme seizoen te bereiken, dat was aan te nemen; maar te midden van dien voortdurenden nacht, dat zou het werk van een krankzinnige zijn.

Zoo redekavelden de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute, toen zij zich thans aan het uiteinde van het vasteland der Nieuwe Wereld vervoerd zagen. Dat was nog altijd Amerika, evenwel de Vereenigde Staten niet meer!

Ja, wat zou die onhandelbare Robur thans uitrichten?

En was het oogenblik niet daar om, door het vernietigen van het vaartuig, paal en perk aan de reis te stellen?

Wat opgemerkt werd, dat was, dat de ingenieur Robur dikwerf gesprekken met zijn eersten officier had. Herhaaldelijk raadpleegden die beiden den barometer,—thans niet meer om de bereikte hoogte waar te nemen, maar om zijne aanduidingen met betrekking tot het weder te kunnen waarnemen. Voorzeker deden zich aanwijzingen voor, waarmede rekening gehouden moest worden.

Uncle Prudent meende ook op te merken, dat Robur naging al wat nog aan boord voorradig was, zoowel de benoodigdheden tot onderhoud der opstuwende en voortdrijvende machines van het luchtschip, als die tot onderhoud der menschelijke werktuigen, welker arbeid aan boord ook verzekerd moest wezen.

Dat alles scheen te duiden op plannen om terug te keeren, meende de voorzitter.

“Om terug te keeren?....” vroeg Phil Evans. “Maar waarheen?”

“Daar, waar Robur zijn voorraad kan aanvullen,” antwoordde Uncle Prudent.

“Dat moet dan zijn.... een eiland....”

“Nu, ga voort!.... Een eiland?”

“Een verloren eiland in de Groote Stille Zuidzee, bewoond door eene kolonie van schurken, die hun opperhoofd waardig zijn!”

“Dat is mijne meening ook, Phil Evans.”

“Nog al gelukkig, Uncle Prudent.” [173]

In een ondeelbaar oogenblik werd de Albatros in de dwarlkolk opgenomen.
(Blz. 163).

In een ondeelbaar oogenblik werd de Albatros in de dwarlkolk opgenomen. (Blz. 163).

“Ik geloof,” ging de voorzitter van Weldon-Institute voort, “dat [174]hij westwaarts zal afhouden en met de snelheid, waarover hij beschikken kan, zal hij zijn doel spoedig bereiken.”

“Maar, als hij daar aankomt, zullen wij onze plannen niet meer ten uitvoer kunnen leggen.”

“Hij zal er niet aankomen, Phil Evans!”

De beide lotgenooten hadden klaarblijkelijk de voornemens van den ingenieur gedeeltelijk geraden. Gedurende dien dag werd iedere twijfel opgeheven; want de Albatros, na eerst de grenzen der Zuidelijke IJszee genaderd te zijn, keerde bepaald om. Toen de vorst zich dermate in die streken van Kaap Hoorn deed gevoelen, overdekte zich het geheele benedengedeelte van de Groote Stille Zuidzee met ijsvelden en met ijsbergen.

Het pakijs had dus een ondoordringbaren slagboom voor de stevigste schepen en voor de stoutmoedigste zeelieden daargesteld.

Het is waar, de Albatros zou met sneller wiekslag die ijsbergen, welke den oceaan bezaaiden, en de steenbergen welke op het land werden aangetroffen, namelijk wanneer daar bij de pool een kalotje van land op die zuiderpool aanwezig is, hebben kunnen overstevenen. Maar, zich te midden van den poolnacht, in een dampkring wagen, die tot zestig graden onder nul kan afkoelen, zou hij dit durven ondernemen? Ongetwijfeld neen!

Na dan ook een honderd kilometers in zuidelijke richting gestevend te zijn, hield de Albatros westwaarts af, klaarblijkelijk met het doel, om koers te zetten naar een of ander onbekend eiland van een der groepen in den Grooten Stillen Oceaan.

Onder het schip strekte de vloeibare vlakte zich uit, die zoowel het Amerikaansche als het Aziatische vasteland bespoelt. In dit oogenblik had het water die zonderlinge kleur aangenomen, welke daaraan den naam van melkzee verleende. In de nevelachtige schaduw, welke de zwakke zonnestralen niet vermochten te verdrijven, scheen de geheele oppervlakte van den Grooten Stillen Oceaan melkachtig wit te zijn. Men zou gewaand hebben een onmetelijk groot sneeuwveld voor zich te zien, waarvan de golvingen, van die hoogte gezien, niet merkbaar waren. Wanneer dat gedeelte der zee door de koude bevroren was en zoo in een onmetelijk ijsveld veranderd ware, dan zou zij geen ander uitzicht gehad hebben.

Men weet thans dat het myriaden van lichtende diertjes zijn, kleine phosphoresceerende lichaampjes, die dat natuurverschijnsel te voorschijn roepen. Wat verwondering kon opwekken, was dat die lichtende massa, welke nergens anders dan in den Indischen Oceaan ontmoet wordt, thans hier waargenomen werd.

Plotseling viel de barometer, na gedurende de eerste uren van den dag vrij hoog gestaan te hebben, opmerkelijk snel. Er deden zich klaarblijkelijk aanduidingen voor, waarmede een zeeschip voorzeker [175]rekening had moeten houden, maar die door het luchtschip over het hoofd gezien of verwaarloosd konden worden. Men kon evenwel veronderstellen, dat een zwaar onweder kort geleden de wateren van den Grooten Stillen Oceaan beroerd had.

Het was één uur des namiddags, toen de eerste officier Tom Turner den ingenieur naderde en hem zeide:

“Master Robur...”

“Wat is er?”

“Zie eens naar dat zwarte punt bij den gezichteinder!”

“Waar, Tom?”

“Daar in het noorden... daar... nu ziet gij het duidelijk... Dat kan toch geen rots zijn?”

“Neen, Tom, aan dien kant is geen wal of geen ondiepte.”

“Dan moet het een schip, of minstens eene sloep zijn.”

“Wij zullen zien.

Uncle Prudent en Phil Evans waren ook naar het voorschip gekomen en keken opmerkzaam naar het door Tom Turner aangeduide punt.

Robur riep om zijn marinekijker en nam het aangeduide voorwerp nauwkeurig op.

“Het is eene sloep!” riep hij eensklaps uit.

“Is het mogelijk, hier?” vroeg Tom Turner.

“En ik zou kunnen bevestigen, dat er menschen in zitten,” vervolgde Robur.

“Schipbreukelingen?” vroeg Tom.

“Ja, schipbreukelingen, die genoodzaakt zullen geweest zijn, om hun vaartuig te verlaten,” hernam de ingenieur. “Rampzaligen, die niet meer weten, waar den wal ligt, die waarschijnlijk door honger, dorst en koude omkomen? Welnu, er zal niet kunnen gezegd worden, dat de Albatros niet alle pogingen zal aangewend hebben om hen te hulp te komen!”

Bevelen werden aan den machinist en aan zijne beide helpers gegeven. Het luchtschip begon langzamerhand te dalen. Op honderd meters boven de oppervlakte der zee gekomen, hield het halt; terwijl zijne voortstuwingsschroeven het met snelheid in noordelijke richting dreven.

Ja, het was inderdaad eene sloep. Haar zeil klepperde tegen den mast. Er was geen wind en derhalve kon niet gestuurd worden. En waarschijnlijk had niemand aan boord nog kracht genoeg om een roeiriem te kunnen hanteeren.

Op den bodem van het vaartuigje lagen vijf mannen uitgestrekt, hetzij zij ingeslapen, hetzij zij bewegingloos door vermoeidheid, hetzij zij dood waren.

Toen de Albatros vlak boven hen gekomen was, daalde zij langzaam. [176]

Men kon toen op den achtersteven van die sloep den naam lezen van het schip, waartoe zij behoorde. Dat was de Jeannette van Nantes, een Fransch vaartuig, hetwelk door zijne equipage was verlaten geworden.

“Aoh!” riep Tom Turner.

“Aoh!” herhaalde de bemanning der Albatros met een eenstemmig gebrul.

Dat moest gehoord worden; want de sloep dobberde slechts op ongeveer tachtig voet onder het luchtschip.

Toch kwam er geen antwoord.

“Los een geweerschot!” gelastte Robur.

Dat bevel werd uitgevoerd en de knal rolde lang over de oppervlakte van het water.

Men zag toen een der schipbreukelingen zich pijnlijk oprichten, met wildstaande oogen en de gelaatstrekken van een doode.

Toen hij de Albatros daar boven zich ontdekte, kon hij een gebaar van schrik en angst niet onderdrukken.

“Vrees niets!” riep Robur in het Fransch. “Wij komen u helpen!... Wie zijt gij?”

“Matrozen van de Jeannette, een driemastschip, waarop ik eerste stuurman was,” antwoordde de man. “Veertien dagen geleden... hebben wij dien bodem verlaten... toen hij op het punt was... in de diepte weg te zinken!... Wij hebben geen water en geen levensmiddelen meer!...”

De vier overige schipbreukelingen hadden zich ook langzamerhand opgericht. Zij zagen er bleek, haveloos en uitgeput uit. Zij waren verschrikkelijk mager en hieven de handen smeekend naar het luchtschip op.

“Opgepast!” riep Robur.

Een touw werd van het dek ontrold, waarmede een emmer met drinkwater in de sloep neergelaten werd. De ongelukkigen wierpen er zich op en dronken met eene gretigheid, die zeer deed om te zien.

“Brood!... Brood!...” schreeuwden zij. “Geef ons brood!”

Dadelijk werd een mand naar beneden gevierd, waarin levensmiddelen, eene flesch brandy, eenige pinten koffie. De eerste stuurman had veel moeite om hen bij het stillen van den honger tot bedaardheid aan te manen.

Daarna vroegen de schipbreukelingen:

“Waar bevinden wij ons?”

“Op vijftig mijlen afstand van de kust van Chili en van den archipel der Chorus-eilanden,” antwoordde Robur.

“Maar, als wij windstilte houden, en?...”

“Wij zullen u op sleeptouw nemen!” [177]

Vlogen eenden, ganzen en duikerhoenders in menigte aan boord. (Bladz. 170.)

Vlogen eenden, ganzen en duikerhoenders in menigte aan boord. (Bladz. 170.)

“Maar, in Godsnaam, wie zijt gij toch?” [178]

“Wij zijn lieden, die zich gelukkig gevoelen u te kunnen helpen,” antwoordde Robur op eenvoudigen toon.

De eerste stuurman begreep, dat de gezagvoerder zijn naam niet wenschte mede te deelen. Hij eerbiedigde dat verlangen. Maar zou die vliegmachine kracht genoeg hebben om te kunnen sleepen?

Ja, waarlijk, en de sloep, die aan het einde van eene kabel van ruim honderd voeten lang was vastgemaakt, werd door het machtige toestel in oostelijke richting voortgetrokken.

Tegen tien uur was het land in het gezicht, of beter gezegd: men zag de vuren schitteren, die de ligging daarvan aanduidden. Die hulp des hemels was inderdaad ter goeder tijd voor de schipbreukelingen der Jeannette verschenen, en waarlijk, zij waren wel in hun recht, toen zij beweerden, dat hunne redding een wonder was!

Toen de Albatros hen tot vlak bij den ingang van het toegangswater der Chonas-eilanden gesleept had, riep Robur hen toe den sleeptros los te gooien. Dat deden de schipbreukelingen, terwijl zij hunne redders zegenden en dankzeiden. Het luchtschip stevende daarop dadelijk zeewaarts.

Waarachtig, in dat luchtvaartuig, hetwelk zoo schipbreukelingen in volle zee in nood te hulp kon komen, zat toch iets goeds! Welke luchtballon, hoe volmaakt overigens ook, zou geschikt geweest zijn, om zoodanige diensten te bewijzen? Ziet, dat moesten Uncle Prudent en Phil Evans toch erkennen, wanneer zij bij elkander zaten. Toch verkeerden zij nog altijd in een geestestoestand, die hen er toe brengen kon, om zelfs het klaarblijkelijkste te loochenen.

De zee werd intusschen al woester en woester. De kenteekenen van weersverandering waren onrustbarend. De barometer, die al laag stond, viel nog eenige millimeters. Schrikkelijke windstooten deden zich voor, terwijl de wind overigens hevig woei en in de helicopterische werktuigen van de Albatros als het ware huilde, maar ook oogenblikken had, dat er plotseling voor weinige seconden windstilte intrad. Onder zulke omstandigheden zou een zeilvaartuig onder gereefde marszeilen en gereefd fokzeil gestevend hebben. Alles duidde er op, dat de wind naar het noordwesten krimpen zou. Het vocht in de buis van het “stormglas” begon zeer troebel te worden. Dat alles was verre van geruststellend. Tegen een uur in den morgen begon de wind met buitengewone hevigheid te waaien. Evenwel, hoewel het luchtschip er vlak tegen in stevende, kon het, voortbewogen door zijne voortstuwingsschroeven, nog op hem winnen en legde nog vier of vijf kilometers per uur af. Maar meer mocht en kon er niet van gevergd worden.

Klaarblijkelijk vormde zich een cycloon, hetgeen op deze breedte zeer zeldzaam voorkomt. Of men hem al Hurricane op den Atlantischen Oceaan noemt, of Typhon in de Chineesche zee, of Tornado [179]op Afrika’s westkust of Simoun in de Sahara, het is en blijft een wervelwind, een ronddwarrelende storm, die zeer te vreezen is. Ja, te vreezen voor ieder vaartuig, dat in de wentelende beweging geraakt, welke van den buitenomtrek naar het centrum in kracht toeneemt, en slechts een enkele plek kalm laat, namelijk het midden van dien lucht-maalstroom.

Robur wist dat. Hij wist ook, dat het voorzichtig was een cycloon te ontvluchten, door zich, al stijgende tot in de hoogere luchtlagen, buiten de aantrekkingszone te begeven. Tot heden was hem dat altijd gelukt, maar er was geen uur, wellicht geen minuut meer te verliezen.

Inderdaad de wind nam merkbaar in hevigheid toe. De golven, met schuim gekuifd, veroorzaakten onder de onweerstaanbare windvlagen als een wit poeder op de oppervlakte der zee. Het was klaarblijkelijk, dat de cycloon bij zijne verplaatsing, zich met eene vervaarlijke snelheid naar de poolstreken zoude spoeden.

“Naar boven!” kommandeerde Robur.

“Naar boven!” herhaalde Tom Turner.

Toen werd eene buitengewone opstijgende kracht aan het luchtschip verleend en verhief zich het gevaarte in schuine richting, alsof het een scherp hellend vlak gevolgd had, hetwelk naar het zuidwesten gekeerd was.

De barometer daalde in dit oogenblik nog,—geen daling, maar inderdaad een val van acht, daarna van twaalf millimeter, door de kwikkolom uitgevoerd.

Eensklaps staakte de Albatros hare stijgende beweging.

Waaraan was die staking toe te schrijven? Klaarblijkelijk aan een windstoot, aan een geduchten luchtstroom, die zich van boven naar beneden bewoog en zoo den weerstand van het steunpunt van het luchtschip verminderde.

Wanneer een stoomschip eene rivier opstevent, dan verricht de schroef een des te minder nuttigen arbeid, naarmate de stroom door zijne snelheid onder de schroefbladen door tracht te vlieten. Het deinzen of de teruggang is dan soms aanmerkelijk en kan zelfs gelijk aan de stroomsnelheid worden. In datzelfde geval verkeerde thans de Albatros.

Maar Robur gaf den strijd niet op. Zijne vier en zeventig schroeven, die allen met eene volkomen gelijkmatigheid arbeidden, werden tot de grootst mogelijke snelheid van omwenteling aangezet. Maar het luchtschip, door den cycloon onweerstaanbaar aangetrokken, kon niet ontsnappen. Gedurende de korte oogenblikken, dat er eenige kalmte intrad, hernam het zijne opstijgende beweging; maar de zware winddruk hernam weldra weder zijne heerschappij en voerde het gevaarte heen, dat wel iets van een bodem had, die [180]op het punt is van te zinken. En wel mocht het zinken genoemd worden, want de Albatros zonk inderdaad in de luchtzee, en hare seinlichten, hoe krachtig ook de electrische stroom aangezet werd, konden slechts een zeer bescheiden sector verlichten.

Het was helder als de dag, dat, wanneer de cycloon nog meer in hevigheid toenam, de Albatros niet veel meer zou zijn dan een niet te besturen stroohalm, heengevoerd door een van die wervelwinden, die boomen ontwortelen, die daken der huizen afrukken en muurvakken omversmijten.

Robur en Tom Turner spraken slechts door middel van gebaren met elkander.

Uncle Prudent en Phil Evans klemden zich krampachtig aan de verschansing vast en vroegen zich af: of de cycloon niet in hunne kaart speelde, door het schip en met het schip den uitvinder en met den uitvinder het geheim zijner uitvinding te vernietigen?

Maar, dewijl het scheen, dat de Albatros er niet in slaagde, om door opstijging uit den wervelstroom te geraken, waarom volbracht zij niet de eenige beweging, die te doen overbleef, namelijk naar het centrum te stevenen, waar het betrekkelijk kalm zoude zijn en waar het schip weer meester van zijn manoeuvreeren zoude wezen? Ja, dat is goed en wel geredeneerd; maar om dat centrum te bereiken, moesten die rondijlende stroomingen, die het vaartuig in zijn buitenwervel geketend hielden, doorbroken worden. Zouden de werktuigen daartoe genoegzame kracht kunnen ontwikkelen?

Eensklaps barstte het bovenste gedeelte der cycloonwolk. De dampen verdichtten zich en stortten als plasregen neder.

Het was toen twee uur in den morgen, de barometer was toen na vele slingeringen, die afwijkingen van twaalf milimeter aanduidden, tot op 709 gevallen, een stand waarvan afgetrokken moest worden of beter bijgevoegd, de daling veroorzaakt door de bereikte hoogte van het luchtschip boven de oppervlakte der zee.

Wat een zeer zeldzaam natuurverschijnsel genoemd kon worden, was, dat de cycloon ontstaan was buiten de gewesten, waar hij gewoonlijk voorkomt, dat wil zeggen tusschen den dertigsten graad noorder- en den zes en twintigsten zuiderbreedte. Misschien ligt daarin de verklaring, dat die wervel-orkaan plotseling in een rechtlijnigen storm veranderde. Maar welke winddruk ontstond toen! De stormvlaag, die op den 22sten Maart 1882 den Staat Connecticut teisterde, kon eenigermate als punt van vergelijking dienen. Toen was de snelheid honderd zestien meter in de seconde, hetgeen meer dan honderd uren gaans in het uur maakt.

“Vrees niets!” riep Robur in het Fransch. (Bladz. 176).

“Vrees niets!” riep Robur in het Fransch. (Bladz. 176).

Het kwam er dus op aan, om voor den wind te lenzen, zoo als een schip bij storm zoude doen. Of beter de Albatros was genoodzaakt zich door die strooming, waartegen niet op te werken [181]en waar niet uit te geraken was, mede te laten voeren. Maar intusschen, ten gevolge van dat medegevoerd worden, vlood het [182]luchtschip in zuidelijke richting, dat wil zeggen, naar die poolstreken, die Robur had willen mijden. Helaas, hij was niet meer meester over zijnen koers, en moest gaan werwaarts de storm hem voeren wilde!

Torn Turner had het stuurrad ter hand genomen en hij had al zijne behendigheid noodig om het luchtschip voor kapzijzen te behoeden.

Bij het eerste lichten van den dageraad,—als men zoo die flauwe tint mag noemen, die aan den gezichteinder ontwaard werd,—had de Albatros vijftien breedtegraden, dat wil zeggen meer dan vier honderd uren gaans afgelegd van Kaap Hoorn af en overschreed toen den poolcirkel.

Daar duurt de nacht in de maand Juli nog negentien en een half uur. De zonneschijf verschijnt slechts boven den horizon om even spoedig weer te verdwijnen.

Bij de pool duurt de nacht gedurende honderd negen en zeventig etmalen. Alles duidde aan, dat de Albatros zich in dien nacht als ware het in eene afgrond zoude storten.

Wanneer eene waarneming mogelijk geweest ware, dan zoude zij aangetoond hebben, dat men zich op 66° 40’ zuiderbreedte bevond. Het luchtschip was dus nog slechts op veertien honderd mijlen van de zuidpool verwijderd.

Het luchtschip, onweerstaanbaar naar dat ongenaakbaar punt van den aardbol gevoerd, “verslond”, om het zoo uit te drukken, door zijne snelheid zijne zwaarte; hoewel deze ten gevolge van de afplatting der aarde bij de pool een weinig meer was dan elders. Het was, alsof het zijne opstuwingsschroeven niet meer noodig had. En weldra nam de storm zoodanig in hevigheid toe, dat Robur het raadzaam oordeelde om de snelheid der voortstuwingsschroeven tot een minimum van omwenteling te brengen, ten einde ernstige averij te voorkomen, en bij die geringe eigene snelheid toch stuur in het gevaarte te houden.

De ingenieur Robur deelde te midden van die gevaren zijne bevelen met koelbloedigheid uit, en zijne bemanning gehoorzaamde hem, alsof zij door hem bezield werd.

Uncle Prudent en Phil Evans hadden geen enkel oogenblik het dek van het luchtvaartuig verlaten. Men kon er bovendien zonder bezwaar blijven.

De lucht veroorzaakte geen of slechts weinig tegenstand. Het luchtschip verkeerde in die oogenblikken in den toestand van een luchtballon, die met de middenstof, waarin hij zich gedompeld gevoelt, medegevoerd wordt.

Het domein der zuidpool strekt zich uit, zooals beweerd wordt, over eene oppervlakte van vijfmaal honderdduizend vierkante meters. Bevindt zich daar een vastland? Of is het een archipel? Is het eene [183]onmetelijke ijszee, die nimmer, zelfs niet gedurende den langsten zomer, ontdooit? Niemand weet dat.

Maar, wat men wel weet, dat is, dat de zuidpool veel kouder is dan de noordpool, hetgeen daaraan moet toegeschreven worden, dat er in het zuidelijk-halfrond veel minder land aangetroffen wordt dan in het noordelijk, ook aan den stand der aarde op hare omwentelingsbaan gedurende de zuidpool-winters.

Niets duidde intusschen aan, dat de storm gedurende dien dag zou afnemen. Het was bij den vijf-en-veertigsten westermeridiaan, dat de Albatros den poolcirkel binnen trad. Waar zou zij dien weer verlaten,—bij de veronderstelling altijd, dat zij dien zou kunnen verlaten?

In ieder geval, naarmate het vaartuig allengs naar het zuiden afzakte, kortte de dag al meer en meer. Het zou niet lang meer duren, of het zou in dien langdurigen nacht gedompeld zijn, die slechts door de maan verlicht wordt of door het bleeke schijnsel van het zuiderlicht.

Maar het was toen nieuwe maan, en waarachtig de reisgenooten van Robur liepen gevaar niets of niet bijster veel te zien van die streken, welker geheim nog aan de menschelijke nieuwsgierigheid of weetgierigheid ontsnapt is.

Zeer waarschijnlijk stevende de Albatros over eenige reeds herkende punten, b.v. in het westen het land van Graham, hetwelk in de nabijheid van den poolcirkel gelegen is, en in 1832 door Biscoë ontdekt werd, en Lodewijk Philipsland, hetwelk in 1838 door Dumont d’Urville ontdekt werd, de bekende bereikte grenzen op dit onbekende vastland.

Men leed aan boord van de Albatros niet veel van de koude. De temperatuur was minder laag dan men wel kon vermoeden. Het scheen, dat die storm een lucht-golfstroom was, die eene zekere hoeveelheid warmte met zich voerde.

Het was inderdaad zeer betreurenswaardig, dat die geheele streek in eene diepe duisternis gedompeld was. Hier dient evenwel opgemerkt te worden, dat, al had ook de maan hare lichtstralen verleend, de waarnemingen toch zeer weinig loonend zouden zijn uitgevallen. In dit gedeelte van het jaar toch bedekt een lijklaken van sneeuw, een harnas van ijs de geheele poolstreken. Men bespeurde er zelfs dien “blink” van het pakijs niet, welke eene witachtige tint bezit en aan die donkere gezichteinders ontbreekt.

Hoe onder zulke omstandigheden den vorm van het land, de uitgestrektheid der zeeën, de ligging der eilanden waar te nemen en op te nemen? Hoe het hydrografisch netwerk van het land te onderscheiden? Hoe het bergstelsel te herkennen, nu de heuvelen en de bergen niet van het pakijs en de ijsbergen te onderscheiden waren? [184]

Iets vóór middernacht verlichtte een zuiderlicht de dikke duisternis. Met zijne zilveren franjes, met zijne stralen, die door het luchtruim schoten, vertoonde zich dat natuurverschijnsel in den vorm van een onmetelijken waaier, die over de eene helft van het uitspansel geopend zoude zijn. Zijne uiterste electrische uitstroomingen raakten het Zuiderkruis, welker vier sterren in het zenith schitterden. Het natuurverschijnsel was onvergelijkelijk schoon, en de helderheid, daardoor verspreid, was voldoende om een blik te kunnen werpen op die streek, welke in een wit lijkkleed gehuld scheen.

Het zal wel niet behoeven verhaald te worden, dat boven die streken, zoo nabij de Zuidpool, de magneetnaald van het kompas, voortdurend van streek, geene te betrouwen aanwijzingen weergaf met betrekking tot den te volgen koers. Maar hare inclinatie was op een gegeven oogenblik van zoodanigen aard, dat Robur voor zeker kon houden, dat hij boven de magnetische pool passeerde, die ongeveer bij den acht-en-zeventigsten zuiderbreedte-graad gelegen zoude zijn.

En later, toen hij tegen een uur in den morgen den hoek berekende, welke die naald met de loodlijn maakte, riep hij uit:

“De Zuidpool is onder onze voeten!”

Een wit kalotje werd ontwaard, maar liet niets gissen van hetgeen onder die dikke ijskorst verborgen was.

Het zuiderlicht verdween een weinig later en dat denkbeeldige punt, waar alle meridianen van den aardbol te zamen komen, moet nog gevonden worden.

Waarachtig, wanneer Uncle Prudent en Phil Evans het luchtschip en hen, die zich aan boord bevonden, in de meest geheimzinnige eenzaamheid wilden begraven, dan was de gelegenheid uiterst gunstig. En, als zij het niet deden, dan werd dit veroorzaakt, doordat hen nog het daartoe benoodigde middel ontbrak.

De storm schreed steeds met onverminderde kracht voort en met zulke snelheid, dat, wanneer de Albatros den een of anderen berg op hare baan ontmoet had, zij daarop verbrijzeld ware geworden evenals een schip, dat op eene rotsachtige kust zoude stranden.

En inderdaad, het luchtschip kon zich niet alleen niet meer in horizontale richting dirigeeren, maar het was ook onmachtig om in de hoogte te stijgen.

Daarbij kwam nog, dat eenige toppen op die zuidpoollanden aangetroffen werden. Het gevaar was dus groot. Ieder oogenblik was eene botsing te duchten, en die botsing zou de vernietiging van het luchtgevaarte ten gevolge hebben.

Het gevaar was dus groot. Ieder oogenblik was eene botsing te duchten. (Bladz. 184).

Het gevaar was dus groot. Ieder oogenblik was eene botsing te duchten. (Bladz. 184).

Zoo’n ramp was te meer te vreezen, daar de wind, nadat de Albatros den meridiaan zero gepasseerd had, naar het oosten neigde. [185]Twee lichtende punten werden toen op een afstand van ongeveer honderd kilometers van het luchtvaartuig ontwaard. [186]

Dat waren de twee vulkanen, de Erebus en de Terror, die tot het uitgestrekte bergstelsel van Ross behooren.

Zou de Albatros, evenals een reusachtige vlinder, zich de vleugels gaan verbranden aan die vulkanische vlammen?

Er werd een uur van pijnlijke spanning doorgebracht. Het was alsof een dier vuurspuwende bergen, de Erebus, zich op het luchtschip kwam storten, dat maar niet uit de zuiging van den storm kon geraken. De vlammen-bundels werden voor het oog ieder oogenblik grooter. Een slagboom van vuur sloot als het ware den weg af. Schitterende stralen verlichtten thans de ruimte. Alle voorwerpen aan boord hadden toen een rooden weerschijn aangenomen en gaven aan het vaartuig een waarlijk helsch uitzicht.

Alle opvarenden zonder onderscheid stonden onbewegelijk, zonder eenig geluid te maken, zonder eenig gebaar te wagen, en wachtten in spanning de schrikkelijke minuut, gedurende welke die vreeselijke haard hen met zijne vlammen zou omgeven.

Maar de storm, die de Albatros medevoerde, redde haar van de schrikkelijke ramp.

De vlammen van den Erebus werden door den stormwind ternedergedrukt en leverden zoo een doortocht aan het luchtschip. Te midden van een waren stortregen van vulkanische bestanddeelen, als lava-brokstukken, vulkanische asch en zand, die gelukkig door de middenpuntvliedende werking der opstuwingsschroeven afgewend werden, werd die in volle uitbarsting verkeerende krater overzweefd.

Een uur later verdwenen die beide kolossale toortsen, welke het uiteinde der bekende wereld gedurende de lange poolnachten verlichten, voor den blik der opvarenden van de Albatros achter den gezichteinder.

Tegen twee uur in den morgen werd het eiland Ballery, op de uiterste punt van de Ontdekkings-kust gelegen, gepasseerd, zonder dat men het evenwel kon verkennen, daar het door een band van ijs aan de poollanden vastgeklonken en daarvan niet te onderscheiden was.

Van den poolcirkel af, dien de Albatros andermaal op den honderd-vijf-en-zeventigsten lengtegraad bewesten Parijs sneed, werd zij over het pakijs en over de ijsbergen heengevoerd, waartegen zij honderdmaal gevaar liep zich te verbrijzelen. Het luchtschip was niet meer in de hand van zijn stuurman, maar in de hand van God.... en God is een betrouwbare loods!

De Albatros volgde toen den meridiaan, die een hoek van honderd en vijf graden maakt met die middagslijn, waarop zij het poolgebied binnentrad.

Toen zij eindelijk den zestigsten graad zuiderbreedte bereikt had, scheen de kracht van den storm te breken. Zijn geweld verminderde [187]merkbaar. De Albatros begon weer meester over hare bewegingen te worden. Eindelijk—en dat was een ware verademing—kwam zij weer binnen de verlichte streken van den aardbol en verscheen de dag weer tegen acht uur in den ochtend.

Robur en zijne tochtgenooten, na aan den cycloon van kaap Hoorn ontsnapt te zijn, waren nu eindelijk van den storm bevrijd. Zij waren naar de Groote Stille Zuidzee teruggevoerd geworden, nadat zij zevenduizend kilometers in negentien uren afgelegd hadden. Dat was iets meer dan een uur gaans per minuut—eene snelheid die het dubbele was van die, welke de Albatros onder gewone omstandigheden met hare voortstuwingsmachines kon ontwikkelen.

Maar Robur wist niet meer waar hij was, ten gevolge van het onbruikbaar worden der kompasnaald in de nabijheid van de magnetische pool. Hij moest dus wachten tot de zon zich, onder gunstige omstandigheden tot het doen eener waarneming, zoude vertoonen.

Ongelukkig was het uitspansel met dikke wolken bezwangerd en dien dag verscheen de zon niet.

Dat was eene teleurstelling, die te eerder gevoeld werd, daar de beide voortstuwingsschroeven gedurende den storm nog al averij beloopen hadden.

Robur, die zich door dat voorval niets op zijn gemak gevoelde, kon gedurende dien geheelen dag slechts met eene betrekkelijk matige snelheid vooruitstevenen. Toen hij over de tegenvoeters van Parijs heen toog, bedroeg zijn vaart slechts zes mijlen in het uur. Men moest vooral oppassen de averijen niet te verergeren. Wanneer zijne twee voortstuwingsschroeven buiten staat geraakten om te kunnen arbeiden, dan zou de toestand van het luchtschip boven die uitgestrekte wateroppervlakte van de Groote Stille Zuidzee zeer zorgwekkend worden.

De ingenieur vroeg zich dan ook af, of het niet noodzakelijk ware, de herstellingen dadelijk en op de plaats zelve ten uitvoer te brengen, althans in zooverre, dat de reis vervolgd zou kunnen worden.

Den volgenden morgen—27 Juli—werd tegen zeven uur in den ochtend land in het oosten geseind.

Men herkende weldra dat het een eiland was. Een eiland! Ja, maar welk, onder die duizenden, waarmede de Groote Stille Zuidzee bezaaid is?

Robur besloot toch daar stil te houden zonder te landen. Volgens hem zou die dag voldoende zijn, om de geleden averij te herstellen, zoodat hij des avonds de reis nog zou kunnen hervatten.

De wind was geheel en al gevallen, hetgeen eene gunstige omstandigheid te noemen was voor de manoeuvres, welke uitgevoerd [188]moesten worden. De Albatros zou, daar zij zwevende zoude blijven, niet heengevoerd worden, de hemel weet waar!

Een lange kabel van honderd vijftig voet, met een anker aan het uiteinde, werd over boord naar beneden gevierd. Toen het luchtschip bij den oever van het eiland aankwam, krabde het anker over de eerste rotsklippen en bleef tusschen twee overgroote steenklompen vast zitten. De kabel liep toen onder den invloed der opstuwingsschroeven strak en de Albatros bleef onbeweeglijk als een vaartuig ten anker.

Dat was de eerste maal sedert het vertrek van Philadelphia, dat er een materieel verbindingsmiddel tusschen het luchtschip en de aarde bestond.

[Inhoud]

XV.

Waarin zaken gebeuren, die inderdaad waard zijn verhaald te worden.

Toen de Albatros zich nog in hoogere luchtlagen bevond, had men kunnen bespeuren, dat dit eiland slechts van bescheiden omvang was. Neen, het was niet groot.

Maar op welken breedtegraad was het gelegen? En op welken lengtegraad?

Was het een eiland van de Groote Stille Zuidzee? Of behoorde het tot Australazië? Of tot den Indischien Archipel?

Dat zou men eerst te weten komen, wanneer Robur zijn bestek opgemaakt zou hebben.

Hoewel hij onmogelijk rekening had kunnen houden met de gebrekkige aanwijzingen van het kompas, zoo meende hij toch reden te hebben om te gelooven, dat hij zich boven de Groote Stille Zuidzee bevond.

Zoodra de zon te voorschijn zou treden, zouden de omstandigheden voorzeker uitmuntend genoemd kunnen worden, om eene goede waarneming te doen.

Van die hoogte gezien,—honderd vijftig voeten,—vertoonde zich het eiland, hetwelk een omtrek meette van ongeveer vijftien mijlen, als eene zeester met drie punten.

Bij de zuidoostelijke punt verrees een klein eiland, dat voorafgegaan en omgeven werd door een doolhof van klippen. Op het strand en op die klippen werd geen verschijnsel van hoog en laag water waargenomen. Dit versterkte de meening van Robur [189]omtrent de gegiste ligging, daar de invloed van eb en vloed in de Groote Stille Zuidzee bijna onmerkbaar is.

Op de noordwestelijke punt verhief zich een kegelvormige berg, waarvan de hoogte gerust op twaalfhonderd voeten geschat kon worden.

Men ontwaarde geen enkelen inboorling; maar misschien was de tegenovergestelde kust bewoond. In ieder geval, wanneer het luchtschip door de bewoners bespeurd was geworden, zou de angst en de schrik hen wel genoodzaakt hebben om te vluchten of zich te verbergen.

De Albatros was bij de zuidoostelijke punt aangekomen en was daar ten anker gegaan.

Niet ver er van daan stroomde een kleine rio tusschen de rotsen en stortte zich in eene kleine kreek uit. Iets verder zag men eenige bochtige valleien, waarin veel geboomte van verschillende soort, nog al wild, als patrijzen en snippen, maar vooral trapganzen in groote hoeveelheid aangetroffen werden.

Mocht het eiland niet bewoond zijn, dan was het voorzeker toch bewoonbaar.

Ongetwijfeld zou Robur er op hebben kunnen landen, en dat hij daartoe niet overgegaan was, had zijne oorzaak alleen daarin, dat de bodem, die nog al afwisselend van gesteldheid was, hem geen geschikte plaats scheen aan te bieden om met het luchtschip op den grond neer te strijken.

In afwachting dat hij in de gelegenheid zoude komen om zijn bestek te kunnen opmaken, deed de ingenieur een begin maken met de herstellingen, die hij bij het vallen van den avond hoopte te beëindigen.

De opstuwingsschroeven waren in volmaakte orde. Deze hadden gedurende het geweld van den cycloon en van den storm, die hun arbeid eenigermate verlicht hadden, op bewonderenswaardige wijze gewerkt. Thans was de helft hunner slechts in beweging gesteld, hetgeen voldoende was om den kabel loodrecht op de kust gestrekt te houden.

Maar de twee voortstuwingsschroeven hadden geleden en veel meer dan Robur zelf bevroed had. Hij deed de roeden der wieken, die verbogen waren, recht buigen, en liet de kamraderen nazien, die de omwentelingsbeweging moesten overbrengen.

Het personeel hield zich, onder de leiding van Robur als ingenieur en van Tom Turner als eerste officier, het eerst onledig met de voorschipsschroef. Het was meer doelmatig het werk met haar te beginnen, voor het geval, dat de Albatros om de een of andere reden genoodzaakt mocht worden te vertrekken, voordat de geheele herstelling beëindigd was. Met dien voortstuwer alleen kon men gemakkelijk koers zetten. [190]

Middelerwijl hadden Uncle Prudent en zijn lotgenoot Phil Evans, na gedurende geruimen tijd het dek op en neer gewandeld te hebben, op een paar vouwstoeltjes van het achterschip plaats genomen.

Wat den neger Frycollin betreft, deze was bijzonder in zijn nopjes. En geen wonder, want het verschil was nog al groot. Vroeger zweefde hij op duizend meters en thans bevond hij zich nog slechts op honderd vijftig voeten boven den grond!

De arbeid werd slechts gestaakt, toen de zon genoegzaam boven den horizon gestegen was, om een tijdhoek te nemen; later, wanneer de zon haar hoogste punt zoude bereiken, om het middaguur der plaats, waar men zich bevond, juist te bepalen.

Het resultaat der beide waarnemingen, die met de grootste nauwkeurigheid verricht werden, was het navolgende:

Lengte: 176° 17’ ten oosten van den middagcirkel van Parijs.

Breedte: 43° 37’, natuurlijk ten zuiden.

Dit punt op de kaart opgezocht, kwam met de ligging van het eiland Chatham en het daarbij gelegen eilandje Viff overeen, welke tot een eilanden-groep behooren, die gewoonlijk onder den naam van Broughton-eilanden bekend staan. Die groep bevindt zich op een afstand van vijftien graden ten oosten van Tawaï Pomanou, het grootste en het zuidelijkste eiland van Nieuw Zeeland, in het zuidelijk gedeelte van de Groote Stille Zuidzee gelegen.

“Dat komt met mijne gissing overeen,” zeide Robur tot Tom Turner.

“En dus zijn wij?....”

“Op een afstand van zes en veertig graden ten zuiden van het eiland X, hetgeen overeenkomt met twee duizend acht honderd mijlen. Waarlijk, nog een heele lap zee!”

“Een reden te meer om onze voortstuwers te repareeren,” antwoordde de eerste officier.

“Van die meening ben ik ook.”

“Wij kunnen gedurende dien overtocht tegenwinden aantreffen.”

“Dat zou noodlottig zijn, als wij geen vaart genoeg konden zetten.”

“Zeker, want de voorraad levensmiddelen raakt op en het komt er op aan, ons eiland X zoo spoedig mogelijk te bereiken.”

“Ja, Tom, en ik hoop de reis gedurende dezen nacht te hervatten, al moest het met ééne schroef zijn?”

“Met slechts ééne schroef?”

“De andere zouden wij onderweg kunnen herstellen, niet waar?”

“Voorzeker. Maar... master Robur... ik wilde u iets vragen...”

“Vraag op, Tom.”

“En die twee heeren met hun knecht?” vroeg de eerste officier.

“Tom Turner,” was de wedervraag des ingenieurs, “zouden zij te beklagen zijn, wanneer zij ingezetenen, volkplanters van het eiland X werden? Zeg, op uw geweten, zouden zij te beklagen zijn?” [191]

“Neen..., maar....”

“Geen maren, Tom, laat de zaak dier onverbeterlijke en koppige Yankees aan mij over.”

Maar, wat was dat voor een eiland, het eiland X?

Een klein eiland, verloren in de onmetelijkheid van de Groote Stille Zuidzee, tusschen de evenachtslijn en den kreeftskeerkring. Een eiland, dat als geheel onbekend, op waardige wijze den algebraïschen naam droeg, daaraan door Robur gegeven.

Het was gelegen in de zee der Markiezen-eilanden, buiten iederen gewonen koers in dien grooten oceaan.

Daar had Robur eene kleine volkplanting opgericht; daar kwam de Albatros uitrusten, wanneer zij vermoeid van haar vlucht was; daar vond zij ververschingen en benoodigdheden van allerlei aard voor hare lange reizen.

Op dat eiland had Robur, die over groote geldmiddelen kon beschikken, eene werf opgericht, om zijn luchtschip te bouwen. Hij kon het daar repareeren, het zelfs verbouwen. Zijne magazijnen bevatten genoeg materialen en verduurzaamde levensmiddelen daarvoor, behalve nog het aanwezige tot onderhoud van een vijftigtal bewoners, de eenige bevolking van het eiland.

Toen Robur eenige dagen te voren bij Kaap Hoorn aangekomen was, had hij reeds plan gehad om naar het eiland X te stevenen, en wilde te dien einde de Groote Stille Zuidzee in schuinsche richting oversteken. Maar de cycloon had de Albatros in hare wervelkringen gegrepen. Na den cycloon, was de storm opgestoken en deze had het luchtschip over de zuider poolstreken heengevoerd. Om kort te gaan, Robur was nagenoeg op zijne oorspronkelijke koerslijn teruggekomen, en zonder de averij aan de voortstuwingsschroeven, zou de vertraging niet zeer belangrijk zijn geweest.

Men zou dus naar het eiland X stevenen. Maar, zooals de eerste officier Tom Turner had gezegd: de afstand was lang. Zeer waarschijnlijk zou men met ongunstige winden te kampen hebben. Het luchtschip zou dan niet te veel hebben aan de volle kracht zijner machine, om binnen den gewilden tijd op zijne bestemmingsplaats te komen.

Bij gewonen koers en zonder bijkomende ongevallen, zou die overtocht in drie of vier dagen te volvoeren zijn.

Dat was de reden waarom Robur besloot op het eiland Chatham stil te houden. Daar bevond hij zich onder de gunstigste omstandigheden, om ten minste de schroef van het voorschip te herstellen.

Hij duchtte dan niet meer, wanneer eene tegenbries mocht aanwakkeren, naar het zuiden medegevoerd te worden, wanneer hij noordwaarts wilde stevenen. Als de nacht zoude invallen, zou hij met [192]zijne herstellingen gereed zijn. Hij zou dan manoeuvreeren om zijn anker te bevrijden. Mocht dat te stevig in de rotsen vastgeklemd zijn, welnu, dan zou hij eenvoudig den ankertros kappen en de reis naar den equator aanvaarden. Er waren ankers en kabels genoeg aan boord.

Zooals men ziet, was die manier van handelen de eenvoudigste en derhalve ook de beste. Zij werd stipt opgevolgd.

Het personeel van de Albatros, geheel bewust, dat er hoegenaamd geen tijd te verliezen was, sloeg flink de hand aan het werk, waardoor alles goed vorderde.

Maar, terwijl ieder zich haastte, hadden de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans een onderhoud, waarvan het gevolg bijzonder gewichtig zoude zijn.

“Phil Evans....” begon de voorzitter.

“Wat is er, Uncle Prudent.”

“Gij zijt evenals ik vast besloten, om het offer van uw leven te brengen?”

“Zeker, evenals gij!”

“Voor de laatste maal, wij hebben niets meer van dien Robur te verwachten, niet waar?”

“Niets.”

Phil Evans onderscheidde zich in zijne gesprekken door eene Lacedemonische beknoptheid.

“Welnu, Phil Evans, mijn voornemen staat vast!”

“Welk voornemen, Uncle Prudent?”

“Daar de Albatros dezen avond nog moet vertrekken, zal de nacht niet voorbijgaan, zonder dat wij ons voornemen zullen kunnen ten uitvoer leggen. Wij zullen de vleugels van den vogel van den ingenieur verbrijzelen....”

“Wat wilt gij doen?”

“Dezen nacht zal dit gevloekte luchtschip uit elkander springen!”

“Laat het springen!” zei Phil Evans.

Zooals men ziet, waren de beide lotgenooten het op alle punten eens, zelfs op het punt om met onverschilligheid den verschrikkelijken dood, die hen wachtte, onder de oogen te zien.

“Hebt ge al het benoodigde daartoe?....” vroeg Phil Evans na een poos.

“Ja!”

“Hoe zijt gij er aan gekomen?”

“Verleden nacht, terwijl Robur en zijne bemanning slechts bedacht waren op de redding van het luchtschip, ben ik er in geslaagd in de kruitkamer te sluipen en daar eene dynamiet-patroon machtig te worden.”

“Is het mogelijk!” [193]

De Albatros was bij de zuidoostelijke punt aangekomen en ten anker gegaan. (Bladz. 189).

De Albatros was bij de zuidoostelijke punt aangekomen en ten anker gegaan. (Bladz. 189).

“Ja, hier is zij!”

“Uncle Prudent, laten wij dadelijk aan den slag gaan.” [194]

“Neen, Phil Evans!”

“Niet, Uncle Prudent?”

“Nu althans niet, maar straks, als de avond gevallen zal zijn.”

“Nog zoolang!” zuchtte Phil Evans, op den toon van iemand die de koorts had.

“Wanneer het nacht zal zijn, zullen wij in onze roef wederkeeren.”

“En dan?”

“Dan moet gij mij maar laten begaan. Gij zult alleen te waken hebben, dat ik niet overvallen kan worden!”

De beide lotgenooten dineerden tegen zes uur als naar gewoonte. Twee uren later hadden zij zich naar hunne hut begeven, als menschen, die de schade van den vorigen slapeloos doorgebrachten nacht wenschten in te halen.

Noch Robur, noch iemand der opvarenden kon gissen, welke verschrikkelijke ramp de Albatros bedreigde.

Ziehier, hoe Uncle Prudent dacht te werk te gaan.

Zooals hij verhaald had, was hij er in geslaagd in de kruitkamer, die in een der afdeelingen van den romp van het luchtschip uitgespaard was, te dringen. Daar had hij zich weten meester te maken van eene zekere hoeveelheid buskruit en van eene patroon, in allen deele gelijk aan die, welke de ingenieur in Dahomey gebezigd had. Teruggekeerd in zijne hut, had hij die patroon zorgvuldig onder zijn beddegoed verborgen en was hij vast besloten de Albatros gedurende den nacht, wanneer zij de reis hervat zoude hebben, te midden van den dampkring uit elkander te laten springen.

Phil Evans onderzocht met groote nieuwsgierigheid de door zijn lotgenoot ontvreemde patroon.

Het was eene huls, welker metalen cylinder met eene ontplofbare zelfstandigheid ter zwaarte van een kilogram gevuld was, die voldoende kon gerekend worden om het luchtschip in zijne gebinten te ontwrichten en zijne werktuigen te ontredderen. Wanneer de ontploffing niet voldoende was, om het luchtgevaarte met één slag te vernietigen, dan zou de val daaraan wel den genadeslag toebrengen. Nu was niets gemakkelijker dan die patroon in een hoek van de hut neer te leggen; zij zou dan het dek vernielen en den romp met zijne inhouten uit elkander doen vliegen.

Maar, om de uitbarsting teweeg te brengen, moest men het aanvuringshoedje, met slagkwik gevuld, hetwelk aan de patroon bevestigd was, doen ontploffen. Dat was het moeielijkste gedeelte van de onderneming; want de ontbranding van dat slaghoedje mocht eerst na een tijdsverloop, dat met de meeste nauwkeurigheid berekend moest worden, plaats, hebben.

En inderdaad, Uncle Prudent had met zijne gewone scherpzinnigheid dit bedacht: [195]

Zoodra de voortstuwer van het voorschip hersteld zoude zijn, zou het schip de reis in noordelijke richting hervatten. Maar, dan zouden Robur en zijne helpers zeer waarschijnlijk naar het achterschip komen, om met de herstelling van de achterschroef een begin te maken. Nu zou de tegenwoordigheid van het geheele personeel in de nabijheid van de hut, Uncle Prudent bij het nemen zijner maatregelen kunnen belemmeren. Daarom was hij besloten om gebruik te maken van eene lont, die door hare berekende lengte de ontploffing op het gewilde tijdstip zou teweeg brengen.

Ziehier wat hij verder aan Phil Evans dienaangaande mededeelde:

“Met die patroon heb ik ook eenig buskruit bemachtigd. Daarvan zal ik eene lont vervaardigen, welker lengte in verhouding tot den vereischten tijd voor hare verbranding zal zijn. Die lont zal met het innerlijke van het slaghoedje in verbinding staan.”

“Goed zoo!” sprak Phil Evans.

“Mijn voornemen is, om die lont tegen middernacht te ontsteken, zoodat de ontploffing tusschen drie en vier uren in den morgen zal plaats hebben.”

“Goed beraamd!” betuigde Phil Evans andermaal.

Zooals men ziet, waren de beide lotgenooten er toe gekomen om met de meest mogelijke koelbloedigheid de verschrikkelijke vernietiging, waarin ook zij moesten omkomen, te bespreken. En in hun hart was zooveel haat tegen Robur en zijn makkers opgehoopt, dat hun het offer van hun leven als het aangewezen middel voorkwam om, met de Albatros, allen, die zich aan boord bevonden, te vernietigen.

Ja, die daad was verfoeielijk, was hatelijk; zij was die van waanzinnigen, dat is zoo! Maar toorn en woede, gedurende die vijf weken van opsluiting binnen de wanden van dat verwenschte luchtschip opgekropt, had hen in een toestand van razernij gebracht, die zich door alle middelen zocht te uiten.

“En Frycollin?”.... vroeg Phil Evans.

“Wat is er met Frycollin?” knorde Uncle Prudent.

“Hebben wij het recht zoo over zijn leven te beschikken?”

“Wij offeren het onze wel op!”

Het is zeer te betwijfelen, of Frycollin die reden voldoende zoude gevonden hebben.

Uncle Prudent zette zich onmiddellijk aan het werk, terwijl Phil Evans in de nabijheid van de roef de wacht hield.

De bemanning was steeds volijverig op het voorschip bezig. Eene verrassing van een hunner was dus niet te duchten.

Uncle Prudent wreef eerst eene kleine hoeveelheid buskruit fijn en maakte er een zacht poeder van. Dit bevochtigde hij een weinig [196]en besloot het in een linnen darm, die den vorm eener lange maar dunne worst verkreeg.

Hij ontstak die lont en kreeg de verzekering dat een lengte van vijf centimeters in tien minuten verbrandde. Voor eene tijdruimte van drie en een half uur was dus eene lengte van een meter noodig. Daaromtrent voldoende op de hoogte gebracht, doofde de voorzitter van Weldon-Institute de lont uit, besloot haar in eene stevige scheede van gevlochten touw en bevestigde haar aan de dynamietpatroon.

Die arbeid was, zonder eenige achterdocht opgewekt te hebben, tegen tien uur in den avond ten einde gebracht.

Phil Evans kwam zich toen bij zijn lotgenoot in de hut vervoegen.

De herstellingen van de voorschipsschroef waren dien dag vlijtig onder handen genomen; maar men had de bladen, welker roeden verbogen waren, naar binnen moeten halen, om hun den doelmatigen stand te hergeven.

Wat de batterijen, of de accumulatoren, in één woord de toestellen betrof, die de levendmakende kracht aan de Albatros verleenden, deze hadden niets van het geweld van den storm geleden. Men had nog scheikundige preparaten genoeg in voorraad, om hen gedurende vier of vijf dagen aan den gang te houden.

De nacht was ingevallen, toen Robur met zijne manschappen hunnen arbeid eindigden. De bladen van de voorschipsschroef waren nog niet op hunne plaats gebracht. Er zou nog drie uren gearbeid moeten worden, alvorens die voortstuwer in staat zoude wezen zijn werk te verrichten.

Na Tom Turner, zijn eersten officier, geraadpleegd te hebben, besloot de ingenieur zijne bemanning, die zeer vermoeid was, eenige rust te verleenen, en het verdere gedeelte van hetgeen er te doen overbleef, tot den volgenden morgen uit te stellen. Het daglicht was daarenboven bij dien uiterst fijnen arbeid van het nauwkeurig passen der machinedeelen, waarbij de verlichtingstoestellen slechts eene onvoldoende helderheid zouden verstrekt hebben, hoogst noodig.

Maar die omstandigheid bleef voor Uncle Prudent en Phil Evans onbekend. Afgaande op hetgeen zij Robur hadden hooren beweren, gingen zij van de meening uit, dat de voorschroef voor het invallen van den nacht hersteld zoude zijn en dat de Albatros onmiddellijk hare reis naar het noorden vervolgd zoude hebben. Zij meenden dus, dat zij reeds haar anker gelicht had, terwijl zij inderdaad nog aan het eiland vastgeketend was.

Die omstandigheid zou de zaken anders doen verloopen, dan zij gerekend hadden.

De nacht was somber en de maan was niet te bespeuren. Dikke [197]wolken waren oorzaak, dat de duisternis nog grooter was. Men voelde, dat een lichte bries begon door te staan. Eenige zuchtjes uit het zuidwesten streken over het dek van het luchtschip, dat evenwel niet van de plaats kwam en voor anker bleef. De ankertros bleef loodrecht strak staan en verbond de Albatros met het eiland.

Uncle Prudent en zijn lotgenoot Phil Evans, bij elkander in hunne hut opgesloten, wisselden slechts weinige woorden. Zij vernamen slechts de trillingen van de opstuwingsschroeven, die alle overige geluiden aan boord overheerschten. De beide mannen wachtten tot het oogenblik van handelen zoude gekomen zijn.

Een weinig vóór middernacht sprak Uncle Prudent:

“Het is tijd!”

Onder de kooien der hut was eene lade. In een dier laden legde Uncle Prudent de dynamietpatroon, welke aan haar ontstekingsmiddel bevestigd was. In die lade kon de lont branden, zonder zich door hare lucht of door haar knetteren te verraden. De voorzitter van Weldon-Institute ontstak haar aan haar uiteinde en schoof toen de lade onder de kooi dicht.

“Nu naar het achterschip, sprak hij; “en dan zullen wij wachten!”

Beiden traden naar buiten en waren zeer verwonderd, toen zij bemerkten, dat de roerganger zijne gewone plaats niet innam.

Phil Evans boog zich over de verschansing en keek naar buiten.

“De Albatros is nog steeds op dezelfde plaats,” fluisterde hij.

“Inderdaad?”

“De werkzaamheden zullen niet beëindigd zijn.... zoodat zij niet heeft kunnen vertrekken.”

Uncle Prudent maakte een gebaar van teleurstelling.

“Wij zullen de lont moeten uitdooven,” zeide hij.

“Neen!... wij moeten de vlucht nemen!”... antwoordde Phil Evans.

“De vlucht nemen?”

“Ja, langs den ankertros...”

“Kan dat?”

“Ja zeker, nu het nacht is!... En eene daling van honderdvijftig voeten langs een gespannen touw is kinderwerk!”

“Dat is het inderdaad, Phil Evans! En wij zouden wel dwaas zijn de aangeboden gelegenheid niet te benuttigen!”

“Zoo is mijne meening ook,” zei de secretaris van Weldon-Institute.

Zij keerden evenwel eerst naar hunne hut terug en staken alles in hun zakken of verbergden onder hun kleeding, wat zij meê konden nemen, bij het vooruitzicht van korter of langer op het eiland Chatham te zullen moeten verblijven. [198]

Toen zij de deur zacht dichtgemaakt hadden, slopen zij zonder gerucht te maken naar het voorschip.

Hun plan was om Frycollin te wekken en hem te noodzaken met hen te ontvluchten.

De nacht was zwart. De wolken begonnen uit het zuidwesten op te komen. De bries was opgestoken en het luchtschip zwaaide voor zijn anker en deed den tros, die het aan den bodem vasthechtte, eenigermate van de loodlijn afwijken. Dat was evenwel niets; de afdaling zou slechts iets moeielijker zijn. Maar, wat was dat voor mannen, die niet geaarzeld hadden hun leven ten offer te brengen?

Beiden slopen over het dek voort, hielden soms achter de beschotten der roeven stil, om te hooren of zij ook eenig geluid vernamen. Maar, overal heerschte de meest volkomen stilte. Geen enkel licht scheen door de dekglazen. Allen aan boord van het luchtschip waren in een diepen slaap gedompeld.

Middelerwijl naderden Uncle Prudent en zijn secretaris de hut van Frycollin; toen bleef Phil Evans plotseling stilstaan en fluisterde:

“De nachtwacht.”

Inderdaad, een man lag daar bij de roef uitgestrekt op den grond. Als hij sliep, dan kon dat maar zeer licht zijn. De vlucht werd onmogelijk, wanneer deze alarm maakte.

In zijne nabijheid lagen een hoop touwwerk, stukken zeildoek en vlokken hennep, die gediend hadden bij de herstelling der voortstuwingsschroef.

In een ondeelbaar oogenblik was die man gebonden en den mond gestopt met een flinken prop. Daarna werd hij zoodanig aan een der spijlen van de verschansing vastgebonden, dat hij geen vin verroeren of geen kreet slaken kon.

Dat alles was, zonder bijna gerucht te maken, uitgevoerd.

Uncle Prudent en Phil Evans spitsten toen scherp de ooren, maar niets liet zich hooren. Diepe stilte bleef heerschen. Alles sliep aan boord.

De beide vluchtelingen—dien naam kan men hen reeds geven, niet waar?—bereikten eindelijk de hut van Frycollin. François Tapage, die in de nabijheid sliep, snurkte zoo geweldig, dat hij voorwaar zijn naam eer aandeed.

Dat was nogal geruststellend.

Maar tot zijne groote verwondering behoefde Uncle Prudent slechts zacht tegen de deur van Frycollin met de hand te drukken. Zij stond toch op een kier. Hij trad binnen, maar kwam even snel weer naar buiten.

“Er is niemand!” sprak hij.

Niemand?” vroeg Phil Evans. [199]

“Neen, niemand!”

“Waar mag de neger zijn?” was de fluisterende vraag.

“Och, wat kan het ons, alles wel beschouwd, schelen?”

Beiden slopen toen naar het voorschip, denkende dat Frycollin daar ergens in een hoek lag te slapen...

Zij zochten, maar vonden niets!

“Zou de kerel ons voorgekomen zijn?...” zei Uncle Prudent.

“Dat schijnt zoo.”

“De drommel zal hem halen!”

“Maar, of hij al of niet de plaat gepoetst heeft, om het even; wij kunnen niet langer wachten! Kom!”

En zonder te aarzelen, klommen de beide vluchtelingen over de verschansing, grepen den kabel met beide handen, klemden er zich met de voeten aan vast, en lieten zich daarna afglijden.

Zoo kwamen zij ongedeerd op den grond terecht.

Wat een genot voor hen, den vasten bodem, die hen sedert zoo lang ontbroken had, weer onder de voeten te voelen! Wat een pret, om weer op stevigen grond te kunnen wandelen, en niet meer de speelbal des dampkrings te zijn!

Zij maakten zich gereed, om langs het riviertje het binnenste gedeelte van het eiland te bereiken, toen een gedaante eensklaps voor hen verrees.

Dat was Frycollin.

Ja, de neger had hetzelfde denkbeeld van zijn meester gehad en had de stoutmoedigheid ontwikkeld, hem zonder voorafgaande waarschuwing vóór te gaan.

Maar, het was thans het oogenblik niet, om zich daarover vertoornd te toonen, en Uncle Prudent wilde eene schuilplaats in een verwijderd gedeelte van het eiland gaan zoeken, toen Phil Evans hem weerhield.

“Uncle Prudent,” sprak hij, “luister naar mij.”

“Ik luister, Phil Evans.”

“Wij zijn dien Robur ontkomen,” ging de secretaris voort. “Hem en zijn makkers is een schrikkelijk uiteinde bereid. Hij verdient het... dat is zoo. Maar als hij op zijn eerewoord wilde verklaren geen pogingen aan te wenden, om ons andermaal gevangen te nemen...”

“Het eerewoord van zoo’n kerel!...”

Uncle Prudent had den tijd niet om te eindigen. Een gerucht, eene soort beweging werd aan boord van de Albatros waargenomen.

Klaarblijkelijk werd alarm gemaakt en was de ontvluchting der beide Amerikanen ontdekt.

“Hier!... Hier heen!...” werd geroepen.

De voorzitter van Weldon-Institute ontstak haar aan haar uiteinde (Bladz. 197).

De voorzitter van Weldon-Institute ontstak haar aan haar uiteinde (Bladz. 197).

Dat was de wachthebbende, die er eindelijk in geslaagd was, [200]zijn mond van den prop te ontdoen. Driftige stappen weerklonken op het dek van het luchtschip. En bijna terzelfder tijd schoten [201]de electrische stralen der seintoestellen voort, om het eiland over een breeden sector te verlichten.

Grepen den kabel met beide handen en lieten zich afglijden. (Bladz. 199).

Grepen den kabel met beide handen en lieten zich afglijden. (Bladz. 199).

[202]

“Daar zijn ze!.... Daar zijn ze!....” riep Tom Turner.

De vluchtelingen waren gezien geworden.

Op hetzelfde oogenblik werd, op bevel van Robur, dat met luider stem gegeven was, de snelheid der omwentelingen van de opstuwingsschroeven getemperd, en langs den ankertros, die aan boord ingepalmd werd, naderde de Albatros de oppervlakte van het eiland.

In dit oogenblik werd de stem van den secretaris Phil Evans duidelijk vernomen:

“Ingenieur Robur,” riep hij, “verbindt gij u op uw eerewoord, dat gij ons in vrijheid wilt laten?....”

“In vrijheid?”

“Ja, op dit eiland in vrijheid?”

“Nooit!” schreeuwde Robur.

En dat antwoord werd gevolgd door een geweerschot, waarvan de kogel den schouder van Phil Evans lichtelijk schampte.

“O, wee!” riep deze.

“O, die booswichten!” riep Uncle Prudent.

En met zijn mes in de hand, stormde hij naar de rotsblokken toe, waartusschen de ankerlepel gevat had.

Het luchtschip was toen op hoogstens vijftig voeten van den grond verwijderd.

De kabel was al heel spoedig doorgesneden, en de bries, die intusschen merkbaar aangewakkerd was, greep de Albatros dwars en voerde haar in noordoostelijke richting.

Binnen weinige minuten bevond het luchtschip zich boven de Groote Stille Zuidzee.

[Inhoud]

XVI.

Waarin de lezer in eene onzekerheid gelaten wordt, die hij waarschijnlijk betreuren zal.

Het was toen twintig minuten na middernacht.

Vijf of zes geweerschoten waren nog van het luchtschip gelost geworden. Uncle Prudent en Frycollin hadden Phil Evans onder den arm genomen en een beschermende toevlucht achter groote rotsblokken gezocht.

Zij waren niet geraakt geworden en hadden voor het oogenblik niets te duchten.

De Albatros steeg, terwijl hij zich van het eiland verwijderde, al [203]dadelijk tot eene hoogte van negen honderd meters op. Men had eene grootere opstijgingskracht moeten ontwikkelen, om te voorkomen dat het luchtschip in zee viel.

Op het oogenblik, dat de wachthebbende man, van zijn mondprop bevrijd, zijn eersten kreet slaakte, waren Robur en zijn eerste officier Tom Turner naar hem toegeijld, hadden hem van het stuk zeildoek, dat hem het hoofd bedekte, bevrijd en zijne banden losgemaakt. Daarna hadden zij zich naar de hut van Uncle Prudent en Phil Evans gespoed, maar deze leeg bevonden.

Van zijn kant had François Tapage Frycollins hut doorzocht. Ook daarin was niemand te vinden.

Toen Robur vernam, dat zijne gevangenen ontsnapt waren, voelde hij een geweldig gevoel van toorn opwellen.

Door de ontsnapping van Uncle Prudent en van Phil Evans zou toch zijn geheim, zijne verpersoonlijking aan iedereen geopenbaard worden. Had hij zich ook al niet erg bekommerd over het schrijven, door Uncle Prudent, bij het overstevenen van Frankrijks hoofdstad, naar buiten geworpen, dan vond dat zijne oorzaak in de gedachte, dat dit papier zeer veel kans had geloopen bij den val verloren te zijn geraakt.... Maar thans!....

Hij hernam zijne bedaardheid evenwel:

“Zij zijn ontvlucht....” zei hij .... “nu, mij wel!”

“Denkt gij er zoo over?” vroeg Tom Turner.

“Wel zeker. Zij zullen zoo gauw het eiland Chatham niet kunnen verlaten”....

“Zij zullen er evenwel niet altijd blijven!”

“Over een paar dagen zal ik er terugkeeren!.... Ik zal ze opsporen!.... Ik zal hen weer gevangen nemen!.... En dan”....

“Ja dan!....” herhaalde Tom Turner, terwijl hij de vuist balde naar den kant van het eiland.

De redding der vluchtelingen was inderdaad al zeer weinig verzekerd. Wanneer de Albatros hare vrijheid van beweging en van sturen zou herkregen hebben, zou zij toch dadelijk naar het eiland Chatham, vanwaar de beide leden van Weldon-Institute zoo spoedig niet zouden kunnen vertrekken, weerkeeren. Binnen een half etmaal zouden zij weer in de macht van den ingenieur kunnen zijn.

Binnen een half etmaal?.... Maar, vóórdat twee uren voorbijgesneld zouden zijn, zou de Albatros vernietigd wezen. Was die dynamietpatroon voor haar niet als eene torpedo, die aan hare flanken gehecht was, en die het vernietigingswerk te midden van de lucht zoude volbrengen?

Intusschen wakkerde de bries al meer en meer aan en werd het luchtschip in noordoostelijke richting heengevoerd. Hoewel de snelheid van het luchtschip zeer matig was, zou het toch bij zonsopgang [204]het eiland Chatham uit het gezicht verloren hebben.

Om tegen den wind in derwaarts terug te stevenen, was het een vereischte, dat de voortstuwers, althans die van het voorschip, in staat waren te werken.

“Tom!” riep de ingenieur.

“Master Robur?” antwoordde de eerste officier.

“Laat de verlichtingstoestellen met volle kracht werken, zoodat wij goed kunnen zien.”

“Opperbest, master Robur!”

“En iedereen aan den arbeid!”

“Allen?”

“Ja, allen.”

“Nu, daar zal ik voor zorgen.”

Er kon geen quaestie meer van zijn, om het werk tot den volgenden morgen uit te stellen. Er mocht thans geen sprake meer zijn van vermoeidheid. Alle mannen aan boord deelden de hartstochten van hun opperhoofd. Geen enkele hunner was er, die niet tot alles in staat was, om de vluchtelingen op te sporen.

Zoodra de voorschroef hersteld en op hare plaats gebracht zoude zijn, zou men naar Chatham terugkeeren; men kon er weer ten anker gaan, men zou jacht op de vluchtelingen maken. Daarna zou men de herstelling der schroef van het achterschip beginnen en voltooien, en eindelijk zou het luchtschip volkomen veilig de reis naar het eiland X kunnen ondernemen.

Het was evenwel van belang, dat de Albatros niet te ver in noordoostelijke richting heengevoerd werd. Daarom kon het aanwakkeren der bries als eene betreurenswaardige omstandigheid beschouwd worden, omdat met de defecte machines er niet tegen ingewerkt en ook niet stil op de plaats gebleven kon worden.

Zonder zijne voortstuwingsschroeven was het luchtschip aan een onbestuurbaren ballon gelijk.

De vluchtelingen, die op de kust op uitkijk stonden, hadden de verzekering gekregen, dat de Albatros in de duisternis verdwenen was, voordat de uitbarsting had plaats gehad.

De bekende staat van zaken moest Robur met betrekking tot zijne plannen voor de toekomst wel eenigermate verontrusten. Was het bij voorbeeld wel zeker, dat hij zonder vertraging, zonder tijdverlies te ondervinden, het eiland Chatham weer zou kunnen bereiken? Hij besloot dan ook, terwijl de herstellingen met den meesten ijver werden voortgezet, naar de beneden luchtlagen af te dalen, in de hoop daar zwakkere windstroomingen aan te treffen. Wellicht was het mogelijk de Albatros in deze streken te handhaven, totdat zij krachtig genoeg zoude zijn om tegen de bries in te stevenen.

Die manoeuvre werd onmiddellijk ten uitvoer gelegd. Wanneer [205]de bemanning van eenig zeeschip de bewegingen van dit gevaarte, hetwelk in zijn schitterende electrische lichtstralen gehuld was, had kunnen waarnemen, dan zouden voorzeker hun schrik en angst groot geweest zijn.

Toen de Albatros tot op een paar honderd voeten afstand van de oppervlakte der zee gedaald was, bleef zij zwevende.

Ongelukkig bespeurde men, dat de bries in die benedenstreken nog sterker doorstond en dat derhalve het luchtschip zich met nog meer snelheid van het eiland Chatham verwijderde. Het gevaar bestond dus, zeer ver in noordoostelijke richting medegevoerd te worden, waardoor de terugkeer naar dat eiland al meer en meer vertraagd moest worden.

Na die poging bleek het, dat het beter was in de bovenluchtlagen te verwijlen, waar de dampkring meer in evenwicht was. Daarom steeg de Albatros tot eene hoogte van gemiddeld drie duizend meters op. Al bleef zij daar niet stil op de plaats, dan was er het afdrijven toch minder snel. De ingenieur kon dus de hoop koesteren, dat hij bij het aanbreken van den dag van die hoogte, het eiland, waarvan hij de ligging met de grootste nauwkeurigheid had opgenomen, nog in het gezicht zoude hebben.

Wat de quaestie betrof, of de vluchtelingen een goed onthaal zouden gevonden hebben bij de inboorlingen, in het geval dat het eiland bewoond zoude zijn, daaromtrent bekreunde Robur zich in het geheel niet. Ook niet, wanneer die inboorlingen hun hulp verleenden. Dat kon hem niets schelen. Met de aanvals- en verdedigingsmiddelen van de Albatros zoude men hen wel spoedig schrik aanjagen en hen op de vlucht drijven.

De mogelijkheid van het opvatten der gevangenen was dus aan geen twijfel onderhevig, en eenmaal weer in zijne macht....

“Men ontsnapt niet van het eiland X,” mompelde Robur.

Het was een uur na middernacht, toen de voortstuwer van het voorschip hersteld was. Het kwam er nu nog maar op aan, om hem weer op zijne plaats te brengen, hetgeen nog een uur werk zoude vereischen.

Daarna zou de Albatros weer koers zuidwest stevenen en zou men kunnen overgaan tot de herstelling van de schroef van het achterschip.

En die lont, die in de hut der vluchtelingen brandde?

Die lont, waarvan meer dan het derde gedeelte reeds door het vuur verteerd was!....

En die noodlottige vonk, welke de dynamietpatroon al meer en meer naderde!....

Voorzeker, wanneer de aandacht der bemanning niet zoo ingespannen bezig was gehouden, zou een hunner het zwakke geknetter vernomen hebben, dat in de roef gehoord werd. [206]

Misschien zou de reukzenuw van een hunner de lucht van verbrand kruit opgevangen en zou de man zich daarover verwonderd hebben. Hij zou den ingenieur Robur of den eersten officier Tom Turner gewaarschuwd hebben. Men zou dan nasporingen in het werk gesteld en in die kooilade het gevaarlijke toestel gevonden hebben...

Het zou dan nog tijd geweest zijn, om die bewonderenswaardige Albatros en met haar het leven van al de opvarenden te redden.

Maar die mannen arbeidden thans op het voorschip, dat wil zeggen op ruim twintig meters afstand van de roef van de vluchtelingen. Niets gaf hen aanleiding, om naar dit gedeelte van het luchtschip te komen, en ook niets kon hen afleiding van hun arbeid bezorgen, die daarenboven hunne geheele aandacht vereischte.

Robur bevond zich trouwens ook daar en verrichtte als behendig machinist, wat hij inderdaad was, in persoon handenarbeid. Hij drong op spoed aan, zonder evenwel iets te laten verwaarloozen; integendeel, hij zorgde dat alles met de meeste nauwgezetheid en zoo volmaakt mogelijk werd volvoerd. Was het niet een eerste vereischte, om zijn luchtschip weer volkomen in de hand te krijgen, dat alle deelen behoorlijk hersteld werden?

Wanneer hij er niet in slaagde, om de vluchtelingen andermaal in zijne macht te krijgen, dan zouden die toch eindelijk in hun geboorteland wederkeeren.

Dan zou men nasporingen verrichten en het eiland X zou waarschijnlijk daaraan niet ontsnappen. En dat zou het einde van dat bestaan zijn,—een bovennatuurlijk, verheven bestaan!—hetwelk die mannen van de Albatros in het leven geroepen hadden.

Tegen ongeveer kwartier na een uur trad Tom Turner op Robur toe en sprak:

“Master Robur, het komt mij voor dat de bries verflauwt en naar het westen draait.”

“En wat doet de barometer?” vroeg Robur, na een blik van onderzoek op het uitspansel geworpen te hebben.

“Die daalt of rijst niet,” antwoordde de eerste officier. “Maar, mij dunkt....”

“Spreek op, waarom aarzelt ge?”

“Mij dunkt dat de wolken beneden het luchtschip zakken, master Robur.”

“Inderdaad, Tom Turner, en in dat geval zou het niet onmogelijk zijn, dat het op de oppervlakte der zee regende. Maar, om het even; als wij maar boven de regenzone blijven. Wij zullen dan niet in onzen arbeid gehinderd worden.”

“Als het inderdaad regent, dan zal het slechts een fijne motregen zijn.”

“Dunkt u?” [207]

“Ik maak dat uit den vorm der wolken op—en het is zeer waarschijnlijk, dat de bries beneden geheel zal vallen.”

“Dat denk ik ook, Tom,” antwoordde Robur. “Toch geloof ik, dat het verkieslijk is hier nog in de hoogere luchtlagen te blijven.”

“Zooals gij wilt, master Robur.”

“Laten wij de herstelling van onze averij beëindigen, dan kunnen wij naar eisch, en werwaarts wij willen, koers stellen. Is dat ook niet uw oordeel?”

“Voorzeker, master.”

Omstreeks twee uur was het eerste gedeelte van den arbeid uitgevoerd.

De voorschroef was op haar plaats gebracht. De electrische batterijen werden in werking gebracht, eerst matig, daarna sterker. Langzamerhand nam de Albatros in snelheid toe en na behoorlijk gewend te hebben, stevende zij met vrij vlugge vaart in zuidwestelijke richting, om het eiland Chatham op te zoeken.

“Tom,” sprak Robur, “wij hebben gedurende twee en een half uur ongeveer noord-oost afgehouden. De wind is, zooals ik mij zoo-even bij het kompas overtuigd heb, niets of weinig veranderd. Ik denk dus binnen een uur hoogstens het eiland weer opgespoord te hebben.”

“Dat denk ik ook, master Robur,” antwoordde de eerste officier, “want wij leggen thans ongeveer twaalf meters in de seconde af. De Albatros zal dus tusschen drie en vier uur in den ochtend op haar uitgangspunt terug kunnen zijn.”

“Des te beter, Tom. Wij hebben er belang bij, om des nachts aan te komen en te landen zonder gezien te worden....”

“Dat is waar.”

“De vluchtelingen, die in de meening zullen verkeeren, dat wij ons ver, zeer ver noordoostwaarts zullen bevinden, zullen minder waakzaamheid betrachten. Wanneer de Albatros bijna op de oppervlakte van den bodem zal aangekomen zijn, zullen wij pogen haar achter eenige hooge rotsen van het eiland te verbergen. Dat kan niet moeilijk zijn.”

“Dat is ook mijne meening.”

“Vervolgens, al moesten wij ook eenige dagen te Chatham verwijlen....”

“O, die zullen ook wel door te brengen zijn, master Robur, en zelfs als wij genoodzaakt zullen zijn tegen een geheel leger van inboorlingen te vechten....”

“Zullen we vechten, Tom, vechten voor onze Albatros!”

“Juist, master Robur.”

De ingenieur keerde zich toen naar zijne manschappen, die op nieuwe bevelen wachtten. [208]

De kabel was al heel spoedig doorgesneden. (Bladz. 202).

De kabel was al heel spoedig doorgesneden. (Bladz. 202).

“Vrienden,” sprak hij, “het oogenblik om rust te nemen, is nog niet gekomen.”

Allen knikten ten teeken van instemming met die uitspraak. [209]

Dat was voor die acht mannen een val van drie duizend meters! (Bladz. 210).

Dat was voor die acht mannen een val van drie duizend meters! (Bladz. 210).

“Wij zullen moeten werken totdat de dag aanbreekt.”

Allen waren bereid. [210]

Het gold thans de achterschroef dezelfde herstellingen te laten ondergaan als de voorschroef. Die had dezelfde averij bekomen, die door dezelfde oorzaak teweeggebracht was, dat wil zeggen: door het geweld van den storm gedurende den overtocht over het Zuider poolland.

Maar om die schroef binnen boord te kunnen halen, was het raadzaam de vaart van het luchtschip te remmen, ja het gedurende eenige minuten te laten deinzen.

Op bevel van Robur liet de machinist-leerling dan ook het werktuig achteruitslaan door de omwenteling van de voorschroef in de tegenovergestelde richting te laten volbrengen. Het luchtschip begon dus langzamerhand voor den wind af te vallen, zooals de zeemans-uitdrukking luidt.

Allen waren op het punt, om zich naar het achterschip te begeven, toen Tom Turner een vreemde lucht in den neus kreeg.

Dat waren de gassen der lont, thans in de kooilade opgehoopt, die langs de reten van de hut der vluchtelingen ontsnapten.

“He, wat ruik ik?” riep de eerste officier, terwijl hij die lucht sterk opsnoof,

“Wat is er?” vroeg Robur.

“Ruikt ge niets, master?....”

“Inderdaad.”

“Het is, alsof er buskruit verbrand is.”

“Waarachtig, Tom, ge hebt gelijk.”

“Maar.... van waar komt die lucht?”

“Ja, van waar?”

De beide mannen roken met den neus in de lucht rond.

“Van daar!”.... zei Tom Turner, terwijl hij den vinger naar het achterschip uitstrekte.

“Van waar?”

“Van de achterroef.”

“Dat meen ik ook.”

“Ja, van de hut der vluchtelingen.”

“Zouden die ellendelingen gepoogd hebben brand te stichten?”

“O, als het maar brand was!....” riep Robur uit.

“Maar, wat dan in Gods naam?”

“Trap de deur open, Tom! Trap de deur open!”

Maar ternauwernood had de eerste officier een pas gedaan, om aan dat bevel te gehoorzamen, toen eene vreeselijke uitbarsting de Albatros tot in hare gebinten deed schudden. De roeven vlogen aan flarden uit elkander. De verlichtingstoestellen werden uitgebluscht, want de electrische stroom was verbroken, en een zwartdonkere nacht omgaf het ontredderde luchtvaartuig. Maar, hoewel het meerendeel der opstuwende schroeven verbogen en verbrijzeld [211]waren, zoo bleven toch eenigen op het voorschip voortwentelen.

Plotseling barstte de romp van het luchtschip een weinig achterwaarts van de eerste roef. Het achtergedeelte verdween in de ruimte. De accumulatoren van het voorschip deden de voortstuwende schroef van het voorschip nog werken.

Maar bijna terzelfdertijd bleven de laatste opstuwende schroeven stilstaan en werd de Albatros in den afgrond gestort.

Dat was voor die acht mannen, die zich als schipbreukelingen aan dat wrak vastklemden, een val van drie duizend meters!

Daarenboven zou die val nog sneller, nog schrikkelijker worden, daar de voorstuwer van het voorschip, na zich loodrecht opgericht te hebben, nog werkte.

Toen liet Robur zich met eene buitengewone koelbloedigheid tot bij de ontredderde machineroef afglijden, greep den hefboom, die het werktuig in beweging moest brengen, en veranderde de richting van de omwentelingen der schroef, die toen van voortstuwend, opstuwend werd.

Hierdoor werd de val voorzeker vertraagd, hoewel niet veel. Maar het wrak viel niet meer met die aangroeiende snelheid, door de zwaarte en de aantrekkingskracht der aarde op vallende lichamen teweeggebracht.

Het was nog altijd de dood voor de bemanning der Albatros, daar zij in zee gestort werd; maar het was de vreeselijke dood door verstikking niet meer te midden van een dampkring, die door de snelheid van den val, niet meer tot inademing geschikt zoude zijn.

Tachtig seconden na de uitbarsting was alles, wat van de Albatros overbleef, in de golven van de Groote Stille Zuidzee verdwenen.

[Inhoud]

XVII.

Waarin de geschiedenis van het gebeurde een sprong van twee maanden achteruit en daarna een sprong van negen maanden vooruit maakt.

Eenige weken vroeger, den 13den Juni, dus daags na die zitting van Weldon-Institute, die zoo stormachtig geweest was, heerschte er onder alle klassen van de bevolking van Philadelphia, hetzij zij zwart of blank waren, eene opgewondenheid, die gemakkelijker te constateeren dan te beschrijven is. [212]

Reeds bij het krieken van den dag, was het onverwachte en schandelijke gebeurde van den vorigen dag schering en inslag van alle gesprekken. Wat! een indringer, die beweerde werktuigkundige te zijn, een werktuigkundige, die beweerde den onwaarschijnlijken naam van Robur—van Robur den Veroveraar—te voeren, een persoon van onbekende afkomst, van twijfelachtige nationaliteit, was eensklaps in de zaal der zittingen van Weldon-Institute verschenen, had de ballonnisten ergerlijk beleedigd, had de wonderen der toestellen “zwaarder dan de lucht” hoog opgevijzeld, had, te midden van een schrikkelijk spektakel, uitjouwingen verwekt, had bedreigingen uitgelokt, die hij in ruime mate zijn tegenstanders naar het hoofd terug geslingerd had! Hij was eindelijk, nadat hij het spreekgestoelte te midden van het grootste tumult, te midden van het geknetter van revolverschoten, verlaten had, verdwenen en, in weerwil van de meest nauwkeurige nasporingen, was men er niet in geslaagd hem op het spoor te komen.

Men had niet meer over hem hooren gewagen.

Inderdaad, zoo iets was wel geschikt, om alle tongen in rep en roer te brengen, om alle hoofden op te winden.

Dat geschiedde dan ook in ruime mate te Philadelphia, zoowel als in de zes en dertig overige Staten van de groote Amerikaansche Republiek. En, om der waarheid getrouw te blijven, moeten wij er bijvoegen, dat hetzelfde ook in het oostelijk halfrond gebeurde.

Maar, hoe vermeerderde die opgewondenheid, die spanning nog, toen het in den avond van den 13den Juni bleek, dat noch de voorzitter, noch de secretaris van Weldon-Institute in hunne woningen wedergekeerd waren. Zij stonden toch bekend als degelijke, verstandige en eervolle lieden, die zich tot geen verkeerde sprongen zouden hebben laten overhalen.

Den avond te voren hadden zij het zittingslokaal verlaten als rustige burgers, die er slechts aan dachten, om stil en bedaard naar huis te gaan, als ongehuwden, die bij hunne tehuiskomst geen zuur en betrokken gezicht van de gade te duchten hadden.

Zouden zij door een toeval genoodzaakt kunnen zijn, om uithuizig te zijn?

Neen, zeker niet. Althans geen woord was hen ontvallen, dat zoo iets kon doen gissen. Zelfs was er afspraak gemaakt, dat zij den volgenden dag weer in de club zouden verschijnen, de een om zijn zetel als voorzitter, de ander om dien van secretaris in te nemen, in het vooruitzicht, dat in de vergadering het voorgevallene van den vorigen avond zou behandeld en heftig bediscussiëerd worden.

Maar, niet alleen waren die twee zoo belangrijke personen van den Staat Pensylvanië spoorloos verdwenen, men was ook zonder [213]berichten omtrent den knecht Frycollin. Evenmin als zijn meester kon men hem op het spoor komen. Neen, nimmer had een neger, sedert de geschiedkundige personen van Toussaint-Louverture, Soulouque en Dessaline, zooveel van zich doen spreken. Hij zou eene belangrijke plaats innemen, niet alleen onder de vermaardsten zijner collega’s van den dienstbaren stand, maar ook onder de zonderlingen van iederen maatschappelijken stand of huidkleur, die zich door de een of andere excentriciteit in het zoo fraaie land van Amerika weten op den voorgrond te dringen.

Den volgenden dag alweer geen tijdingen!

Noch de beide clubgenooten, noch de neger Frycollin waren voor den dag gekomen.

Toen werd men ongerust.... Toen werd men zenuwachtig.... En eene dicht opeengepakte menigte vatte post in de nabijheid van de Post-and-Telegraph-Offices, om het eerst bij de hand te zijn, wanneer er tijdingen mochten aankomen.

Maar, niets, niets!

En toch had men ze beiden gezien, toen zij te zamen Weldon-Institute verlieten.

Men had ze tot elkander met luider stem hooren praten. Men had hen Frycollin hooren roepen. Daarna had men hen langs Walnutstreet zien voortstappen, om zich naar den kant van Fairmont-Park te begeven.

Jem Cip, de fabrikant van verduurzaamde groenten, had den voorzitter zelfs de hand gedrukt en hem gezegd:

“Tot morgen!”

En William T. Forbes, de fabrikant van suiker uit lompen, had een hartelijken handdruk van den secretaris Phil Evans gekregen, die tot twee malen tot hem gezegd had:

“Tot ziens!... Tot ziens!...”

Miss Doll en miss Mat Forbes, die door banden der reinste vriendschap zoo innig aan Uncle Prudent verknocht waren, konden zich onmogelijk bij die verdwijning neerleggen en beijverden zich, om toch maar tijdingen van den afwezige te erlangen, nog meer te babbelen dan gewoonlijk.

Drie, vier, vijf, zes dagen gingen zoo in eene onbeschrijfelijke spanning en angst voorbij. Daarna werd het eene week... twee weken... en niets, niets!... Geen enkele aanwijzing, die op het spoor der drie verdwenen personen kon brengen. Dat was inderdaad om tureluurs te worden!

Men had de meest nauwkeurige nasporingen in het kwartier verricht... maar, niets!

Ook in de straten, die naar de haven voerden;... maar, niets, niets! [214]

In Fairmont-Park, onder de boomgroepen, in het dichtste gedeelte van het struikgewas... Maar, niets! Steeds niets!

Op de groote open plek bevond men evenwel, dat het gras kort geleden was platgetrapt, hetgeen vooral verdacht voorkwam, omdat het onverklaarbaar was. Bij den rand van het bosch, hetwelk die open plek omgaf, werden sporen ontdekt van eene worsteling.

Zou eene bende boosdoeners de beide club-leden op dit late nachtelijk uur ontmoet en te midden van dat eenzame park aangevallen hebben?

Zoo iets was inderdaad mogelijk.

De politie nam dan ook de verdere taak op zich, om een geregeld en met de wettelijke langzaamheid overeenkomend onderzoek in te stellen. Men doorzocht de Schuijlkill-rivier, men dregde haar bodemvlak, men reinigde hare oevers van de wildgroeiende biezen en watergrassoorten. Was dat ook al nutteloos voor het beoogde doel, zoo had die reiniging toch hare goede zijde; want, waarachtig, de Schuijlkill had het wel noodig, dat zij eens terdege onder handen genomen werd. Men ging er bij deze gelegenheid toe over, waardoor de stedelijke bestuursleden van Philadelphia toonden uiterst practische lieden te zijn.

Toen riep men de publiciteit der dagbladen te hulp.

Advertentiën en reclame-artikelen werden aan alle democratische en republikeinsche bladen van de Unie zonder onderscheid van partij of kleur gezonden. De Daily negro, het speciale orgaan voor het zwarte ras, publiceerde een portret van Frycollin, naar het laatste photographische beeld van den neger genomen.

Belooningen werden uitgeloofd, premiën aangeboden aan ieder, die eenige tijding van de drie afwezigen zou leveren, en zelfs aan hen, die eenige aanwijzingen konden doen, welke op hun spoor kon brengen.

“Vijf duizend dollars!... Vijf duizend dollars!... Voor ieder ingezetene, die...”

Het mocht niets baten!

De thesaurier van Weldon-Institute kwam niet in de gelegenheid, om die vijf duizend dollars uit te geven.

Onnaspoorlijk! Onnaspoorlijk!! Onnaspoorlijk!!!

Uncle Prudent en Phil Evans, beiden van Philadelphia, waren niet weer te vinden!

Het zal wel niet behoeven verteld te worden, dat de club, door die onverklaarbare verdwijning van haren voorzitter en van haren secretaris, geheel in de war was. Al dadelijk werd een maatregel getroffen, om de werkzaamheden met betrekking tot de constructie van den ballon Go a head te staken, hoe gevorderd die ook waren. En dat terecht. Want, hoe zou men bij afwezigheid van hen, die [215]tot dien bouw aangezet, die daaraan een gedeelte van hun vermogen gewijd hadden, hun vermogen zoowel in tijd als in geld, dien arbeid hebben kunnen voortzetten? Hoe zou men hem kunnen beëindigen, nu zij er niet meer waren, die de noodige inlichtingen moesten verstrekken? Neen, men moest wachten, men zou wachten. En juist werd er weer gewag gemaakt van het vreemdsoortige natuurverschijnsel, hetwelk weinige weken te voren de gemoederen zoo opgewonden had.

Inderdaad, het geheimzinnige voorwerp was andermaal bij verschillende gelegenheden in de hoogere luchtlagen gezien of beter vluchtig ontwaard geworden. Intusschen kwam het bij niemand op, eenig verband te zoeken tusschen die zoo zonderlinge wederverschijning en de niet minder onverklaarbare verdwijning van den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute. Hij, die in die twee feiten eenige overeenstemming zocht, moest waarlijk met eene buitengewoon groote dosis verbeeldingskracht begaafd zijn.

Hoe het ook zij, de asteroïde, de bolied, het luchtmonster, of hoe men het ook zal gelieven te noemen, was weer gezien geworden en wel onder omstandigheden, die veroorloofden om een beter oordeel te verkrijgen omtrent zijne afmetingen en vorm. Eerst boven Canada, boven dat grondgebied, hetwelk zich van Ottawa naar Québec uitstrekt, en dat wel denzelfden ochtend na de verdwijning van de twee clubleden. Daarna boven de vlakten van het Far-West, toen dat raadselachtig lichaam in snelheid wedijverde met een trein van den grooten Pacific-Spoorweg.

Van dien dag af waren de meeningen der geleerden gevestigd.

Dat lichaam was geen voortbrengsel der natuur, het was een vliegend toestel, vervaardigd met de practische toepassing van de wetten van het “zwaarder dan de lucht”. En als de schepper, de meester van dat luchtschip voor zijn persoon nog onbekend wenschte te blijven, dan scheen hij aan die onbekendheid voor zijne uitvinding niet meer te hechten, daar hij haar op dat grondgebied van het Far-West van zoo nabij had laten bespeuren.

Wat de werktuigkundige kracht aangaat, waarover hij beschikte, of de natuur der toestellen, die de beweging moest overbrengen, daaromtrent kon men zich natuurlijk nog geen begrip vormen.

Wat in ieder geval geen schaduw van twijfel overliet, was dat dit luchtgevaarte met een buitengewoon gemakkelijk verplaatsings-vermogen begaafd was. Inderdaad, weinige dagen later was het boven het Chineesche rijk bespeurd geworden, daarna boven het noordelijk gedeelte van Hindoestan, vervolgens boven de Kaspische zee en later boven de onmetelijke steppen van Rusland.

Wie was toch die stoutmoedige mechanicus, die over een zoodanig verplaatsings-vermogen beschikte, voor wien de Rijken geen [216]grenzen, de Oceanen geen uitgebreidheid hadden, die over den dampkring den baas speelde, alsof die zijn eigendom, zijn domein ware?

Kon er aan gedacht worden, dat het diezelfde Robur was, die zijne theorieën zoo tartend in de vergadering van Weldon-Institute had doen klinken, die zoo openlijk en ruw die utopie der bestuurbare ballons in bres gelegd had. Misschien kiemde die gedachte wel in een enkel scherpzinnig brein. Maar,—en dat was toch wel zeer zonderling te noemen,—bij niemand kwam de veronderstelling op, dat die Robur eenige betrekking op de verdwijning van den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute kon hebben.

Om kort te gaan, dat zou wellicht steeds verborgen gebleven zijn, wanneer niet een telegraphisch bericht van Frankrijk, van Parijs, langs den onderzeeschen kabel van New-York op den dag van 6 Juli te elf uur en zeven-en-dertig minuten te Philadelphia ontvangen was.

Het was de overseining van het te Parijs in een snuifdoos gevonden briefje, hetwelk licht verspreidde over het verdwijnen der twee personen, waarover de Vereenigde Staten op het punt waren den rouw aan te nemen.

Dus Robur was de bedrijver van die schaking! Robur, de ingenieur, die met het bepaalde doel naar Philadelphia gekomen was, om de theorieën der ballonnisten in het ei te smoren!

Hij was het, die op het luchtschip de Albatros bevel voerde! Hij was het, die bij wijze van weerwraak Uncle Prudent, Phil Evans, en op den koop toe ook den neger Frycollin ontvoerd had!

En men moest dat drietal als onherroepelijk verloren achten, tenzij hunne aardsche vrienden er in slagen mochten, door het een of andere middel, door bijvoorbeeld een werktuig te vervaardigen, hetwelk met het machtige luchtgevaarte zou kunnen wedijveren, hen aan hunnen gevangenbewaarder te gaan ontrukken en op aarde terug te brengen.

Welke aandoening! Welke vernietigende schrik! Het Parijzer telegram was aan het adres van Weldon-Institute gericht. Het werd onmiddellijk aan alle clubleden medegedeeld. Tien minuten later was de tijding door middel van het telephoonnet over geheel Philadelphia verspreid. In minder dan een uur was geheel Amerika op de hoogte van het nieuws, dat zich langs de ontelbare electrische draden over het nieuwe continent voortgeplant had.

Men wilde er niet aan gelooven, en toch was niets meer zeker dan dat! Het was eene mystificatie van een minder geestige grappenmaker, beweerde de een; een ergerlijk boerenbedrog van het meest verdachte allooi, zeide de ander. Hoe zou zulk eene schaking te Philadelphia hebben kunnen volbracht worden en dat nog wel [217]zoo geheimzinnig? Hoe zou die Albatros in Fairmont Park hebben kunnen landen, zonder dat hare verschijning in den Staat Pensylvanië geseind was?

Bevond men evenwel, dat het gras was plat getrapt. (Bladz. 214).

Bevond men evenwel, dat het gras was plat getrapt. (Bladz. 214).

[218]

Dat alles klonk vrij goed, en die argumenten konden voor goede munt opgenomen worden. De ongeloovigen hadden nog recht om te twijfelen. Maar zeven dagen na de ontvangst van dat telegrafisch bericht bezaten zij dat recht niet meer. Toen konden en mochten zij niet meer twijfelen.

Den 15den Juli toch was de Fransche paketboot Normandie in de wateren van de Hudsonrivier ten anker gekomen en deze had de beruchte snuifdoos medegebracht.

Per spoortrein werd zij van New-York naar Philadelphia gezonden.

Ja, dat was wel degelijk de snuifdoos van den voorzitter van Weldon-Institute. Jem Cip zou voorwaar voorzichtig gehandeld hebben, wanneer hij dien dag een meer krachtig en hartversterkend voedsel verorberd had dan zijne groenten; want hij viel schier in onmacht, toen hij die snuifdoos herkende. Hoe dikwijls had hij daaruit niet een vriendschappelijk snuifje geput!

Ook miss Doll en miss Mat herkenden die snuifdoos, welke zij zoo dikwijls met een blik van hoop en begeerte begluurd hadden, om ze toch eens in haar bezit te krijgen, en er hare lange magere knokkelige ouwe-juffrouwen-vingers in te kunnen steken!

Vervolgens kwam hun vader William T. Forbes en ook Truk Milnor, Bat. T. Fyn en nog anderen van Weldon-Institute. En die allen herkenden de snuifdoos als om strijd. Zij hadden haar honderd keeren tusschen de vingers van hunnen geachten voorzitter zien open en dicht gaan.

Om kort te gaan, die snuifdoos werd herkend door al de vrienden, die Uncle Prudent telde, en de goede stad Philadelphia, wier naam er op duidt, zooals men weet, dat hare bewoners elkander als broeders liefhebben, bezat er vele van die vrienden.

Er bleef dus geen schaduw van twijfel over.

Niet alleen de snuifdoos van den voorzitter, maar ook zijn handschrift, voorkomende op het briefje, verbood aan de ongeloovigen om met het hoofd op ontkennende wijs te schudden. Toen begonnen de jammerklachten, toen werden wanhopige handen ten hemel geheven. Wat! Uncle Prudent en zijn lotgenoot Phil Evans waren geschaakt door een vliegend toestel, en er bestond in het minst geen hoop om hen te kunnen bevrijden!

De Maatschappij der Niagara Falls, waarvan Uncle Prudent de meest invloedrijke aandeelhouder was, was op het punt om hare zaken en daarmede ook den waterval te staken.

De Walton Watch Company was er op bedacht, haar uurwerkfabriek te liquideeren, nu zij haren directeur Phil Evans verloren had.

Ja, het was een algemeene rouw, en het bezigen van het woord rouw is geen overdrijving; want eenige dolkoppen, zooals er ook in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika voorkomen, uitgezonderd, [219]was er niemand, die nog hoopte die beide eervolle burgers weer te zien.

Intusschen hoorde men niet meer van de Albatros spreken, sedert zij Parijs gepasseerd was. Eenige uren later kwam nog een bericht, dat zij boven Rome gezien was; maar dat was alles.

Als men zich de snelheid herinnert, waarmede het luchtschip Europa van het noorden naar het zuiden en de Middellandsche zee van het westen naar het oosten overgestevend had, dan behoeft men zich daarover niet te verwonderen. Tengevolge van die snelheid had geen enkele verrekijker het luchtgevaarte op een enkel punt zijner baan kunnen waarnemen, hoewel alle sterrenwachten haar personeel nacht en dag op uitkijk gesteld hadden. De vliegende machine van Robur den Veroveraar, was zoo ver gestevend, of zoo hoog gestevend volgens sommigen, dat er aan gewanhoopt moest worden, of er wel ooit een spoor van weergevonden zoude worden. Anderen beweerden dat het luchtschip naar het denkbeeldige Ikarië, dus nog verder, gegaan was.

Wij achten ons verplicht mede te deelen dat, indien ook al de snelheid van het luchtschip boven de kuststreek van Afrika meer gematigd was, men het toch niet in de bovenluchtlagen van Algiers ging zoeken, omdat het briefje van Uncle Prudent toen nog niet bekend was.

Het luchtschip werd wel is waar boven Tombouctoe bespeurd; maar de sterrenwacht van die beroemde stad—als er namelijk eene is—had den tijd nog niet gehad, om den uitslag harer waarnemingen naar Europa te zenden. Wat den koning van Dahomey betreft, die zou eerder twintigduizend zijner onderdanen, en daaronder al zijne ministers, het hoofd hebben doen afslaan dan te bekennen, dat hij het onderspit gedolven had in zijn gevecht met een luchtschip. Dat was geheel en al eene quaestie van eigenliefde.

Na Afrika was Robur den Atlantischen Oceaan overgestevend. Daarna had hij Vuurland bereikt en vervolgens Kaap Hoorn.

Van daar was hij naar de zuidelijke zeeën gestevend, en verder naar het onmetelijke domein der Zuidpool, dat hij een weinig tegen wil en dank passeerde.

Zooals wel begrepen zal worden, kon van die streken geen bericht ingewonnen worden.

Juli liep ten einde, en geen enkel oog kon er zich op beroemen, het luchtschip ontwaard te hebben.

Ook de laatste dagen van Augustus verliepen, zonder dat de onzekerheid omtrent het lot der gevangenen van Robur ook maar voor een weinig verdreven werd. Men vroeg zich angstig af, of de ingenieur het voorbeeld van Icarus, den oudst bekenden werktuigkundige in de geschiedenis, gevolgd had en als slachtoffer van zijne stoutmoedigheid omgekomen was. [220]

De zeven-en-twintig eerste dagen van September spoedden ook om, zonder tijding hoegenaamd.

Zeker, men gewent langzamerhand aan alles in dit ondermaansche. Het ligt in de menschelijke natuur, verhard, verstompt te worden door geleden leed. Men vergeet, omdat vergeten in onze geaardheid ligt, omdat vergeten noodzakelijk is. Maar hier dient toch ter eere van het publiek gezegd te worden, dat het ditmaal niet vergat.

Neen, het werd niet onverschillig omtrent het lot dier beide blanken en van dien zwarte, die evenals de profeet Elias ontvoerd waren; maar welker terugkeer door het Heilige Boek niet beloofd of voorspeld was.

En die standvastigheid van gevoelens bij de menigte was te Philadelphia meer merkbaar dan overal elders. Er kwamen daar nog personeele angsten bij.

Robur had natuurlijk uit een gevoel van weerwraak den voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans aan hunnen geboortegrond ontvoerd. Hij had zich derhalve goed gewroken, hoewel die weerwraak geheel en al als wederrechtelijk te beschouwen was. Maar, zou daardoor zijn wraakzuchtig gemoed volkomen voldoening genoten hebben? Of zou hij dat nog verder willen koelen op eenige collega’s van den voorzitter en van den secretaris van Weldon-Institute? En wie kon dan in ’s hemels naam verzekeren, dat hij voor de aanslagen van dien meester van de lucht beveiligd was?

Inderdaad, zulke angsten waren wel geschikt, om het gebeurde in levendige herinnering te houden.

Maar gelukkig, den 28sten September verbreidde zich bliksemsnel de tijding door de geheele stad, dat Uncle Prudent en zijn lotgenoot Phil Evans in den namiddag in de woning van den voorzitter van Weldon-Institute teruggekeerd waren.

En wat het meest merkwaardige van dat bericht genoemd kon worden, was dat het waar was; hoewel sommige verstandige lieden er niet aan gelooven wilden.

Zij moesten evenwel aan de werkelijkheid toegeven. De beide verdwenenen waren in vleesch en been terug. Het waren hunne geesten niet...! Zelfs Frycollin, de neger Frycollin was terug!

De clubleden, daarna hunne vrienden, eindelijk de geheele volksmenigte verdrongen zich voor de deur van Uncle Prudent. Men juichte de twee martelaars toe en men gaf ze elkander te midden van oorverdoovende “hip, hip, hoera’s!” van hand tot hand over!

Jem Cip was daar; hij had in alle haast zijn ontbijt, bestaande uit een gebraad van gekookte kropsalade, gebruikt; ook William T. Forbes met zijne beide dochters, miss Doll en miss Mat. Dien dag zou Uncle Prudent, als hij gewild had, en als hij Mormoon [221]geweest ware, ze alle twee hebben kunnen trouwen; maar dat was hij niet en hij gevoelde volstrekt geene aanvechting, om het te worden. Truk Milnor en Bat T. Fyn en al de andere clubleden waren er ook. Het blijft dan ook nog tot heden een onopgelost vraagstuk, hoe de voorzitter Uncle Prudent en de secretaris Phil Evans levend uit die armen, uit die handen, waar zij langs de geheele uitgestrektheid der stad tusschen door moesten, geraakt waren.

Dienzelfden avond hield Weldon-Institute hare wekelijksche vergadering en men rekende er op, dat de voorzitter Uncle Prudent en de secretaris Phil Evans tegenwoordig zouden zijn.

Daar zij tot nu toe nog niets van hunne avonturen verteld hadden,—misschien had men hen den tijd niet gelaten om te praten,—hoopte men, dat zij in die vergadering hunne reisindrukken tot in de kleinste bijzonderheden zouden mededeelen.

En inderdaad, om de eene of andere reden hadden beiden een diep stilzwijgen bewaard. Zoo had ook Frycollin gedaan, die door zijne reisgenooten in hunne opgewonden blijdschap van het weerzien, bijna in stukken gescheurd was.

Maar, wat de beide lotgenooten nog niet hadden verteld of niet hadden willen mededeelen, was het volgende:

Er behoeft niet teruggekomen te worden op hetgeen men reeds van het gebeurde in den nacht van den 27sten op den 28sten Juli weet, namelijk op de stoutmoedige ontsnapping van den voorzitter en van den secretaris van Weldon-Institute, noch op hunne levendige ontroering, toen zij den eersten voet op de rotsen van het eiland Chatham zetten; noch op het geweerschot, op den armen Phil Evans gelost; noch op het doorsnijden van den ankertros, waardoor de ontredderde Albatros zonder voortstuwingskracht door de zuidwesten bries naar volle zee gevoerd werd, maar zich daarbij tot eene aanzienlijke hoogte verhief. Door zijne electrische seinlantaarns hadden de beide vluchtelingen haar gedurende geruimen tijd kunnen volgen. Maar daarna was het luchtschip in de ruimte verdwenen.

Toen hadden de beide Amerikanen niets meer te duchten gehad; want hoe zou Robur naar het eiland hebben kunnen terugkeeren, daar zijne voortstuwingsschroeven gedurende ettelijke uren buiten staat waren om te werken.

Maar, eer die tijdsruimte verstreken was, was de Albatros voorzeker uit elkander gesprongen en dreef toen als een misvormd wrak op de oppervlakte der zee; terwijl de opvarenden met verscheurde ledematen in de diepte van den oceaan, die de lijken niet weergeven zoude, weggezonken waren.

De wraak was dus in al hare ijselijkheid volbracht geworden.

De voorzitter Uncle Prudent en de secretaris Phil Evans gingen [222]van het denkbeeld uit, dat zij tot wettelijke zelfverdediging gehandeld hadden, en ondervonden derhalve hoegenaamd geene wroeging.

Phil Evans was slechts licht gekwetst geworden door den geweerkogel van de Albatros. Niets verzette er zich dan ook tegen, dat zij zich op weg begaven, in de hoop eenige inboorlingen te ontmoeten.

Die verwachting werd inderdaad niet bedrogen. Een vijftigtal inboorlingen, die hoofdzakelijk van de vischvangst leefden, bewoonden de westelijke kust van het eiland Chatham. Zij hadden het luchtschip op hun grond zien nederdalen en zij onthaalden die drie mannen, welke in hun oog bovennatuurlijke wezens waren, zoo goed mogelijk. Het scheelde niet veel, of Uncle Prudent, die de deftigste en dus in hun oog de voornaamste was, werd als een afgod aangebeden. Men huisvestte het drietal in de beste hut van het eiland. Maar nimmer zou Frycollin andermaal eene dergelijke gelegenheid zien geboren worden, om voor den god der zwarten door te gaan.

Zooals zij voorzien hadden, zagen Uncle Prudent en Phil Evans het luchtschip niet terugkeeren. Zij moesten daaruit besluiten, dat het in de bovenluchtlagen uit elkander gesprongen was, en dat men nimmermeer van Robur zou hooren gewagen, ook niet van het bewonderenswaardige vaartuig, dat hij en zijne makkers bestegen hadden.

Thans waren de drie vluchtelingen verplicht, eene gelegenheid af te wachten, om naar Amerika terug te keeren. Nu wordt het eiland Chatham zeer weinig door zeevarenden bezocht. Zoo ging de maand Augustus voorbij, en waarlijk de arme drommels begonnen zich de vraag te stellen, of zij eenvoudig niet van gevangenis verwisseld hadden. Een hunner evenwel was bovenmate tevreden, dat was Frycollin, die de aardsche gevangenis verre boven de luchtgevangenis verkoos.

Eindelijk echter kwam er op den 3den September een schip bij de monding van de kleine rivier van het eiland ten anker, om water in te nemen.

De lezer zal niet vergeten hebben, dat Uncle Prudent, toen hij te Philadelphia ontvoerd werd, eenige duizenden dollars in papieren geld bij zich had. Dat was meer dan voldoende, om zich naar Amerika te begeven. Nadat zij hunne aanbidders bedankt hadden, die zich in de meest eerbiedvolle betuigingen uitputten, scheepten Uncle Prudent, Phil Evans en Frycollin zich naar Auckland in.

Zij verhaalden aan niemand iets van hun wedervaren, en kwamen twee dagen later in de hoofdstad van Nieuw-Zeeland aan.

Daar gingen zij als passagiers op een der paketbooten van de Groote Stille Zuidzee over, en na een zeer voorspoedigen overtocht, [223]kwamen zij op den 20sten September te San Francisco aan, alwaar zij dadelijk ontscheepten. Zij hadden aan niemand gezegd, wie zij waren en vanwaar zij kwamen; maar daar zij een goeden prijs voor hun overtocht betaald hadden, vroeg niemand en wel het allerminst de scheepsgezagvoerder, die een echte Amerikaan was, hen iets. Te San Francisco namen Uncle Prudent en zijn lotgenoot Phil Evans en de knecht Frycollin plaats in den eersten trein van den grooten Pacific-Spoorweg, en den 27sten September kwamen zij te Philadelphia aan.

Ziedaar het beknopte verhaal van het gebeurde sedert de ontsnapping van de vluchtelingen uit het luchtschip en sedert hun vertrek van het eiland Chatham.

En ziedaar, hoe het mogelijk was, dat de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans dienzelfden avond zitting konden nemen in de vergadering van Weldon-Institute, die toen eene buitengewoon talrijke opkomst harer clubleden telde.

Intusschen, nimmer was noch de een noch de ander zoo kalm geweest. Naar hun uiterlijk te oordeelen, scheen het niet, dat er iets abnormaals met hen gebeurd was sedert de gedenkwaardige zitting op den 12den Juni. Drie en een halve maand, die wezenlijk in hun bestaan niet schenen te rekenen!

Na de eerste hoera’s ontvangen te hebben, zonder dat hun gelaat de minste ontroering verried, zette Uncle Prudent als waardig voorzitter den hoed op en nam het woord na een flinken tik met den gezagshamer op de tafel gegeven te hebben.

“Eervolle burgers”, zei hij, “ik open deze zitting!”

Stormachtige toejuichingen barstten los, en waarlijk, die waren verdiend! Want, was er ook al niets bijzonders in, dat deze zitting plaats had, zoo was het toch merkwaardig, dat zij geopend werd door Uncle Prudent, die daarbij door Phil Evans bijgestaan werd.

De voorzitter, kalm en waardig, liet den storm van toejuichingen en handgeklap voorbijgaan en wegsterven, zonder dat hij ook maar een enkel gebaar maakte, om hem te bezweren of te matigen.

Daarna hernam hij:

“In onze laatste zitting, heeren, was de discussie buitengewoon levendig (hoor, hoor!) tusschen den voorstander van de schroef voor en van de schroef achter, voor onzen luchtballon de Go a head (teekenen van verbazing). Thans meenen wij het middel gevonden te hebben om de beide partijen, die van de voorschroef en die van de achterschroef, met elkander in overeenstemming te brengen; (hoor, hoor!) en dat middel is namelijk: om twee schroeven te bezigen, eene voor en eene achter. (Volkomen stilte van verbazing).

En dat was alles.

Ja, inderdaad alles! [224]

Het scheelde niet veel, of Uncle Prudent werd als een afgod aangebeden. (Bladz. 222).

Het scheelde niet veel, of Uncle Prudent werd als een afgod aangebeden. (Bladz. 222).

Geen woord werd gerept over de ontvoering van den voorzitter en van den secretaris van Weldon-Institute. Geen enkel woord over de Albatros, of over den werktuigkundige Robur! [225]

Uncle Prudent en Phil Evans stonden op de voorplecht naast elkander. (Bladz. 230).

Uncle Prudent en Phil Evans stonden op de voorplecht naast elkander. (Bladz. 230).

Geen enkel woord over de reis of over de wijze, waarop de gevangenen hadden kunnen ontsnappen! [226]

Geen enkel woord eindelijk over hetgeen er van het luchtschip geworden was, of het nog door de ruimte stevende, of dat men nieuwe weerwraak jegens de clubleden te duchten had.

Het verlangen ontbrak waarlijk aan die ballonnisten niet, om den voorzitter Uncle Prudent en Phil Evans te ondervragen; maar toen men hen zoo ernstig, zoo gesloten daar zag zitten, begreep men dat men hunne houding moest eerbiedigen. Men was toch overtuigd, dat zij spreken zouden, wanneer zij den tijd daartoe gekomen achtten, en dan zou men zich zeer vereerd gevoelen hen aan te hooren.

En, alles wel beschouwd, lag er in dat stilzwijgen wellicht een geheim opgesloten, dat nog niet geopenbaard kon en mocht worden.

En toen hernam Uncle Prudent het woord, te midden van eene stilte, die tot nu toe zoo ongewoon in de zittingen van Weldon-Institute geweest was.

“Mijne heeren,” zei hij, “er blijft ons niets anders over, dan den luchtballon Go a head af te werken....”

Uit aller boezem steeg een zucht van verlichting op.

“Ja, van den Go a head, die voorbeschikt is, om de verovering van het luchtruim te volbrengen! Mijne heeren, de zitting is gesloten.”

[Inhoud]

XVIII.

Waarin de waarheidlievende geschiedenis der Albatros afgebroken wordt, zonder haar te eindigen.

Den 29sten April van het volgende jaar, dus zeven maanden na den onvoorzienen terugkeer van den voorzitter Uncle Prudent en den secretaris Phil Evans, was geheel Philadelphia in rep en roer.

Er was toen hoegenaamd geene staatkunde in het spel. Er was geen quaestie van meetings noch van verkiezingen.

Neen, er was iets anders, wat de menigte in beweging bracht. De luchtballon Go a head namelijk, die door de goede zorgen en bemoeiingen van Weldon-Institute afgewerkt was, zou eindelijk bezit nemen van de lucht, zijn natuurlijk element.

De beroemde Harry W. Tinden, wiens naam bij het begin van dit verhaal vermeld werd, zou als welbekend luchtvaarder den luchtballon besturen. Een helper zou hem evenwel terzijde staan.

De voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute, onze bekenden Uncle Prudent en Phil Evans, zouden als passagiers de reis [227]medemaken. Die eer verdienden zij ten volle. Aan hen was het, om in persoon te komen protesteeren tegen ieder toestel, dat op het grondbeginsel van “zwaarder dan de lucht” berustte. En zoo iets lieten de beide mannen zich niet uit de handen nemen.

Intusschen, na die zeven maanden hadden zij nog niets van hunne avonturen verhaald. Zelfs Frycollin had, hoeveel lust hij ook tot praten gevoeld had, niets durven vertellen over Robur en zijne bewonderenswaardige machine.

Zoolang niet bewezen was, dat de luchtballon, de Go a head, de eerste plaats onder de toestellen tot luchtvaart innam, wilden onze twee koppige Yankees niets aannemen of gelooven omtrent de uitvindingen der voorstanders van de vliegkunst.

Zij geloofden nog en wilden nog steeds gelooven, dat de luchtballon het ware dampkringsvervoermiddel was en dat hem alleen de toekomst behoorde.

Daarenboven, hij, op wien zij zich zoo schrikkelijk gewroken hadden—eene rechtvaardige wraak volgens hun oordeel,—bestond niet meer. Niemand van hen, die hem vergezelden, had hem kunnen overleven.

Het geheim van het luchtschip de Albatros was thans in de onmetelijke diepte van de Groote Stille Zuidzee verzwolgen.

Dat de ingenieur Robur eene schuilplaats, een toevluchtsoord, een vluchthaven, een eiland, hetwelk hij kon aandoen, gevonden had, dat was slechts eene gissing, eene veronderstelling. Wat dat betreft, hadden de beide clubleden met elkander afgesproken, dat zij later beraadslagen zouden over de noodzakelijkheid, om dienaangaande eenige nasporingen in het werk te stellen.

Men zou dus de groote proefneming, welke Weldon-Institute sedert zoolang en met zoo groote zorgen en nauwkeurigheid voorbereid had, wagen. De Go a head was het meest volmaakte type van al hetgeen tot op dat tijdstip op luchtvaarkundig gebied uitgevonden was. Zoo iets onovertrefbaars, als een Inflexible of een Formidable in het scheepsbouwkundig vak.

De Go a head bezat al de goede hoedanigheden, welke een goeden luchtballon eigen moeten zijn. Zijn omvang veroorloofde hem tot de uiterste grens van hoogte op te stijgen, die door een ballon te bereiken was. Zijne ondoordringbaarheid veroorloofde hem om zich onberekenbaar lang in de bovenste luchtlagen te handhaven. Zijne stevigheid kon weerstand bieden aan iedere gasuitzetting, alsook aan de invloeden van regen en wind. Door zijn inhoud bezat hij eene opstijgende kracht, belangrijk genoeg om, behalve de overige benoodigdheden, nog een electrisch werktuig te kunnen medevoeren, dat aan zijne voortstuwingsraderen eene beweegkracht kon verleenen, oneindig grooter dan de meest machtige tot heden daartoe gebezigd. [228]

De Go a head had een langwerpigen vorm, die zijne horizontale beweging of verplaatsing zeer moest vergemakkelijken. Zijn schuitje, een soort langwerpig platform, niet ongelijk aan dat, door de kapiteins Krebs en Renard bij hun bestuurbaren ballon gebezigd, bevatte de noodige gereedschappen voor de luchtvaarders, zooals waarnemingsinstrumenten, kabels, trossen, ankers, kompas, enz., daarenboven ook electrische batterijen, die de beweegkracht moesten verschaffen. Dat schuitje was aan zijn voorsteven voorzien van eene schroef en aan zijn achtersteven van eene tweede schroef, daarenboven nog van een roer.

Maar of de werktuigen van den Go a head zoo krachtig waren als die van de Albatros, mag met eenigen grond betwijfeld worden.

De Go a head was, nadat hij gevuld was, overgebracht geworden naar het open plein in het Fairmont-Park, op dezelfde plek, waar het luchtschip eenige uren gerust had.

Het zal wel onnoodig zijn mede te deelen, dat zijne opstijgende kracht ontleend was aan het lichtste van alle gassoorten. Het gewone lichtgas bezit slechts eene opstijgende kracht van zevenhonderd grammen ongeveer per kubieken meter, hetgeen een onvoldoend verbreken van het evenwicht van den gewonen dampkring oplevert. Maar het hydrogenium of waterstofgas bezit eene opstijgingskracht, die op elfhonderd grammen per kubieken meter berekend kan worden. De kolossaal groote ballon werd met zuiver waterstofgas gevuld, hetwelk volgens de bereidingswijze en in de toestellen van den beroemden scheikundige Henri Giffard gewonnen was.

Daar dus de inhoud van den Go a head veertigduizend kubieke meters meette, was de opstijgende kracht van het waterstofgas, hetwelk den ballon vulde, veertigduizend vermenigvuldigd met elfhonderd, derhalve van vier-en-veertigduizend kilogrammen.

Alles was in den morgen van dien hoogst gedenkwaardigen dag van den 29sten April gereed.

Het was elf uur in den ochtend, toen de kollossale ballon reeds op een afstand van eenige voeten boven den grond zweefde en gereed was om in de lucht op te stijgen.

Het weer was zeer fraai en als besteld voor die belangrijke proefneming.

Alles wel beschouwd, ware het beter geweest, dat er een windje geheerscht had, om de proefneming meer afdoende te doen zijn. Men heeft toch nimmer in twijfel getrokken, dat een luchtballon bij windstilte of bij zwakken wind bestuurbaar zou zijn. Maar te midden van een dampkring, die in beweging is, verandert de quaestie geheel en al. Dan is twijfel gerechtvaardigd, en om dien twijfel met vrucht te bekampen, moeten de proefnemingen onder [229]doelmatige omstandigheden, dat wil zeggen bij flink doorstaanden wind, genomen worden.

Maar, er was geen wind en er bestond geen vooruitzicht, dat hij doorkomen zou.

Inderdaad, dien dag weerhield Amerika zich, om een van die geduchte stormen uit haren onuitputtelijken voorraad naar Europa over te zenden, die zoo herhaaldelijk door de weerkundige waarnemers telegrafisch aangekondigd worden.

Nimmer had een gunstiger dag kunnen gekozen worden,—niet om eene afdoende proefneming te leveren, maar wel om op een welslagen van de ondernomen luchtreis te kunnen pochen.

Behoeven wij te spreken over de onmetelijk dicht opeengepakte menigte die Fairmont-Park, hoe uitgestrekt ook, vulde? Talrijke treinen hadden een leger van nieuwsgierigen uit alle naburige Staten in de hoofdplaats van Pensylvanië bijeengebracht. Iedere handels- of nijverheids-beweging was als het ware verlamd en stond stil. Iedereen, patroons, geëmploieerden, bedienden, werklieden, dienstmeisjes, mannen, vrouwen, grijsaards, kinderen, Congresleden, vertegenwoordigers van het leger, magistraten, reporters, redacteurs, drukkersgezellen, blanke en witte inboorlingen wilden die opstijging bijwonen en waren in dit uitgestrekte park met zijne groote opene grasvlakte opeengepakt.

Zullen wij de luidruchtige gemoedsbewegingen van die menigte moeten beschrijven? Er hadden daar onverklaarbare stroomingen plaats, plotseling opdringen en terugdringen, wat die massa zenuwachtig trillend maakte en haar aan eene holstaande zee gelijk deed zijn.

Zullen wij eene opsomming leveren van al de hip! hip!! hoerahs!!! die van alle kanten als knetterende ontploffingen bij een vuurwerk losbarstten, toen de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans op het platform verschenen, vlak onder den luchtballon, die luisterrijk met de vlag van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika prijkte?

Zullen wij moeten constateeren, dat het meerendeel van die nieuwsgierigen niet samengestroomd was om den Go a head te zien opstijgen, maar om die beide merkwaardige mannen te zien, waaromtrent het Oude Halfrond en Nieuwe Halfrond jaloersch was?

Waarom verschenen maar twee mannen op dat platform, en waarom geen drie?

Waarom bevond zich Frycollin ook niet daar?

Dat is gauw genoeg verklaard.

Frycollin was van meening, dat de tocht met de Albatros voldoende was om zijn roem voor eeuwig te vestigen. Hij had het aanzoek om zijn meester te vergezellen, zedig en bescheiden van [230]de hand gewezen. Het treurigste gevolg van die gedragslijn was, dat de waardige neger zijn deel der doldriftige toejuichingen miste, die den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute ten deel vielen.

Het is buiten kijf, dat geen enkele van al de leden der luisterrijke club ontbrak op de gereserveerde plaatsen, die door middel van touwen en piketpalen, te midden van de groote grasvlakte, eene afgezonderde cirkelvormige ruimte gevormd werden. Daar waren Truk Milnor, Bat. T. Fyn, William T. Forbes en zoovele anderen aanwezig. De laatstgenoemde had zijne beide dochters, miss Doll en miss Mat, aan den arm of beter aan de armen.

En die allen waren daar aanwezig, om door hunne tegenwoordigheid te betuigen, dat zij ijverige aanhangers van het grondbeginsel “lichter dan de lucht” waren, en dat hen niets daar in zoude kunnen doen wankelen!

Tegen kwartier na elven, kondigde een kanonschot aan, dat alle voorbereidingsmaatregelen getroffen waren.

De Go a head wachtte slechts op het sein om te vertrekken.

Tien minuten later donderde een tweede kanonschot.

De Go a head, door de touwen van zijn netwerk in bedwang gehouden, steeg een twintig meter boven de grasvlakte op. Toen beheerschte het platform de zoo diepbewogen menigte.

Uncle Prudent en Phil Evans stonden op de voorplecht naast elkander. Zij legden toen de vlak uitgestrekte linkerhand op hun hart, hetgeen waarschijnlijk moest beteekenen, dat zij aan hunne landslieden innig verknocht waren.

Daarna strekten zij de rechterhand hemelwaarts, naar het zenith, ten teeken dat de grootste der bekende luchtballons eindelijk bezit ging nemen van het bovenaardsche luchtruim.

Honderdduizend linkerhanden volgden het gegeven voorbeeld en strekten zich op honderdduizend Yankee-harten uit, en honderdduizend rechterhanden verhieven zich plechtig en wezen hemelwaarts.

Het was een aandoenlijk schouwspel, inderdaad wel geschikt om zelfs den hardvochtigste een traan te ontlokken.

Toen het half twaalf was, donderde eindelijk het derde kanonschot.

“Alles los!” riep Uncle Prudent met donderende stem. “Alles los!”

Dat was het tooverwoord!

De Go a head steeg statig omhoog;

Waarlijk, dat was een prachtig schouwspel! Het geleek als ’t ware een schip hetwelk op de scheepstimmerwerf van stapel liep.

En inderdaad, was het geen schip, hetwelk den luchtoceaan instevende? [231]

De Go a head steeg zuiver loodrecht omhoog, hetgeen een bewijs was, dat er volkomen windstilte in den dampkring heerschte, en staakte zijne opstijgende beweging op eene hoogte van tweeduizend vijf honderd meters, alwaar hij zwevende bleef.

Daar begonnen de bewegingen van de werktuigen, die de horizontale verplaatsing moesten veroorzaken.

De Go a head, voortgestuwd door zijne twee schroeven, ging met eene vaart van ongeveer tien meters in de seconde de zon tegemoet. Dat is de snelheid van den walvisch te midden van de wateren van den oceaan. Het zal wel niet ongepast zijn, hopen wij, dien luchtballon met dien reus der noordelijke en zuidelijke ijszeeën te vergelijken, vooral niet, omdat hij nagenoeg de dikte en den vorm van die vischsoort had.

Eene machtige en oorverdoovende toejuiching steeg van de aarde naar de wakkere luchtreizigers op.

Toen volvoerde de Go a head met behulp van zijn roer, dat door de hand van een behendigen stuurman beheerd werd, eene reeks van evolutiën, om zijne volkomene bestuurbaarheid te bewijzen. Hij wendde langs een cirkelomtrek van zeer beperkten straal; hij stevende voor- en achteruit; hij week rechts en links uit. In één woord, hij voldeed nu bij alle richtingen en wendingen; en het meest weerspannige gemoed moest wel ten opzichte van zijn bestuurbaarheid—namelijk wanneer dat gemoed er geweest was—tot de bekentenis van zijne dwaling komen.

Gelukkig bestond zoo’n weerspannige niet.

Gelukkig, zeggen wij; want de volksmenigte had hem in flarden gescheurd.

Maar waarom ontbrak de wind bij die zoo fraaie proefneming? Ja, dat was voorzeker betreurenswaardig!

Ongetwijfeld zou men dan den Go a head zonder aarzeling hebben zien manoeuvreeren, nu eens om, evenals een schip dat scherp bij den wind zeilen moet, te laveeren, dan weer om, evenals een stoomvaartuig, vlak tegen de strooming van den wind in te stevenen.

Plotseling steeg de luchtballon nog eenige honderd meters.

Iedereen begreep die beweging. Uncle Prudent en zijne makkers poogden in de hoogere luchtlagen een windstroom op te zoeken, om dan hunne proefnemingen te kunnen voltooien.

Dat stijgen ging gemakkelijk. Een stelsel van kleine ballons in het innerlijke van den Go a head, die den dienst moesten verrichten van de zwemblaas bij de visschen, en waarin men door middel van pompen lucht kon brengen, veroorloofde het reuzengevaarte zich gemakkelijk langs de loodlijn te bewegen.

Daartoe behoefde geen ballast uitgeworpen, om te stijgen, of gas verloren te worden om te dalen. Hij was in staat onafhankelijk [232]daarvan, om omhoog of omlaag te gaan, zooals de stuurman wilde.

Hij was evenwel aan zijn bovenste halfrond van een veiligheidsklep of beter van een uitstroomingsbuis voorzien, voor het geval, dat hij tot eene bliksemsnelle daling genoodzaakt zoude zijn. Dat was trouwens de toepassing van de bekende stelsels, maar die tot den hoogsten graad van volmaking opgevoerd waren.

De Go a head steeg dus volgens eene loodlijn omhoog.

Zijn kolossale omvang verminderde langzamerhand voor het oog, als door een optische werking. Dat was niet het minst merkwaardige voor de toeschouwers, die zich bij dat kijken naar de lucht de nekspieren verwrongen.

De kolossale walvisch werd langzamerhand een potvisch, en verminderde al meer en meer, totdat hij niet meer dan een nietige grondeling vertoonde.

Daar de Go a head bij zijne stijging volhardde, bereikte hij eene hoogte van ruim vierduizend meter. Maar in die zuivere wolkenlooze lucht, waarin geen zweem van damp te bespeuren was, bleef de luchtballon steeds zichtbaar.

Hij bleef evenwel vlak boven de grasvlakte zweven, alsof hij daarboven door uiteenloopende draden vastgehecht was. Wanneer hij onder eene onmetelijke klok had gevangen gezeten, had hij niet onbewegelijker kunnen stilstaan. Geen zuchtje wind deed zich daar in die hooge luchtlagen noch elders gevoelen.

De luchtballon draaide om zijn as zonder evenwel eenigen weerstand in de lucht te ontmoeten. Hij scheen door de groote verwijdering zeer verkleind, alsof men hem door het kleine einde van een verrekijker zoude bekeken hebben.

Daarboven evenwel zaten de beide clubgenooten hunne zegepraal te genieten. Toch was dat heerlijke gevoel niet geheel onvermengd. In hun binnenste zeide eene stem, dat, wat bestuurbaarheid en vlugheid van bewegingen betrof, de Go a head niet in de schaduw der Albatros kon staan. Die gedachte pijnigde, en Uncle Prudent verzette er zich met alle macht tegen. Toen dan ook zijn secretaris Phil Evans eene lichte toespeling dienaangaande waagde, belette hij hem om voort te gaan en bulderde als het ware:

“Weg met het ‘zwaarder dan de lucht!’ Aan den Go a head behoort de toekomst!”

Helaas, de val van den reusachtigen luchtballon was nabij.

Eensklaps toch steeg een doordringende kreet uit de menigte op, een kreet, die onmiddellijk door honderdduizend anderen gevolgd werd. Aller armen strekten zich naar één punt van den gezichteinder uit. En dat punt lag in de richting van het noordwesten. [233]

Daar was in het donkere azuur een bewegelijk lichaam verschenen, dat merkbaar naderde en grooter werd.

Was het een vogel, die met forschen wiekslag de bovenlagen der ruimte doorkliefde?

Of was het een bolied, wiens schuine baan den dampkring der aarde doorsneed?

Zooveel was zeker, dat dit lichaam met eene groote snelheid bedeeld was. Het kon niet lang meer duren, of het zou over de hoofden der menigte voorbijstevenen.

Eene plotselinge gedachte, een argwaan, die zich als het ware met electrische snelheid aan alle breinen mededeelde, vloog over de geheele grasvlakte.

Maar het scheen, dat de Go a head dat vreemde en zonderlinge voorwerp ook gezien had. De luchtballon gevoelde voorzeker dat een gevaar hem dreigde; want hij vermeerderde zijne snelheid en trachtte in oostelijke richting te vluchten.

Ja! de menigte had het goed begrepen!

Een naam, door een der leden van Weldon-Institute uitgesproken, werd door die honderdduizend monden herhaald:

“De Albatros!...”

“De Albatros!...”

Ja, het was inderdaad de Albatros!

Het was Robur, die weer te midden van de ruimten der hemelen verscheen! Hij was het, die, aan een reusachtigen roofvogel gelijk, zich op den Go a head ging storten!

En toch, was dan niet negen maanden geleden het luchtschip door de ontploffing ontredderd? Waren zijne schroeven niet gebroken, zijn dek niet in tweeën gescheurd; was in één woord het geheele gevaarte niet vernietigd?

Ja, zonder de buitengewone tegenwoordigheid van geest van den ingenieur, die in een ondeelbaar oogenblik de omwentelingsrichting van de voortstuwingsschroef van het voorschip wijzigde en haar daardoor in eene opstuwingsschroef veranderde, zou het geheele personeel van de Albatros voorwaar door de snelheid zelve van den val verstikt zijn.

Maar al waren zij ook aan dien verschrikkelijken dood door verstikking ontsnapt, hoe had het kunnen gebeuren, dat Robur en de zijnen niet in de wateren van de Groote Stille Zuidzee verdronken waren?

Zie hier de verklaring van dat wonder.

De brokstukken van het dek, de wieken van de voortstuwingsschroeven, de omwandingen van de roeven, in één woord, alles wat van de Albatros overbleef, vormde een vrij belangrijk wrak. Maar, al was de gekwetste vogel ook al in de golven gevallen, dan werd [234]hij toch nog door zijne vleugels op de deining drijvende gehouden.

Robur en zijne manschappen bleven gedurende de eerste uren op dat wrak. Daarna zochten zij eene toevlucht in de sloep van caoutchouk, die zij op den oceaan drijvende weervonden.

De Voorzienigheid, volgens hen die aan eene tusschenkomst der Godheid in de menschelijke zaken gelooven, het toeval, volgens hen, die de zwakheid van geest betoonen van niet aan de Voorzienigheid te hechten, kwam de schipbreukelingen te hulp.

Een vaartuig bespeurde hen, eenige uren na zonsopgang. Dat vaartuig zette eene sloep uit en nam niet alleen Robur en zijne makkers op, maar ook de drijvende overblijfselen van het luchtschip.

De ingenieur wist er middel op, de verklaring voor goede munt te doen opnemen, dat zijn schip bij eene aanvaring omgekomen was. Hoe het ook zij, zijn geheim werd geëerbiedigd.

Dat vaartuig was een Engelsche driemaster, de Two Friends, te huis behoorende te Liverpool. Het stevende naar Australië, naar Melbourne, alwaar het slechts weinige dagen later aankwam.

De ingenieur Robur had uit de overblijfselen van de achterroef eene niet onaanzienlijke som gelds kunnen redden. Hij was derhalve in staat, om in al de benoodigdheden van zijne makkers te kunnen voorzien, zonder te behoeven iemands hulp in te roepen.

Niet lang na zijne aankomst te Melbourne, kocht hij een klein vaartuig, eene goelet, ongeveer honderd tonnen metende, en kwam zoo in de gelegenheid naar het eiland X te kunnen vertrekken. Dat was geene moeielijkheid voor Robur, daar hij een bekwaam zeeman was.

En van toen af had hij slechts ééne gedachte, die eene ware nachtmerrie voor hem werd, namelijk de gedachte om zich te wreken!

Maar om zich te kunnen wreken, moest hij een andere Albatros vervaardigen.

Dat was trouwens een gemakkelijk werk voor den maker van het eerste luchtschip.

Men benuttigde alles, wat van het oude luchtgevaarte voor het nieuwe kon dienen, zijne voortstuwingsschroeven bij voorbeeld, die met al de andere overblijfselen van de verongelukte Albatros aan boord van de goelet ingescheept waren.

Men vervaardigde een nieuw werktuig, alsook nieuwe batterijen en nieuwe accumulatoren.

Om kort te gaan, in minder dan acht maanden was die kolossale arbeid volbracht en was een nieuwe Albatros, geheel gelijk aan het luchtschip, hetwelk door de ontploffing der dynamietpatroon vernield was, even machtig, even snelstevenend, gereed om de reis door de lucht te aanvaarden. [235]

Zal het wel noodig zijn te verhalen, dat dezelfde bemanning aan boord ingescheept was? En zal het wel noodig zijn er bij te voegen, dat die bemanning ten hoogste verbitterd was tegen Uncle Prudent en Phil Evans in het bijzonder en tegen de geheele Weldon-Institute-club in het algemeen? Dat zal iedere lezer wel beseffen, zonder dat daarbij stilgestaan wordt.

De Albatros verliet het eiland X in de eerste dagen van April.

Gedurende den overtocht wilde Robur niet, dat zijn luchtvaartuig ergens op aarde gezien werd. Hij steeg daarom dan ook zeer hoog en reisde slechts tusschen of achter de wolken.

Toen het gevaarte boven Noord-Amerika was aangekomen, landde het in een woest en verlaten gedeelte van het Far-West. Daar ging de ingenieur aan wal, zorgde er natuurlijk voor, volkomen onbekend te blijven en vernam al spoedig een bericht, dat hem slechts genoegen kon doen, namelijk: dat Weldon-Institute op het punt was zijne proefnemingen te beginnen en dat de voorzitter Uncle Prudent en de secretaris Phil Evans met den Go a head den 29sten April van Philadelphia zouden vertrekken.

Welke kostelijke gelegenheid om aan dat gevoel van wraak te kunnen bot vieren, hetwelk Robur en al zijne makkers bezielde!

Een schrikkelijke wraak, waaraan de Go a head niet kon ontsnappen!

Wraak, wraak in het openbaar, die tevens het bewijs zoude leveren van de voortreffelijkheid van het luchtschip boven den luchtballon of boven welk ander toestel van dien aard.

En ziedaar de redenen, waarom dien dag het luchtschip zich boven Fairmont-Park als een roofvogel, als een wolk zich vertoonde, die van uit het hoogste gedeelte der lucht nederschiet.

Ja! het was de Albatros, die zeer gemakkelijk te herkennen was, zelfs door hen, die hem nimmer gezien hadden!

De Go a head vluchtte steeds. Helaas! het hielp hem niet veel. De afstand tusschen de beide mededingers van het “lichter dan de lucht” en van het “zwaarder dan de lucht” verminderde al meer en meer. De luchtballon begreep al heel spoedig, dat het onmogelijk was in horizontale richting te ontkomen. Toen zou hij zijn heil in verticale vlucht zoeken, niet zooals men allicht denken zou, door naar de aarde af te dalen; want het luchtschip zou dan den tijd hebben om hem den weg af te snijden; maar door in de lucht op te stijgen, door in eene onmetelijke hoogte, waar hij wellicht niet zou kunnen gevolgd worden, redding te zoeken.

Dat was een zeer stoutmoedig bedrijf, hoewel het zeer logisch te noemen was.

Het was de tactiek volgen van de weerlooze duif tegenover den roofgierigen sperwer. [236]

Maar ook de Albatros was beginnen te stijgen. Daar zij veel kleiner was, dan de reusachtige Go a head, geleek zij veel op een halfsnavel1 bij een vervolging van den walvisch, dien hij met zijn wapen doorboort; op de beweegbare torpedo, die op een gepantserd schip inloopt, om het in de lucht te doen vliegen.

De menigte keek dat schouwspel in de grootste spanning aan.

De luchtballon had binnen weinige oogenblikken eene hoogte van vijfduizend meter bereikt.

De Albatros was hem bij zijne stijgende beweging gevolgd. Zij wendde en draaide langs zijne flanken heen. Zij omsloot hem als het ware in kringen, welker straal bij elken rondgang rondom den Go a head kleiner werden. Het luchtschip kon met een enkelen stoot zijn zoo zwakke huid doorboren. En gebeurde dat, dan zouden Uncle Prudent, Phil Evans en hunne tochtgenooten door een verschrikkelijken val vernietigd worden.

Het publiek stond stom van ontzetting, met hijgenden adem dat tooneel aan te kijken. Iedereen was door die soort van angst aangegrepen, die de borst benauwt, de beenen hunne spierkracht ontneemt; iedereen was bevangen door dat gevoel, hetwelk men ondervindt, wanneer men iemand van eene groote hoogte naar beneden ziet tuimelen.

Het was duidelijk, dat een luchtgevecht voorbereid werd,—een gevecht, hetwelk de reddingskansen van een zeegevecht niet aanbood. Dat luchtgevecht zou het eerste van dien aard zijn, maar niet het laatste ongetwijfeld, daar de vooruitgang een der wetten vormt, die de wereld regeeren.

Natuurlijk voerde de Go a head aan zijn equatoriaalcirkel de vlag van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, terwijl de Albatros hare vlag liet wapperen, namelijk een blauwe baan met sterren bezaaid, te midden waarvan eene rijzende zon in goud. De zon van Robur de Veroveraar!

Toen de Go a head bespeurde, dat de Albatros hem volgde, wilde hij zijne vijanden op grooteren afstand houden, door nog hooger te stijgen. Al de beschikbare ballast werd uitgeworpen. De luchtballon verhief zich, als het ware met een sprong, nog duizend meters hooger. De reusachtige ballon vertoonde zich toen als een nietig zwart punt te midden van het azuurblauw der lucht. Van de Albatros was niets meer te bespeuren, die was onzichtbaar.

Plotseling steeg een kreet van angst en ontzetting uit de menigte op.

De Go a head vergrootte op onrustbarende wijze, terwijl het luchtschip ook weer te zien was, dat den ballon steeds omgaf met [237]zijne kringen. Zij naderden bliksemsnel. Het was geen dalen, het was een val.

Wat was daar boven in die hooge luchtlagen geschied?

Het gas, te ver uitgezet, eendeels door de zonnestralen, welke de wanden van den ballon bovenmatig verwarmden, anderdeels ten gevolge van de meerdere ijlheid van de omringende lucht in die hoogere dampkringslagen, had het omhulsel doen barsten. De ballon was gedeeltelijk leeggestroomd en viel thans met steeds vermeerderende snelheid.

Maar Robur wijzigde de omwentelingen van de opstuwingsschroeven van zijn luchtvaartuig en daalde daardoor met dezelfde snelheid als de Go a head.

Het luchtschip haalde den vallenden ballon in, toen deze nog slechts op twaalfhonderd meters van de oppervlakte der aarde verwijderd was, en liep hem op zijde.

Zou Robur het vernietigingswerk inderdaad willen voltooien?

Neen!.... dat niet!.... Hij wilde helpen!.... Hij wilde de bemanning van den luchtballon redden!

En hij wist met zooveel behendigheid zijne Albatros te bestieren, dat de stuurman van den ballon met zijn helper op het dek van het luchtschip konden overspringen.

Maar.... zouden de voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans onwillig de hulp van Robur van de hand wijzen, zouden zij weigeren door hem gered te worden?

Die koppige kerels waren daartoe wel in staat!

Zij hadden er evenwel niet veel genoegdoening van. De manschappen van de Albatros enterden de Go a head, sprongen op zijn dek over, grepen de beide stijfhoofdigen en brachten hen met geweld op het reddende luchtschip over.

Daarna liet de Albatros de enterhaken los en bleef op eene hoogte zwevende; terwijl de ballon, die zijn gas geheel en al verloren had, op de boomen van Fairmont-Park neer kwam en als een reusachtig vod op de takken bleef hangen.

De stilte, die onder de menigte van Philadelphia heerschte, was drukkend en benauwend.

Het was, alsof het leven aan al die lichamen ontvloden was. Zeer vele oogleden hadden zich krampachtig gesloten, om niets van het uiteinde van de ramp te zien.

De voorzitter Uncle Prudent en zijn secretaris Phil Evans waren dus weer de gevangenen van Robur.

Zou hij, nu hij hen weer in zijne macht had, hen andermaal in de ruimte voortvoeren en wel daarheen, waar het onmogelijk was hen te volgen?

Dat was wel waarschijnlijk. [238]

Intusschen volvoerde de Albatros eene andere beweging, dan men dacht dat zij doen zoude. Zij daalde zachtkens in stede van te stijgen.

Zou zij willen landen? Men hoopte het, en de menigte week uit elkander, om plaats voor het luchtschip op de grasvlakte te maken.

De ontroering was bij die massa tot op haar hoogste punt gerezen.

De Albatros hield op een afstand van twee meters van den grond stil. Toen weerklonk, te midden van de diepe stilte welke heerschte, de stem van den ingenieur Robur:

“Burgers der Vereenigde Staten van Noord-Amerika!” zei hij, “de voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute zijn andermaal in mijne macht. Wanneer ik hen aan boord behield, dan voorzeker zou ik slechts van mijn recht van wedervergelding gebruik maken. Maar de hartstocht, die in hunne ziel door het slagen van de Albatros is opgewekt, heeft mij doen inzien, dat de geest nog niet gereed, nog niet rijp is, voor de belangrijke omwenteling, welke de verovering der lucht zal teweegbrengen....

Aller ooren hingen aan de lippen van den spreker. Allen waren ademloos van gespannen verwachting. Aller gedachten was: wat zal hier het einde van zijn?

“En onder die omstandigheden,” ging Robur kalm en bedaard voort, “zou het uitoefenen van dat recht van wedervergelding doelloos, nutteloos wezen. Ik zie er dus van af ... Uncle Prudent, Phil Evans, gij zijt vrij!”

De voorzitter en de secretaris van Weldon-Institute, zoo ook de bestuurder van den luchtballon en zijn helper, behoefden slechts een sprong te doen, om op vasten grond te zijn.

Dadelijk steeg de Albatros een tiental meters.

Toen vervolgde Robur aldus:

“Burgers der Vereenigde Staten van Noord-Amerika! mijne proefneming is volbracht. Mijne overtuiging is evenwel thans gevestigd en die is namelijk: dat men niets, zelfs niet den vooruitgang, moet vooruitloopen. De wetenschap mag de zeden niet vooruitspoeden; zij moeten te zamen gelijken tred houden. Evolutiën, d.w.z. wendingen, zwenkingen, meegaande bewegingen, mogen gemaakt worden, maar geene revolutiën, geene omwentelingen! In één woord: alles, zelfs de kostbaarste uitvindingen moeten op hun tijd komen. Thans zou ik met mijne luchtvaart te vroeg komen, om ze in overeenstemming met de zoo strijdige, uiteenloopende belangen van het meerendeel uwer te kunnen brengen. De volkeren zijn nog niet rijp voor de eendracht!

“En eendracht, volmaakte eendracht is noodig, om de luchtvaart tot weldaad der menschheid te kunnen doen strekken! Zonder haar zoude zij slechts een ramp te meer veroorzaken! [239]

“Ik vertrek dus en neem het geheim mijner uitvinding met mij mede. Zij zal evenwel voor het menschdom niet verloren zijn. Zij zal eenmaal den mensch toebehooren, wanneer hij onderwezen genoeg zal wezen, om er voordeel uit te trekken, en wijs genoeg, om er geen misbruik van te maken.

“Burgers van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, ik groet u!”

En op een teeken van hem werden de vier en zeventig schroeven in beweging gesteld en verwijderde zich de Albatros door hare beide voortstuwingsschroeven, die met de grootste snelheid wentelden, voortgezweept met een onvergelijkelijken spoed in oostelijke richting, en verdween te midden van een onmetelijk koor van toejuichingen, die niets dan onverholen bewondering uitdrukten.

De beide clubleden gevoelden zich, evenals het geheele Weldon-Institute, zeer vernederd. Zij waren evenwel verstandig en deden het eenige wat te doen was, namelijk: zij gingen naar huis, terwijl de menigte,—die zoo wufte en zoo veranderlijke menigte,—die als een handschoen omgekeerd was, hen bijtende spotternijen en scherpe toespelingen niet bespaarde. Het ergste van dat alles was, dat èn de voorzitter Uncle Prudent èn zijn secretaris Phil Evans innerlijk gevoelden, hoewel zij er niets van lieten blijken, dat zij dat alles ten volle verdiend hadden.

En thans blijft nog steeds de vraag over: Wie was toch die Robur?

Ja, wie? Zal men dat ooit weten?

Wel zeker, men weet het nu reeds! Robur, een woord, hetwelk kracht beteekent, is de wetenschap der toekomst, misschien wel die van morgen. In ieder geval behoort zij aan onze nakomelingen.

En wat de Albatros betreft, op de vraag of zij nog door den dampkring onzer aarde stevent, of dat zij zich nog ophoudt te midden van dat uitgestrekte domein, hetwelk niemand haar ontrooven kan, antwoorden wij met een bestemd: ja.

Robur de Veroveraar zal, zooals hij het aangekondigd heeft, den een of anderen dag te voorschijn treden.

Ja, dan zal hij het geheim bekend maken zijner uitvinding, die de maatschappelijke en staatkundige toestanden van de wereld geheel en al zal wijzigen.

Wat de toekomst der luchtvaart betreft, die behoort aan het luchtschip, niet aan den luchtballon.

Gevaarten als de Albatros zullen de verovering van den dampkring volvoeren!

Einde.


1 Een halfsnavel is eene kleine soort zwaardvisch, Hemiramphus Brasilensis.

[240]

[Inhoud]

Inhoud.

I. Waarin de geleerden en ook de domkoppen met de handen in het haar zitten 1

II. Waarin de leden van Weldon-Institute met elkander kibbelen, zonder er in te slagen tot overeenstemming te geraken. 14

III. Waarin een nieuwe figuur ten tooneele verschijnt, die den lezer niet behoeft voorgesteld te worden, om de eenvoudige reden dat hij zich zelven voorstelt 29

IV. Waarin de schrijver, handelende over den knecht Frycollin, poogt de maan in hare eer te herstellen 40

V. Waarin een schorsing van vijandelijkheden tusschen den voorzitter en den secretaris van Weldon-Institute ingewilligd wordt. 50

VI. Dat de ingenieurs, de werktuigkundigen en andere geleerden gevoegelijk zouden kunnen overslaan 62

VII. Waarin Uncle Prudent en Phil Evans nogmaals weigeren zich te laten overtuigen 75

VIII. Waarin bespeurd zal worden, dat Robur eindelijk besluit, antwoord te verleenen op de gewichtige vraag, die hem gesteld is. 87

IX. Waarin de Albatros ongeveer tienduizend kilometer aflegt en den tocht met een wonderbaarlijken sprong eindigt 101

X. Waarin men zien zal, hoe en waarom de knecht Frycollin op sleeptouw genomen wordt 115

XI. Waarin de toorn van Uncle Prudent, voorzitter van Weldon-Institute, aangroeit als de vierkanten van snelheid van de Albatros 132

XII. Waarin de ingenieur Robur te werk gaat, alsof hij wil mededingen naar den Monthyon-prijs 141

XIII. Waarin Uncle Prudent en Phil Evans een geheelen oceaan oversteken, zonder zeeziek te worden 157

XIV. Waarin de Albatros verricht, wat wellicht wel nimmer uitvoerbaar zal zijn 171

XV. Waarin zaken gebeuren, die inderdaad waard zijn verhaald te worden 188

XVI. Waarin de lezer in eene onzekerheid gelaten wordt, die hij waarschijnlijk betreuren zal 202

XVII. Waarin de geschiedenis van het gebeurde een sprong van twee maanden achteruit en daarna een sprong van negen maanden vooruit maakt 211

XVIII. Waarin de zeer waarheidlievende geschiedenis der Albatros afgebroken wordt, zonder haar te eindigen 226

[Inhoud]

Jules Verne’s Geïllustreerde Wonderreizen.

Prijs per deel: 75 cts. ingen., ƒ 1.– geb.

1 DE REIS OM DE WERELD IN 80 DAGEN.

2 DE REIS NAAR DE MAAN IN 28 DAGEN.

3 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Zuid-Amerika.

4 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Australië.

5 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Stille Zuidzee.

6 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Oostelijk Halfrond.

7 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Westelijk Halfrond.

8 VIJF WEKEN IN EEN LUCHTBALLON. Ontdekkingsreis in de Binnenlanden van Afrika.

9 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Luchtschipbreukelingen.

10 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Verlatene.

11 NAAR HET MIDDELPUNT DER AARDE.

12 MICHAEL STROGOFF, DE KOERIER VAN DEN CZAAR.

13 HET ZWARTE GOUD.

14 HECTOR SERVADAC. De Vulkaanbewoners.

15 HECTOR SERVADAC. De Terugtocht naar de Aarde.

16 AVONTUREN VAN DRIE RUSSEN EN DRIE ENGELSCHEN. Gevolgd door “De Blokkadebrekers.”

17 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. De Walvischjagers.

18 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. In Slavernij.

19 DE SCHIPBREUK VAN DE CHANCELLOR.

20 WONDERLIJKE AVONTUREN VAN EEN CHINEES.

21 ELDORADO EN HET MONSTERKANON VAN STAALSTAD. Gevolgd door “Meester Zacharias”.

22 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. De Pelterijhandel.

23 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. Het drijvende Eiland.

24 HET STOOMHUIS. De IJzeren Reus.

25 HET STOOMHUIS. De Waanzinnige der Nerbudda.

26 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTERAS. De Engelschen aan de Noordpool.

27 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTERAS. De IJswoestijn.

28 EENE VLOTREIS. 800 Mijlen op de Amazone.

29 EENE VLOTREIS. Het Raadselschrift.

30 EEN LEERSCHOOL VOOR ROBINSONS.

31 DE WONDERSTRAAL.

32 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Een Hollander in de Klem.

33 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Schipbreuk en Redding.

34 DE ZUIDSTER. Het Land der Diamanten.

35 DE ARCHIPEL IN VUUR EN VLAM.

36 DE VONDELING VAN HET FREGAT CYNTHIA.

37 MATHIAS SANDORF. Een verijdelde Samenzwering.

38 MATHIAS SANDORF. De Middellandsche Zee.

39 MATHIAS SANDORF. Een Model-Volkplanting.

40 HET LOTERIJBRIEFJE.

41 ROBUR DE VEROVERAAR.

42 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. Overrompeling eener Plantage.

43 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. De Zwarte kreek van Texas.

44 1792. OP WEG NAAR FRANKRIJK.

45 TWEE JAAR VACANTIE. De mislukte Pleiziertocht.

46 TWEE JAAR VACANTIE. Een Knapenkolonie.

47 DE FAMILIE ZONDER NAAM. Het Verraad van Simon Morgaz.

48 DE FAMILIE ZONDER NAAM. De Opstand van 1837.

49 EEN SCHOT IN DE LUCHT.

50 CESAR CASCABEL. De schoone Zwerfster.

51 CESAR CASCABEL. Over het IJs en door de Steppen.

Boek- en Kunstdrukkerij P. A. Geurts, Nijmegen.

Oorspronkelijke achterkant.






End of the Project Gutenberg EBook of Robur de Veroveraar, by Jules Verne

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK ROBUR DE VEROVERAAR ***

***** This file should be named 19091-h.htm or 19091-h.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
        http://www.gutenberg.org/1/9/0/9/19091/

Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/


Updated editions will replace the previous one--the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties.  Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark.  Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission.  If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy.  You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research.  They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks.  Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.



*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
http://gutenberg.org/license).


Section 1.  General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A.  By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement.  If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B.  "Project Gutenberg" is a registered trademark.  It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement.  There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement.  See
paragraph 1.C below.  There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works.  See paragraph 1.E below.

1.C.  The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works.  Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States.  If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed.  Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work.  You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D.  The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work.  Copyright laws in most countries are in
a constant state of change.  If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work.  The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E.  Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1.  The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org

1.E.2.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges.  If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder.  Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4.  Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5.  Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6.  You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form.  However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form.  Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7.  Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8.  You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
     the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
     you already use to calculate your applicable taxes.  The fee is
     owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
     has agreed to donate royalties under this paragraph to the
     Project Gutenberg Literary Archive Foundation.  Royalty payments
     must be paid within 60 days following each date on which you
     prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
     returns.  Royalty payments should be clearly marked as such and
     sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
     address specified in Section 4, "Information about donations to
     the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."

- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
     you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
     does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
     License.  You must require such a user to return or
     destroy all copies of the works possessed in a physical medium
     and discontinue all use of and all access to other copies of
     Project Gutenberg-tm works.

- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
     money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
     electronic work is discovered and reported to you within 90 days
     of receipt of the work.

- You comply with all other terms of this agreement for free
     distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9.  If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark.  Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1.  Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection.  Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2.  LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees.  YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3.  YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3.  LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from.  If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation.  The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund.  If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund.  If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4.  Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5.  Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law.  The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6.  INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.


Section  2.  Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers.  It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come.  In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.


Section 3.  Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service.  The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541.  Its 501(c)(3) letter is posted at
http://pglaf.org/fundraising.  Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations.  Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
business@pglaf.org.  Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation's web site and official
page at http://pglaf.org

For additional contact information:
     Dr. Gregory B. Newby
     Chief Executive and Director
     gbnewby@pglaf.org


Section 4.  Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment.  Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States.  Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements.  We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance.  To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit http://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States.  U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses.  Donations are accepted in a number of other
ways including checks, online payments and credit card donations.
To donate, please visit: http://pglaf.org/donate


Section 5.  General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone.  For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.


Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included.  Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.


Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

     http://www.gutenberg.org

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.